Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het opnieuw vaststellen (hierna; herziening) door het UWV van de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 1 november 2017 tot en met 31 januari 2022, de terugvordering van een brutobedrag van € 10.489,59 van eiseres en het opleggen van een boete aan haar van € 40. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen tegen de bestreden besluiten I en III ongegrond zijn. Het beroep tegen het bestreden besluit II is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Het UWV heeft aan de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering van eiseres – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Omdat de inkomsten van eiseres zijn gewijzigd, wijzigt ook de hoogte van haar WIA-uitkering. Over de periode van 1 november 2017 tot en met 31 januari 2022 heeft het UWV daarom haar uitkering opnieuw vastgesteld. Daardoor ontving eiseres van 1 november 2017 tot en met 31 januari 2022 te veel WIA-uitkering. Eiseres moet daarom bruto € 10.489,59 aan het UWV terugbetalen. De conclusies zijn gebaseerd op verklaringen van de opdrachtgevers van eiseres, op waarnemingen en op de bankafschriften. Het UWV volgt het standpunt van eiseres niet dat zij in het geheel niet zou hebben kunnen werken. Tijdens de waarnemingen is namelijk vastgesteld dat eiseres ramen lapte. Bovendien staan op een aantal bankafschriften vergoedingen vermeld voor schoonmaakwerk. Het UWV heeft geen reden om aan te nemen dat daarmee iets anders wordt bedoeld. Het UWV ziet geen aanleiding om de bankafschriften uit het dossier te verwijderen. De bankafschriften worden ook opgevraagd om te kijken of er misschien sprake is geweest van verwervingskosten. Die zouden dan op de inkomsten in mindering worden gebracht. Ook vindt het UWV niet dat de periode waarover de bankafschriften zijn opgevraagd te lang is. Het UWV mag zelf bepalen over welke periode een controle zich uitstrekt. Dat het UWV de uitkering uiteindelijk over een kortere periode heeft herzien, maakt dat niet anders. Eiseres ontving een WIA-uitkering vanaf 28 maart 2011. De bankgegevens zijn opgevraagd vanaf 10 maart 2009. Dat is twee jaar voor aanvang van de WIA-uitkering. Het verwijderen van de gegevens voor 28 maart 2011 leidt echter niet tot een andere conclusie over de te korten inkomsten. Het UWV mag te allen tijden onderzoek doen naar de rechtmatigheid van een uitkering. Of er een vermoeden bestaat van het verrichten van arbeid, is daarbij niet van belang.
Er is geen sprake geweest van observeren maar van waarnemen. Er was evenmin sprake van achtervolgen, maar van dynamisch voortgezette waarnemingen. Het UWV heeft in een periode van ongeveer drie weken waarnemingen verricht en telkens gedurende een beperkte tijd (minder dan één uur per keer). Het UWV merkt dat niet aan als stelselmatig. De bevoegdheden van het UWV zijn vastgelegd in de artikelen 5:11 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De AVG1 vermeldt niets over waarnemingen. De Awb stelt geen concrete bovengrens voor het aantal waarnemingen. Het UWV heeft de waarnemingen beperkt tot een dusdanig aantal om een reëel beeld te krijgen over een bepaalde periode. De bevoegdheden zijn niet ontleend aan de Participatiewet (Pw). De Awb biedt het UWV voldoende bevoegdheden. Het UWV ziet geen aanleiding om de informatie die middels de waarnemingen is verkregen, uit het dossier te verwijderen. Het UWV heeft immers slechts een klein deel van het privéleven van eiseres onderzocht. Er zijn bovendien geen foto’s gemaakt. De verzamelde gegevens geven een verre van compleet beeld van haar privéleven.
De gespreksverslagen zijn meer dan behoorlijk. Eiseres heeft bovendien alle gespreksverslagen ontvangen en geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om daarop te reageren met correcties. Bij twee van de drie gesprekken was de gemachtigde van eiseres aanwezig. Ook hij heeft niet eerder aangegeven dat de verslagen niet zouden deugen. Het UWV ziet ook geen aanleiding om ontlastende verklaringen in de verslagen op te nemen. Het onderzoek was gericht op de vraag of en in welke mate eiseres werkzaamheden verrichtte. Eiseres heeft op 7 maart 2022 tijdens het gesprek met de inspecteur laten weten dat zij wel een kleine vergoeding (tussen de € 12,50 en € 14 per uur) voor haar schoonmaakwerkzaamheden krijgt. Dat is nadien door een aantal opdrachtgevers bevestigd. Misschien heeft zij ook buren bezocht zonder werkzaamheden te verrichten. Dat is echter niet van invloed op het feit dat zij ook wel werkzaamheden heeft verricht. Eiseres heeft tijdens het gesprek op 22 maart 2022 meegedeeld dat zij geen administratie heeft bijgehouden van haar schoonmaakwerkzaamheden en haar werkzaamheden voor [naam] . Zij heeft dus geen concrete en verifieerbare gegevens van haar inkomsten overgelegd, terwijl deze werkzaamheden in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn. Daarom zijn de inkomsten terecht aan de hand van haar bankafschriften schattenderwijs vastgesteld.
Omdat eiseres geen enkel bewijsstuk van haar inkomsten kon/wilde overleggen, was het UWV wel genoodzaakt om haar bankafschriften op te vragen. Uit onder meer de gesprekken met getuigen is gebleken dat eiseres vaak contant door haar opdrachtgevers is betaald. Hieruit kan volgens het UWV worden geconcludeerd dat het UWV de inkomsten van eiseres zeker niet te hoog heeft vastgesteld, temeer nu het risico van relevant geachte feiten en omstandigheden in deze situatie bij eiseres wordt gelegd.
Eiseres heeft inderdaad gedurende een periode geen uitkering ontvangen. De uitkering is met ingang van 16 oktober 2017 beëindigd. Op 1 februari 2021 heeft de CRvB echter beslist dat eiseres wel recht had op uitkering. Omdat eiseres doorlopend (alsnog) recht had op uitkering, is er geen reden om de uitkering over de periode van 17 oktober 2017 tot 1 februari 2021 niet te corrigeren en niet terug te vorderen. Dat de uitkering over die periode met terugwerkende kracht is toegekend en betaald, neemt niet weg dat eiseres in die periode inkomsten heeft gehad die op haar uitkering in mindering moeten worden gebracht. Eiseres is meerdere malen gewezen op de inlichtingenplicht. Ook heeft zij tijdens de verschillende gesprekken met de inspecteurs laten weten bekend te zijn met de inlichtingenplicht. Eiseres had daarom kunnen weten dat haar inkomsten die zij over de periode van nabetaling heeft ontvangen van invloed zijn op de hoogte van haar WIA-uitkering. Eiseres had die dan ook uit eigen beweging aan het UWV moeten melden. Eiseres heeft tijdens het gesprek met de arbeidsdeskundige op 11 augustus 2017 laten weten dat zij niet in staat was om te werken. Daarom heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 11 augustus 2017 geconcludeerd dat eiseres toen geen feitelijke inkomsten uit arbeid had.
Het UWV heeft echter, anders dan eiseres stelt, niet teruggevorderd alsof er sprake was van fraude maar omdat er sprake was van onverschuldigde betaling. Volgens het UWV is er geen dringende reden om van verlaging of van terugvordering af te zien.
6. Het UWV heeft aan het opleggen van de boete – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres krijgt een boete, omdat zij zich niet aan de informatieplicht heeft gehouden. Zij heeft namelijk niet doorgegeven dat zij inkomsten ontvangt voor het verrichten van schoonmaakwerk bij particulieren en dat zij vanaf april 2014 bedragen heeft ontvangen voor het leveren van bestelde producten. Aanvankelijk, in het primaire besluit, is bij het bepalen van de boete onvoldoende rekening gehouden met de feiten en omstandigheden. Er zijn omstandigheden die aanleiding geven tot verlaging van de boete. Eiseres heeft na de uitspraak van de CRvB van 1 februari 2021 niet aan het UWV doorgegeven dat zij inkomsten heeft gehad en nog had. Het UWV heeft haar echter ook niet gevraagd of zij in de na te betalen periode inkomsten had. Bovendien had eiseres op het moment van de bestreden besluiten weinig inkomsten. Zij had op dat moment geen aflossingscapaciteit en zij hoefde de terugvordering op dat moment nog niet af te lossen. Ook draagt eiseres in haar eentje de zorg voor een minderjarig kind en is zij arbeidsongeschikt. Als wordt vastgesteld dat een belanghebbende geen of een geringe aflossingscapaciteit heeft, dan wordt volgens het beleid van het UWV een boete van € 40 opgelegd.
Er is geen reden om van een boete af te zien. Het UWV vindt het namelijk voldoende aannemelijk dat eiseres inkomsten uit arbeid heeft gehad. Dat heeft zij niet doorgegeven aan het UWV. Dat eiseres dat niet opzettelijk heeft nagelaten maakt dat niet anders. Hierdoor heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. Ook vindt het UWV dat niet elke verwijtbaarheid voor het niet doorgeven ontbreekt. De persoonlijke omstandigheden vormden immers geen belemmering om door te geven dat zij inkomsten had. Ook vindt het UWV niet dat de geestelijke toestand tot gevolg had dat eiseres niet kon weten dat zij haar inkomsten door moest geven. Haar geestelijke toestand heeft volgens het UWV ook niet kunnen verhinderen dat zij inkomsten daadwerkelijk doorgaf. Dat blijkt uit een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (VA B&B) van 11 mei 2023.
Met de uitspraak van de CRvB, die heeft geleid tot voortzetten van de WIA-uitkering van eiseres per 16 oktober 2017, herleefde ook haar inlichtingenplicht. Eiseres had dan ook na die uitspraak alsnog moeten melden dat zij in de na te betalen periode inkomsten heeft gehad. Het ‘gat’ in haar uitkering leidt daarom niet tot verminderde of ontbrekende verwijtbaarheid.
6.1.
In het rapport van 11 mei 2023 heeft de VA B&B onderzocht of de aandoeningen van eiseres tot gevolg hebben gehad dat zij zich in de periode van oktober 2017 tot en met januari 2022 niet realiseerde dat zij bij het ‘herleven’ van de uitkering de inkomsten uit haar werkzaamheden (zowel voor als na de uitspraak) door had moeten geven. Ook heeft de VA B&B onderzocht of, indien eiseres ondanks haar aandoeningen had kunnen begrijpen dat zij haar inkomsten door had moeten geven, of die aandoeningen dan een belemmering kunnen zijn geweest om in de genoemde periode daadwerkelijk tot melding van de inkomsten over te gaan. Voor het onderzoek heeft de VA B&B dossierstudie verricht. Op basis van de onderzoeksbevindingen concludeert de VA B&B dat beide vragen ontkennend beantwoord moeten worden. Er zij geen lichamelijke afwijkingen die een melding via de UWV-site en Digid online belemmeren. Er zijn nimmer ernstige stoornissen in de diverse mentale functies vastgesteld, waardoor eiseres niet in staat zou kunnen zijn geweest om melding te doen van inkomsten en/of wijzigingen, niet toerekeningsvatbaar zou kunnen zijn, aldus de VA B&B.
Wat vindt eiseres?
7. Eiseres voert tegen de herziening en de terugvordering van haar WIA-uitkering – samengevat – aan dat het rechtmatigheidsonderzoek niet conform de wet- en regelgeving heeft plaatsgevonden. Het UWV doet het voorkomen dat het hier een onverschuldigde betaling betreft. Echter het onderzoek betreft de rechtmatigheid, de duur en de hoogte van de uitkering. Waarom en op welke grond de bankgegevens over de periode van 10 maart 2009 tot en met maart 2022 zijn opgevraagd is niet duidelijk.
Eiseres stelt dat de suggestie dat zij sinds 2009 schoonmaakwerkzaamheden zou verrichten en daarvan inkomsten zou hebben ontvangen onjuist is en nergens op gebaseerd. Noch uit het dossier noch uit de anonieme melding (die ten onrechte niet in het dossier aanwezig is) blijkt dat er sprake is van werkzaamheden en inkomsten daaruit. Eiseres heeft aangegeven dat zij ernstige psychische en lichamelijke klachten had en dat een deel van deze klachten nog steeds voortduurt. Het bestreden besluit is puur gebaseerd op gissingen en suggestieve vermoedens en is niet gebaseerd op de werkelijkheid, aldus eiseres. Volgens eiseres is er sprake van achtervolging en stelselmatige observatie. Dat is in strijd met de privacywetgeving en de AVG. Eiseres wijst elke suggestie dat zij jarenlang en in het bijzonder sinds 2017 schoonmaakwerkzaamheden zou hebben verricht van de hand. Ook de verklaringen van de getuigen kloppen in het geheel niet. Uit het rapport kan niet met volledige zekerheid vastgesteld worden dat zij bezig was met het lappen van ramen tijdens één van de waarnemingen dan wel met dweilen.
Het is eiseres nog steeds niet duidelijk waarom de bankafschriften vanaf 10 maart 2009 opgevraagd zijn. Kennelijk hanteert het UWV een termijn van twee jaar voor de aanvang van de uitkering. Uit de bankafschriften kan een volledig privéleven van iemand, met alle uitgaven en alle inkomsten, worden opgemaakt. Het gaat om een periode van vijftien jaar. Eiseres verzoekt daarom om alle bankgegevens en onrechtmatig verkregen informatie uit de stelselmatige observatie en achtervolging uit het dossier te verwijderen.
Er wordt ten onrechte gesteld dat eiseres onvoldoende inlichtingen zou hebben verstrekt, waarmee het UWV geen rekening heeft kunnen houden. Haar uitkering is met ingang van 16 oktober 2017 ten onrechte beëindigd. Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB is de uitkering hersteld en nabetaald. Het UWV heeft nooit aan eiseres gevraagd of zij inkomsten heeft gehad in de periode van nabetaling. Nu wordt ten onrechte gedaan alsof zij fraude heeft gepleegd door de inlichtingenverplichting te schenden.
Waarom het UWV dan een rechtmatigheidsonderzoek heeft moeten starten terwijl het UWV zelf jarenlang – gedurende de periode van 2017 tot en met 2021 – haar uitkering niet betaalde wordt niet uitgelegd. Eiseres heeft alle haar bekende informatie op een behoorlijke wijze verstrekt aan het UWV. Het onderzoek is daarom ondeugdelijk verricht. Daarom is er geen juridische grondslag voor de herziening en de terugvordering van betaalde uitkering. Er is sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Dat beginsel vergt dat de toepassing van de anticumulatiebepalingen op al betaalde uitkeringen en intrekking dan wel herziening van eenmaal toegekende uitkering niet met terugwerkende kracht mag plaatsvinden.
7.1.
Tegen de bestreden besluiten II en III voert eiseres – samengevat – het volgende aan. Zij heeft het UWV niet opzettelijk onjuist dan wel niet geïnformeerd. Er wordt ten onrechte gesteld door het UWV dat eiseres bij het herleven van haar uitkering alsnog haar inkomsten in de periode van het gat had moeten doorgeven. Eiseres betwist allereerst dat zij inkomsten had. Subsidiair stelt zij dat zij nooit is geïnformeerd over de periode van het gat, waarin zij doorgaans geen verplichtingen jegens het UWV had. Vanwege het ontbreken van draagkracht bij eiseres en haar persoonlijke omstandigheden moet de boete op nihil worden vastgesteld.
8. Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering en een besluit tot het opleggen van een boete zijn voor eiseres belastende besluiten waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening, terugvordering is voldaan in beginsel op het UWV rust. Daarnaast rust op het UWV te verplichting om aan te tonen dat voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van een boete. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het UWV feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat als gevolg van het door eiseres niet nakomen van haar inlichtingenplicht van de Wet WIA haar recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.2
De herziening en terugvordering van de WIA-uitkering (bestreden besluit I)
9. De rechtbank zal eerst beoordelen of het UWV op goede gronden gebruik heeft gemaakt van het onderzoeksmiddel van het verrichten van waarnemingen. De rechtbank is van oordeel dat het UWV van dit onderzoeksmiddel terecht heeft toegepast en zal hieronder uitleggen waarom zij dat vindt.
9.1.
Vaststaat dat het verrichten van de waarnemingen een inbreuk vormt op het recht op respect voor het privéleven van eiseres, zoals beschermd op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Een dergelijke inbreuk behoeft, gelet op artikel 8, tweede lid, van het EVRM een wettelijke grondslag. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB zijn de inspecteurs van het UWV op grond van artikel 55a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) en titel 5.2 van de Awb bevoegd onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de WIA-uitkering van eiseres.3 Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle uitkeringsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is.
9.2.
In de periode van 28 januari 2022 tot en met 22 februari 2022 hebben op tien dagen in totaal twaalf kortdurende waarnemingen plaatsgevonden bij het adres van eiseres of in de omgeving van de school van de zoon van eiseres op verschillende tijdstippen van de dag. De waarnemingen zijn uitgevoerd vanaf de openbare weg en hadden betrekking op de activiteiten van eiseres. Bij deze waarnemingen is de auto van eiseres tijdens elf van de twaalf waarnemingen waargenomen en gevolgd naar verschillende adressen die eiseres heeft bezocht. Wat is waargenomen zou voor een ieder vanaf de openbare weg te zien zijn geweest. Er is geen gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen. De waarnemingen waren ook niet zodanig dat daarmee een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het privéleven van eiseres is verkregen.
9.3.
Het doen van een onderzoek als bedoeld in artikel 55a van de Wet Suwi kan worden aangemerkt als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De waarnemingen die in het kader van dit onderzoek zijn gedaan dienen daarom een gerechtvaardigd doel in de zin van die bepaling. De inbreuk die het UWV met de waarnemingen op het recht op privacy van eiseres heeft gemaakt, was niet onevenredig zwaar in verhouding tot het hiervoor beschreven doel. De waarnemingen vonden weliswaar plaats gedurende een langere periode, maar niet dagelijks. De waarnemingen waren kortdurend en vonden plaats vanaf de openbare weg. Het UWV kon geen gebruik maken van een minder ingrijpend onderzoeksmiddel om de mogelijke schoonmaakwerkzaamheden van eiseres op de verschillende adressen te controleren. De waarnemingen voldeden daarom aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en hebben geen ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op het recht op privéleven van eiseres. De resultaten van die waarnemingen zijn terecht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
10. De rechtbank is ook van oordeel dat de inspecteurs van het UWV op goede gronden hebben besloten om de afschriften van de bankrekeningen op naam van eiseres bij de [bank 1] en de [bank 2] over de periode vanaf 10 maart 2009 op te vragen. Dat zal zij hierna toelichten.
10.1.
Het bij banken opvragen door het UWV van de bankafschriften van eiseres vormt ook een inbreuk op haar recht op respect voor haar privéleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Op grond van het bepaalde in artikel 5:17 van de Awb zijn de inspecteurs bevoegd tot het opvragen van deze bankafschriften. Deze bevoegdheid wordt echter begrensd door artikel 5:13 van de Awb, op grond waarvan slechts gebruik van deze bevoegdheid mag worden gemaakt voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak van de toezichthouder nodig is. Gebruikt met inachtneming van die beperking, biedt artikel 5:17 van de Awb een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Daarvoor is vereist dat de inbreuk voldoet aan het subsidiariteitsvereiste en niet disproportioneel is.
10.2.
Wat betreft de subsidiariteit moet worden beoordeeld of het UWV een voor eiseres minder ingrijpend middel ten dienste stond om (de hoogte van) haar inkomsten te onderzoeken. De rechtbank stelt vast dat de inspecteurs van het UWV, alvorens de bankafschriften bij de [bank 1] en de [bank 2] op te vragen, eerst hebben getracht deze bankafschriften bij eiseres zelf op te vragen. In het onderzoeksrapport van 19 april 2022 wordt namelijk (op pagina 5) aangegeven dat eiseres in de uitnodigingsbrief voor het gesprek op 22 maart 2022 verzocht is om de bankafschriften naar dit gesprek mee te nemen. Uit het verslag van het gesprek van 22 maart 2022 (pagina 6 van het rapport) maakt de rechtbank op dat eiseres is vergeten de bankafschriften mee te nemen en dat zij desgevraagd heeft aangegeven dat de inspecteur deze bankafschriften op kan vragen. Ook blijkt uit dit gespreksverslag dat eiseres geen administratie van haar werkzaamheden heeft bijgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank restte er daarom geen ander middel dan het opvragen van de bankafschriften van eiseres bij de [bank 1] en de [bank 2] om (de hoogte van) haar inkomsten vast te kunnen stellen. Daarmee is aan het subsidiariteitsvereiste voldaan.
10.3.
Ook is de rechtbank van oordeel dat het opvragen van de bankafschriften bij de banken vanaf 10 maart 2009 niet disproportioneel is. Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting die tijdens de zitting door de inspecteur van het UWV ( [naam gemachtigde 2] ) is gegeven. Samengevat heeft hij het volgende toegelicht. De inspecteur heeft het onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiseres betaalde WIA-uitkering verricht. Het is niet zo dat al bij aanvang van het onderzoek vaststond dat een eventuele herziening en terugvordering van de WIA-uitkering niet verder terug zou gaan dan 2017. De gevolgen van de onderzoeksresultaten voor de uitkering worden na afronding van het onderzoek bepaald door een medewerker van de uitkeringsafdeling. Aanvankelijk had hij ervoor gekozen om eerst de bankafschriften vanaf 1 januari 2017 bij eiseres zelf op te vragen. Mogelijk dat op basis van deze bankafschriften aanleiding zou ontstaan om bij eiseres de bankafschriften van de periode daarvoor ook op te vragen. Omdat eiseres de bankafschriften niet heeft willen overleggen en heeft aangegeven dat de inspecteurs deze zelf op kunnen vragen, is overgegaan tot het opvragen daarvan bij de [bank 1] en de [bank 2] . Het is bij het UWV bekend dat wanneer door het UWV bij een bank gegevens worden opgevraagd over een persoon, deze persoon een ‘vinkje’ bij zijn naam krijgt bij de bank. Om te voorkomen dat eiseres twee vinkjes bij haar naam zou krijgen bij de banken, wat in haar nadeel zou kunnen zijn, is besloten om in één keer de bankafschriften over de gehele periode vanaf 10 maart 2009 op te vragen. Er is voor 2009 gekozen omdat in de melding wordt aangegeven dat eiseres vanaf februari 2009 schoonmaakwerkzaamheden zou verrichten.
10.4.
De beroepsgrond van eiseres dat er, doordat het UWV ook de afschrijvingen van haar bankafschriften bij de [bank 1] en de [bank 2] heeft opgevraagd, een ongerechtvaardigde inbreuk op privacy is gemaakt, slaagt niet. In de brieven van 23 maart 2022 waarmee de inspecteur van het UWV de gegevens bij de [bank 1] en de [bank 2] heeft opgevraagd, wordt verzocht om alleen de bijschrijvingen van de bankafschriften aan te leveren. Dat vervolgens door de [bank 1] en de [bank 2] niet alleen de bijschrijvingen maar ook de afschrijvingen zijn verstrekt, kan het UWV naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangerekend. Van het disproportioneel aanwenden van de bevoegdheid tot het opvragen van de bankafschriften is ook daarom geen sprake.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres redelijkerwijs op de hoogte was of had kunnen zijn van het feit dat doorlopend de inlichtingenplicht van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA aan haar recht op WIA-uitkering verbonden was. Uit het dossier blijkt dat eiseres in onder meer diverse besluiten over haar rechten op uitkeringen (WIA, ZW en WW) is gewezen op de verplichting om wijzigingen in haar situatie aan het UWV door te geven. Daaronder vallen ook het (gaan) verrichten van werkzaamheden en het genereren van inkomsten daaruit. Ook heeft eiseres tijdens de gesprekken met de inspecteur van het UWV op 28 februari 2022, 7 maart 2022 en 22 maart 2022 verklaard bekend te zijn met de inlichtingenplicht. Tevens blijkt uit het dossier dat aan eiseres per 18 mei 2016 een WGA4-loonaanvullingsuitkering is toegekend. Deze uitkering is vervolgens bij besluit van 22 februari 2018 per 16 oktober 2017 beëindigd. Op 22 februari 2019 heeft het UWV een besluit afgegeven waarin het recht op WIA-uitkering van eiseres per 5 december 2018 herleeft. Met zijn besluit van 7 maart 2019 heeft het UWV dit recht op WIA-uitkering laten herleven per 1 februari 2018. Naar aanleiding van deze herleving was eiseres al vanaf februari/maart 2019 verplicht om gegevens over haar werkzaamheden en inkomsten vanaf februari 2018 door te geven aan het UWV, en niet pas vanaf juni 2021, zoals eiseres heeft gesteld. Dat heeft zij niet gedaan. Vervolgens is het beëindigingsbesluit van 22 februari 2018 door de CRvB met zijn uitspraak van 1 februari 2021 herroepen.5 Het recht op WIA-uitkering is daarom met terugwerkende kracht per 16 oktober 2017 voortgezet. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres van het UWV een nabetaling van haar WIA-uitkering ontvangen. Bij deze nabetaling is, omdat eiseres daarvan geen melding heeft gemaakt, geen rekening gehouden met de inkomsten die eiseres over de periode van nabetaling heeft gegenereerd. Gelet op het voorgaande had eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, redelijkerwijs moeten weten dat zij melding had moeten doen bij het UWV van haar inkomsten over deze periode. Door dat niet te doen heeft eiseres opnieuw de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden.
11.1.
Eiseres heeft haar standpunt dat de verklaringen van de getuigen in het geheel niet zouden kloppen, niet onderbouwd. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om aan deze verklaringen, waaruit volgt dat eiseres al meerdere jaren schoonmaakwerkzaamheden voor deze getuigen verricht, te twijfelen.
11.2.
Nu eiseres van haar inkomsten uit de schoonmaakwerkzaamheden en haar werkzaamheden voor [naam] geen melding heeft gemaakt bij het UWV en het UWV daarom bij het uitbetalen van de WIA-uitkering met deze inkomsten geen rekening heeft kunnen houden, was het UWV gehouden, op grond van artikel 76, eerste lid, van de Wet WIA, om de WIA-uitkering van eiseres te herzien en de uitkering die daardoor te veel is betaald van haar terug te vorderen. [naam gemachtigde 2] heeft tijdens de zitting aangegeven dat besloten is om de herziening en terugvordering te beperken tot de periode vanaf 1 november 2017, omdat over de periode daarvoor geen gegevens over de betaalde uitkeringen meer in het systeem van het UWV aanwezig zijn. Gesteld noch gebleken is dat de bedragen aan inkomsten die het UWV bij de herziening en terugvordering in aanmerking heeft genomen niet correct zijn. Daarom is het UWV terecht overgegaan tot herziening van de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 1 november 2017 tot en met 31 januari 2022 en de terugvordering van de over deze periode onverschuldigd betaalde uitkering ter hoogte van een brutobedrag van € 10.489,59.
De boete (bestreden besluit II en III)
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat het UWV met het bestreden besluit III de boete, die in het bestreden besluit II is vastgesteld op € 1.000, heeft verlaagd en bepaald op € 40. Eiseres heeft aangegeven het ook niet eens te zijn met het bestreden besluit III. De rechtbank acht het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II, op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, ook gericht tegen het bestreden besluit III. Omdat eiseres geen belang meer heeft bij een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit II, verklaart de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk.
13. In 11 en 12 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat eiseres de, op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA, op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Zij heeft namelijk niet aan het UWV doorgegeven dat zij inkomsten ontvangt voor het verrichten van schoonmaakwerk bij particulieren en dat zij vanaf april 2014 bedragen heeft ontvangen voor het leveren van bestelde producten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar niet of verminderd kan worden verweten dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Zoals de rechtbank al eerder in deze uitspraak heeft geoordeeld wist eiseres of kon zij weten dat zij haar inkomsten uit deze schoonmaakwerkzaamheden en verkopen door moest geven aan het UWV.
13.1.
Het gevolg van deze schending van de inlichtingenplicht is, conform het bepaalde in artikel 91, eerste lid, van de Wet WIA, dat het UWV een bestuurlijke boete aan eiseres op kan leggen van ten hoogste het benadelingsbedrag.6 Voor de hoogte van de boete is bepalend of de inlichtingenplicht opzettelijk of niet opzettelijk is geschonden.7 Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.8
13.2.
In de Beleidsregel boete werknemer 2017 (hierna: de Beleidsregel) zijn nadere regels opgenomen omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete. In artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel is bepaald dat om tot een evenredige bestuurlijke boete te komen de bestuurlijke boete afgestemd wordt op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval, zoals bedoeld in artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. Uit artikel 6 van de Beleidsregel volgt dat de hoogte van de boete moet worden afgestemd op de financiële omstandigheden van de persoon aan wie de boete wordt opgelegd. Wanneer door het UWV is vastgesteld dat iemand geen of een geringe aflossingscapaciteit heeft wordt de boete, conform het bepaalde in artikel 6, vierde lid, van de Beleidsregel, vastgesteld op € 40.
13.3.
Gelet op het feit dat door het UWV is vastgesteld dat eiseres ten tijde van het opleggen van de boete geen aflossingscapaciteit had, heeft het UWV de boete vastgesteld op € 40. Daarmee heeft het UWV gehandeld conform het bepaalde in Beleidsregel. Nu gesteld noch gebleken is dat er sprake is van dringende op grond waarvan het UWV had moeten besluiten om geen boete aan eiseres op te leggen, is de rechtbank van oordeel dat de boete van € 40 passend en geboden is.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Algemene wet bestuursrecht
1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
Artikel 5:13
Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Artikel 5:16
Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.
Artikel 5:17
Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Artikel 30, eerste lid
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft tot taak uitvoering te geven aan de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de wettelijke ziekengeldverzekering, de wettelijke werkloosheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Toeslagenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, alsmede aan wetten die de uitvoering van deze wetten beheersen, voor zover die uitvoering niet bij of krachtens enige wet aan anderen is opgedragen.
Artikel 55a, eerste lid
Met het toezicht op de naleving van de in de artikelen 30, eerste lid, 32d, 34, eerste lid, onderdelen a en d, en 34a, bedoelde wet- en regelgeving en de artikelen 54 en 55, voor zover het geen verplichtingen betreft die betrekking hebben op het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank, zijn belast de door ieder van hen afzonderlijk bij besluit aangewezen, onder hen ressorterende personen.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 27, eerste lid
De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van reïntegratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 76, eerste lid
Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, of 35 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 77, eerste lid
Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
Artikel 77, zesde lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 91, eerste lid
Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 91, achtste lid
Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Beleidsregel boete werknemer 2017
1. Om tot een evenredige bestuurlijke boete te komen wordt de bestuurlijke boete afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval, zoals bedoeld in artikel 5:46, tweede lid, van de Awb.
2. Bij recidive wordt opnieuw getoetst aan de uitgangspunten voor evenredige bestuurlijke boeteoplegging.
3. In de wet is de maximale boete vastgesteld en in het Boetebesluit socialezekerheidswetten zijn uitgangspunten gegeven voor een evenredige boeteoplegging. In aanvulling hierop hanteert het UWV de volgende uitgangspunten:
a. indien bij overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van geringe verwijtbaarheid, hanteert het UWV een boetepercentage van 10%;
b. indien bij overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van geringe verwijtbaarheid, wordt geen hogere bestuurlijke boete opgelegd dan 10/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie van categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
4. Er is in ieder geval sprake van geringe verwijtbaarheid indien betrokkene binnen een jaar na aanvang van de overtreding alsnog uit eigen beweging de juiste en volledige inlichtingen heeft verstrekt.
1. Indien de financiële omstandigheden waarin een betrokkene verkeert daartoe aanleiding geven, verlaagt het UWV de bestuurlijke boete.
2. Verlaging van de bestuurlijke boete vindt plaats door de aflossingscapaciteit per maand te vermenigvuldigen met het aantal maanden, gerelateerd aan de mate van verwijtbaarheid. Dit aantal is:
a. in geval van opzet 24 maanden;
b. in geval van grove schuld 18 maanden;
c. in geval van verwijtbaarheid 12 maanden;
d. in geval van verminderde verwijtbaarheid 6 maanden;
e. in geval van geringe verwijtbaarheid 2 maanden.
3. Van een situatie als bedoeld in het eerste lid, is in ieder geval sprake indien betrokkene aannemelijk maakt dat hij de voorgenomen bestuurlijke boete niet zou kunnen voldoen binnen de aan de mate van verwijtbaarheid gerelateerde termijn.
4. Wanneer het UWV heeft vastgesteld dat betrokkene geen of een geringe aflossingscapaciteit heeft, wordt een bestuurlijke boete van € 40,– opgelegd.