beschikking
Team kanton en handelsrecht
zaakgegevens 10019016 \ HA VERZ 22-41 \ 520 \ 40141
uitspraak van 3 oktober 2022
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. R.J. Verweij
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. M.E.J. van Gelderen
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 25 juli 2022 met producties
- het verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig voorwaardelijk verzoek ex art. 7:671b BW, met producties
- de aanvullende producties van de zijde van [verzoeker] van 6 september 2022
- het per e-mail aangekondigde gewijzigde verzoek, met aanvullende productie van 13 september 2022
- de mondelinge behandeling van 19 september 2022 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [verzoeker] en de gemachtigde van [verweerder] .
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt, na wijziging van het verzoek:
A. de arbeidsovereenkomst bestaande tussen partijen te ontbinden per 1 februari 2023 met inachtneming van de opzegtermijn van vier maanden, met veroordeling van [verweerder] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van een transitievergoeding van € 21.683,- bruto, een billijke vergoeding van € 80.602,57 bruto en een vergoeding voor kosten rechtsbijstand van € 6.050,- inclusief btw met in alle gevallen veroordeling van [verweerder] in de proceskosten;
B. [verweerder] te veroordelen:
1. tot betaling van het achterstallige verschuldigde salaris over de maanden maart, april, mei, juni, juli en augustus van 2022 van € 18.220,68 bruto (€3.036,78 per maand bruto) een en ander onder gelijktijdige verstrekking van een correcte bruto/netto specificatie;
2. tot betaling van de maximale wettelijke verhoging van 50% ex. artikel 7:625 BW over het onder sub I. gevorderde bedrag;
3. tot betaling van de wettelijke rente over de sub I. en II. genoemde bedragen vanaf de diverse vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening;
4. tot doorbetaling van het salaris ad. € 3.036,78 bruto per maand vermeerderd met emolumenten vanaf 1 maart 2022 tot dat rechtsgeldig een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst;
C. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking en, voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van de beschikking tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [verweerder] te veroordelen in de nakosten en de eventuele verdere executiekosten.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat tussen partijen een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan, zodanig dat van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] bedoelt dat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen (art. 7:671c BW).
[verzoeker] verwijt [verweerder] kort gezegd a) dat zij geweigerd heeft met haar in gesprek te gaan over haar duurzame inzetbaarheid b) dat zij haar niet volledig hersteld heeft verklaard op
19 oktober 2021 c) dat zij zonder (deugdelijke) grond heeft geweigerd haar via een videoverbinding aan een gesprek te laten deelnemen d) dat zij haar op 8 maart 2020 (bedoeld zal zijn 2022) op onjuiste en valse gronden heeft gesommeerd om haar werkzaamheden per direct te hervatten e) dat zij haar zonder waarschuwing en op onjuiste gronden een loonstop heeft opgelegd en deze heeft gehandhaafd en f) dat zij geweigerd heeft haar ziekmelding te accepteren en geen gevolg geeft aan de adviezen van de bedrijfsarts tot oplossing van de gesignaleerde situatieve arbeidsongeschiktheid.
[verweerder] handelt niet als goed werkgever door [verzoeker] het werk onmogelijk te maken en haar onder druk te zetten en handelt dus ernstig verwijtbaar. Daarom is zowel de transitievergoeding als een billijke vergoeding verschuldigd, aldus [verzoeker] . Daarnaast verzoekt [verzoeker] om vergoeding van de reële advocaatkosten, omdat [verweerder] in strijd met art. 7:611 BW heeft gehandeld (goed werkgeverschap). Omdat de loonstop ten onrechte is opgelegd verzoekt [verzoeker] ook om (achterstallig) loon, salarisspecificaties, wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.3.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft verzocht de ontbinding toe te wijzen, maar de verzoeken om een transitievergoeding, billijke vergoeding, (reële) proceskostenvergoeding en de loonvorderingen af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. Daarnaast heeft zij voorwaardelijk verzocht, voor het geval [verzoeker] haar verzoek intrekt, de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op de kortst mogelijke termijn, althans subsidiair bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking primair op de e-grond, subsidiair op de g-grond, en expliciet te bepalen dat [verzoeker] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding en/of billijke vergoeding, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten en de nakosten.
4. De beoordeling
De ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.1.
Artikel 7:671c lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden op grond van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Nu [verweerder] zich niet tegen de verzochte ontbinding verzet en een werknemersverzoek in beginsel gehonoreerd dient te worden, wordt het verzoek toegewezen.
4.2.
Gelet op [verzoeker] stelling dat van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 november 2022. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat voor ontbinding op de door haar verzochte termijn van vier maanden geen grondslag is gesteld of gebleken.
Toekenning transitievergoeding en billijke vergoeding?
4.3.
Vervolgens moet worden beoordeeld of er in deze procedure aanleiding is voor toekenning van de verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding. Nu het verzoek is ingediend door [verzoeker] als werknemer, is de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 1 onder b BW slechts verschuldigd indien er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever. Voor de toekenning van een billijke vergoeding geldt ingevolge artikel 7:671c lid 2 aanhef en onder b BW dezelfde maatstaf.
Heeft [verweerder] ernstig verwijtbaar gehandeld of nagelaten?
4.4.
[verzoeker] maakt [verweerder] de hiervoor onder 3.2 (a tot en met f) vermelde verwijten (zie punt 46 van haar verzoekschrift). [verweerder] voert daartegen gemotiveerd verweer.
4.5.
In het navolgende zal worden ingegaan op voormelde verwijten. Daarbij zal grotendeels de door [verzoeker] gehanteerde volgorde worden aangehouden.
Weigering in gesprek te gaan over duurzame inzetbaarheid
4.6.
Volgens [verzoeker] (zie punt 14 van haar verzoekschrift) heeft zij reeds vanaf 2017 en indringend sinds haar ziekmelding in 2021 aan [verweerder] gevraagd met haar in gesprek te gaan over haar duurzame inzetbaarheid, maar heeft [verweerder] hieraan geen gehoor gegeven. Deze stelling gaat niet op, omdat van dergelijke pogingen van [verzoeker] om ter zake het gesprek aan te gaan in het geheel niet is gebleken. Integendeel, volgens [verweerder] heeft [verzoeker] het naar aanleiding van haar hersteldmelding gelaten bij de mededeling dat zij (in het geheel) niet kon reizen.
[verweerder] heeft [verzoeker] niet hersteld verklaard op 19 oktober 2021
4.7.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat [verzoeker] op 19 oktober 2021 niet langer arbeidsongeschikt was. Het geschil met betrekking tot het al dan niet naar kantoor kunnen reizen – in beginsel een kwestie die voor rekening van de werknemer komt – ziet op zichzelf immers niet op de arbeids(on)geschiktheid voor de bedongen werkzaamheden. Waarom [verweerder] een ernstig verwijt zou moeten worden gemaakt van haar veronderstelling dat eventuele reis-/vervoersproblemen wél een rol speelden bij de beoordeling of [verzoeker] al dan niet arbeidsongeschikt was, valt niet in te zien, met name nu van enig nadeel aan de zijde van [verweerder] niet is gebleken. Zij heeft immers conform haar wens/behoefte volledig thuis gewerkt.
Weigering om het gesprek op 8 maart 2022 via beeldbellen te laten plaatsvinden
4.8.
Niet in geschil is dat [verzoeker] (ook) vanuit huis haar werkzaamheden naar tevredenheid heeft verricht. Evenmin is in geschil dat zij, om op de vestiging te [vestigingsplaats] te geraken, een aanzienlijke reistijd heeft. Waarom hieruit zou moeten volgen dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld door niet in te stemmen met [verzoeker] verzoek tot beeldbellen valt niet in te zien. Het is immers aan haar, als werkgever (op basis van haar instructierecht), om de locatie voor een gesprek met [verzoeker] te bepalen. Dit zou wellicht anders liggen indien vast zou komen te staan dat [verzoeker] zich redelijkerwijs niet naar [vestigingsplaats] kon begeven én zij dit (tijdig) aan [verweerder] had laten weten, maar dit is niet gebleken.
De sommatie, op onjuiste en valse gronden, van [verweerder] op 8 maart 2020 (bedoeld zal zijn 2022) om haar werkzaamheden per direct te hervatten
4.9.
Hoewel kan worden aangenomen dat een vriendelijk(er) geformuleerde brief [verzoeker] minder rauw op het dak was gevallen, is er geen aanleiding de houding van [verweerder] als ernstig verwijtbaar te bestempelen. Zij mocht er immers, gelet op de afwezigheid van medische reisbeperkingen en het voorheen afgesproken arbeidspatroon, vanuit gaan dat [verzoeker] wederom de werkzaamheden grotendeels te [vestigingsplaats] zou gaan verrichten.
De stelling van [verzoeker] dat haar in voormelde brief ten onrechte wordt verweten dat zij zonder afzegging niet is komen opdagen voor het gesprek gaat niet op. Van een afzegging door haar is immers niet gebleken, terwijl zij, gelet op de herhaalde afwijzing van haar verzoek het gesprek via beeldbellen te laten plaatsvinden, er niet (zonder meer) op mocht rekenen dat zij niet langer in [vestigingsplaats] werd verwacht.
Weigering ziekmelding te accepteren en geen gevolg geven aan adviezen bedrijfsarts tot oplossing van de gesignaleerde situatieve arbeidsongeschiktheid
4.10.
Naar aanleiding van de ziekmelding van [verzoeker] heeft [verweerder] laten weten deze “niet te accepteren”. Hoewel [verzoeker] op zichzelf terecht opmerkt dat het niet aan [verweerder] is de ziekmelding op haar merites te beoordelen, maakt dit niet dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen. [verweerder] heeft immers vervolgens de bedrijfsarts ingeschakeld, die heeft geconcludeerd dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte.
Ook de stelling dat [verweerder] geen gevolg heeft gegeven aan adviezen van de bedrijfsarts heeft niet het gewenste resultaat. Hiermee miskent [verzoeker] dat, anders dan zij stelt, het advies van de bedrijfsarts niet luidde dat mediation moet worden ingezet. Hij heeft het gelaten bij het advies een gesprek te voeren, misschien met steun van een onafhankelijk gespreksleider. Voor zover het door [verweerder] vervolgens gedane voorstel (zie hiervoor onder 2.9) door [verzoeker] terecht is afgewezen, heeft zij, zoals hiervoor is opgemerkt, vervolgens ten onrechte ingezet op inzet van een mediator (daarbij overigens zelf direct de mogelijkheid van een regeling aandragend).
4.11.
Niet in geschil is dat [verzoeker] , hoewel niet arbeidsongeschikt wegens ziekte, sinds
9 maart 2022 niet heeft gewerkt. De vraag is of haar loon toekomt.
4.12.
Volgens de tekst van artikel 7:628 lid 1 BW (zoals dat geldt sinds 1 januari 2020) ligt het op de weg van werkgever om te stellen, en, bij betwisting, te bewijzen dat de werknemer de werkzaamheden niet verricht als gevolg van een oorzaak die in redelijkheid voor diens rekening moet komen.
Met deze wijziging is geen inhoudelijke verandering van de risicoverdeling tussen werkgever en werknemer en van de rechtspraak van de Hoge Raad daarover beoogd, aldus de
Hoge Raad in zijn arrest van 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:823.
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter komt in casu de oorzaak van (het voortbestaan van) het conflict in overwegende mate voor rekening van [verzoeker] . Zoals ook hiervoor is overwogen, is er van pogingen om na haar hersteldmelding per 19 oktober 2021 het gesprek aan te gaan met [verweerder] over haar vervoers(on)mogelijkheden niet gebleken, heeft zij geweigerd naar [vestigingsplaats] te reizen en heeft zij, na het ontstaan van het arbeidsconflict, niet zozeer gepoogd dit op te lossen, maar heeft zij, om haar moverende redenen, ingezet op een poging tot een regeling te komen en op (niet geadviseerde) mediation, zonder enige poging te doen (eerst) te komen tot het door de bedrijfsarts geadviseerde gesprek.
[verzoeker] kan dan ook geen aanspraak maken op loon voor zover haar vordering is gebaseerd op artikel 7:628 BW. Voor zover haar loonvordering is gebaseerd op een met [verweerder] gebaseerde afspraak, wordt daarop hierna nog ingegaan.
4.14.
Gelet op het hiervoor overwogene is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, zodat geen grondslag bestaat voor de toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding.
4.15.
[verweerder] en [verzoeker] zijn, in afwachting van de start van het overeengekomen mediationtraject, overeengekomen de kantonrechter te berichten dat het aanvankelijk op
4 juli 2022 geplande kort geding tot nader orde geen doorgang hoefde te vinden, op de door [verzoeker] gemachtigde geformuleerde voorwaarde “dat de loonbetaling met ingang van as maandag onvoorwaardelijk wordt hervat tot het moment dat er een nieuwe datum voor mondelinge behandeling is, (...)”.
Partijen verschillen van mening hoe de woorden “tot het moment dat er een nieuwe datum voor mondelinge behandeling is” moeten worden uitgelegd. Volgens [verzoeker] is hiermee bedoeld de datum waarop de mondelinge behandeling zou gaan plaatsvinden
(19 september 2022), volgens [verweerder] gaat het om de datum waarop de datum voor de behandeling is bepaald (3 augustus 2022).
Hoewel [verweerder] kan worden nagegeven dat de letterlijke tekst ook op de door haar voorgestane wijze kan worden uitgelegd, heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter moeten begrijpen dat [verzoeker] – die op 4 juli 2022 al bijna 4 maanden geen loon had ontvangen en hierdoor in financiële moeilijkheden was geraakt – doelde op een afspraak waarbij zij tot de daadwerkelijke zitting haar salaris onvoorwaardelijk zou ontvangen. Voor zover hierover bij [verweerder] onduidelijkheid is ontstaan, had het op haar weg gelegen hierover navraag te doen.
4.16.
Dit betekent dat [verweerder] gehouden is tot betaling van het salaris over de periode van 4 juli tot 19 september 2022. Gesteld noch gebleken is dat dit loon niet (tijdig) is betaald. Integendeel, het loon zou, zo heeft [verzoeker] gemachtigde haar ook bericht, “gewoon (worden) doorbetaald”. Dit betekent dat het onder B sub 1 gevorderde zal worden toegewezen als na te volgen en dat voor toewijzing van de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente geen aanleiding is.
4.17.
Aangenomen dat [verzoeker] hiermee heeft gedoeld op door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand voorafgaand aan de procedure wordt opgemerkt dat artikel 6:96 BW geen zelfstandige grondslag voor schadevergoeding biedt. De stelling van [verzoeker] dat er sprake is van een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis, te weten schending van artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap), gaat, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet op.
Gelegenheid tot intrekking verzoek
4.18.
Nu aan de ontbinding geen vergoedingen worden verbonden terwijl [verzoeker] daar wel om heeft verzocht, zal zij op grond van artikel 7:686a lid 7 BW in de gelegenheid worden gesteld het ontbindingsverzoek (als geformuleerd onder A) in te trekken als bedoeld in artikel 7:686a lid 6 BW binnen de hierna te noemen termijn.
Van het tegenverzoek (indien [verzoeker] het verzoek intrekt)
4.19.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verzoeker] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
4.20.
Volgens [verweerder] moet de arbeidsovereenkomst worden ontbonden op de “e-grond” (verwijtbaar gedrag van [verzoeker] ) omdat zij al sinds augustus 2021 niet meer de intentie heeft gehad bij [verweerder] werkzaam te zijn en (vervolgens) alle pogingen van [verweerder] om tot een oplossing te komen (moedwillig) heeft getorpedeerd. Deze stelling gaat niet op. Weliswaar kan worden aangenomen dat [verzoeker] koers (tevergeefs) gericht was op volledig dan wel meer thuiswerken en dat hierdoor een (ook na mediation) onoplosbaar gebleken arbeidsconflict is ontstaan, maar niet valt in te zien waarom haar hiervan een (ernstig) verwijt kan worden gemaakt.
4.21.
De arbeidsovereenkomst zal echter wel worden ontbonden op de g-grond. Partijen zijn het er immers over eens dat er sprake is van een zodanige verstoring van de arbeidsverhouding dat een voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk is en dat herplaatsing niet in de rede ligt. Daarbij zal aan [verzoeker] de transitievergoeding worden toegekend, nu (zoals hiervoor reeds is overwogen) haar van de verstoring geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.22.
De arbeidsovereenkomst zal, met aftrek van de proceduretijd, worden ontbonden per 1 december 2022.
Proceskostenveroordeling in het verzoek en het tegenverzoek
4.23.
In het voorgaande wordt aanleiding gezien om, zowel voor het geval [verzoeker] haar verzoek intrekt als voor het geval zij dat niet doet, de proceskosten te compenseren.
5 De beslissing
5.1.
stelt [verzoeker] in de gelegenheid uiterlijk 31 oktober 2022 het verzoek in te trekken;
indien [verzoeker] het verzoek intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2022;
5.3.
bepaalt dat [verzoeker] de transitievergoeding toekomt;
5.4.
bepaalt dat [verzoeker] recht heeft op salaris over de periode van 4 juli tot 19 september 2022 en veroordeelt [verweerder] tot, voor zover een en ander nog niet is gebeurd, verstrekking van correcte bruto/netto specificaties;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af;
indien [verzoeker] het verzoek niet intrekt:
5.8.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2021;
5.9.
bepaalt dat [verzoeker] recht heeft op salaris over de periode van 4 juli tot 19 september 2022 en veroordeelt [verweerder] tot, voor zover een en ander nog niet is gebeurd, verstrekking van correcte bruto/netto specificaties;
5.10.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.12.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|