RECHTBANK
GELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11570416 \ HA VERZ 25-13
Beschikking van 22 april 2025
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.L. Boks (Jurato Bedrijfsjuristen),
de stichting Stichting Pactum,
gevestigd te Zetten,
verwerende partij,
hierna te noemen: Pactum,
gemachtigde: mr. M.S. Bugter (De Kempenaer Advocaten)
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 14 februari 2025 ingekomen verzoekschrift met producties 1 t/m 10;
- het verweerschrift met producties 1 t/m 10;
- de brief van 3 april 2025 inhoudende een vermeerdering van het verzoek (integrale proceskostenveroordeling) en de aanvullende productie 11;
- de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2025. [eiser] was aanwezig met zijn gemachtigde mr. M.L. Boks. Namens Pactum is mevrouw [naam 1] verschenen en zij werd bijgestaan door mr. M.S. Bugter. De gemachtigden hebben pleitaantekeningen voorgedragen. Van hetgeen met partijen is besproken heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.2.
Vervolgens is de datum voor de beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1.
Pactum is een (jeugd)zorgorganisatie met als hoofddoelstelling het bieden van goede (jeugd)zorg aan personen tussen de 0 en 27 jaar.
2.2.
[eiser] , geboren 23 november 1999, is op 4 september 2023 gestart met de opleiding Socialworker. In dat kader is [eiser] op zoek gegaan naar een werkplek en is hij via een vriendin bij Pactum terecht gekomen.
2.3.
Op 30 oktober 2023 is [eiser] bij Pactum in dienst getreden in de functie van Jeugdzorgwerker D in opleiding op basis van een leerarbeidsovereenkomst tegen een bruto salaris van € 2.189,74 per maand.
2.4.
Op 7 april 2024 heeft een incident plaatsgevonden tussen [eiser] en cliënt [naam 2] . Tijdens het gesprek op 11 april 2024 hebben [eiser] , [naam 2] , [naam 3] (operationeel manager bij Pactum) en een vertrouwenspersoon over het incident gesproken.
2.5.
Op 11 juli 2024 heeft [naam 3] aan [eiser] meegedeeld dat hij een aantekening krijgt in verband met het incident met [naam 2] . Daarbij heeft [naam 3] aan [eiser] te kennen gegeven dat zij zijn functioneren onvoldoende vond (onder andere in verband met zijn inzet tijdens teamvergaderingen en een bijeenkomst op 16 april). Partijen hebben vervolgens afgesproken dat een ontwikkeltraject zou worden gestart.
2.6.
Op 30 juli 2024 heeft het vervolggesprek plaatsgevonden, waarin het door [eiser] gestelde ontwikkeldoel is besproken. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat [eiser] zijn ontwikkeldoelen zou aanvullen en concreet zou maken.
2.7.
Op 22 augustus 2024 zijn de leerdoelen van [eiser] besproken, bij welk gesprek de praktijkbegeleider van [eiser] ( [naam 4] ) aanwezig was. In dit gesprek zijn de ontwikkeldoelen en de begeleiding van [eiser] binnen Pactum besproken.
In het gespreksverslag is over de begeleiding het volgende opgenomen:
‘(..)
[eiser] draait mentorschap, is leerling dus kan niet verantwoordelijk zijn.
Lastig dat dit team er nog niet staat. Is voor de begeleiding voor [eiser] lastig.
Goed om andere collega’s uit andere teams te vragen om mee te kijken zodat [eiser] kan leren. Vanaf september komt er een meer ervaren medewerker en is [eiser] terug van vakantie.
(..)’
2.8.
Op 27 september 2024 raakt [eiser] betrokken bij een incident met cliënt [naam 5] , waarbij [eiser] en [naam 5] elkaar (in ieder geval) een duw hebben gegeven.
2.9.
Op 2 oktober 2024 raakt [eiser] betrokken bij een incident met cliënt [naam 6] , waarbij [eiser] [naam 6] op enig moment heeft geduwd en een schoppende beweging heeft gemaakt.
2.10.
[eiser] heeft zich op 11 oktober ziekgemeld.
2.11.
Op 24 oktober 2024 heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waarbij de incidenten van 27 september en 2 oktober 2024 zijn besproken. Aan het eind van het gesprek is [eiser] op non-actief gesteld voor twee weken met behoud van salaris.
In het gespreksverslag is, voor zover thans van belang, vermeld:
‘(..)
[eiser] voelde zich de laatste tijd niet goed, ook niet in zijn werk. (..) Geeft ook aan dat hij het een lastige groep vindt. Ook draagt de situatie met de groep niet mee en de slechte begeleiding ook niet.
[eiser] mist iemand naar wie hij kan opkijken. Geeft aan dat hij zelf de groep draait en hem dat teveel is. Ook geeft hij aan dat de situatie moet veranderen omdat hij zich zorgen maakt en afvraagt wanneer het volgend incident plaatsvindt. (..) Hij geeft wel aan dat er geen goede begeleiding is geweest op de groep. Ook niet tijdens zijn verbetertraject.
(..)
[eiser] geeft aan dat hij de jongere een duw heeft gegeven voor zijn eigen veiligheid. De jongere kwam met gebalde vuisten op hem af. [eiser] geeft aan dat hij rechtvaardig heeft gehandeld.
(..)
Hij vindt deze twee incidenten niet opwegen tegen wat wel allemaal goed ging. Ook met de slechte begeleiding die hij afgelopen periode gehad heeft. [naam 3] geeft aan dat ze geen eigen regie van [eiser] heeft gezien in deze situatie door het bij haar aan te kaarten zodat ze ook daadwerkelijk actie hierop had kunnen ondernemen.
[naam 3] geeft aan dat ze zich zorgen maakt om de boosheid van [eiser] en geeft ook aan dat de manier waarop hij gereageerd en gehandeld heeft in de situaties als niet acceptabel te vinden. [eiser] geeft aan dat hij niet echt boos werd maar over ging op zelfverdediging.
Afgesproken wordt dat [eiser] komende 2 weken een time-out krijgt, hij is momenteel ziek. (..)’
2.12.
[eiser] heeft zich per 8 november 2024 beter gemeld.
2.13.
Op 14 november 2024 heeft er een gesprek tussen [eiser] en Pactum plaatsgevonden waarin Pactum aan [eiser] heeft meegedeeld dat zij het dienstverband wil beëindigen middels een vaststellingsovereenkomst. Pactum heeft haar besluit tot beëindiging van het dienstverband schriftelijk bevestigd. Daarin staat, voor zover thans van belang:
‘(..)
Er heeft zich in maart 2024 een incident voorgedaan omdat u een jongere in zijn nek zou hebben geslagen. Daarnaast is er onvrede over uw functioneren (o.a. uw weerstand tegen onze methodes, uw klagen). Het is daarbij meer dan lastig gebleken om met u in gesprek te komen. Of u was ziek, of u verscheen niet zonder goede reden of afmelding.
Op 11 juli 2024 is uiteindelijk wel een ontwikkeltraject met u afgesproken, maar daaraan is door u, alsmede door de respectievelijke vakanties onvoldoende inhoud gegeven (o.a. door geen serieus plan aan te leveren en niet het goede format aan te leveren). Voordat dit traject goed en wel een vervolg heeft kunnen krijgen hebben zich wederom twee incidenten voorgedaan.
- U heeft een jongere geduwd (27 september)
- U heeft een jongere onderuit getrapt (2 oktober).
Deze incidenten hebben wij op 24 oktober met u besproken, in het kader van deze hoor-wederhoor heeft u geen rechtvaardigingsgrond kunnen geven voor uw handelen.
Wij kwalificeren uw herhaalde gedragingen als ernstig grensoverschrijdend en in strijd met onze gedragsregels en de beroepscode.
Wij bieden u de mogelijkheid om het dienstverband te beëindigen via een neutrale vaststellingsovereenkomst (VSO). In dat geval zullen we gezamenlijk afspraken maken over de voorwaarden van de beëindiging, zonder verwijtbaar handelen aan de orde te stellen. (..)
Indien u niet akkoord gaat met deze oplossing, zullen we het verzoek tot ontbinding van de het dienstverband aan de rechter voorleggen op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen als gevolg waarvan de arbeidsrelatie onhoudbaar is geworden. (..)’
2.14.
[eiser] heeft dezelfde dag per e-mail op het voorstel gereageerd. Daarin heeft hij onder meer aangegeven dat hij in de vaststellingsovereenkomst als reden voor het beëindigen van de leer-arbeidsovereenkomst wenst te zien: ‘werkplek opgeheven’, en heeft hij verzocht hij om behoud van zijn bruto maandsalaris tot einde schooljaar 2025. Voorts heeft [eiser] opgemerkt:
‘Ik ga nu niet verder in op de redenen voor het beëindigen van de overeenkomst die jullie opgeven in de brief want ik heb hier hele andere gedachten over. Enige wat ik er op dit moment wel over kwijt wil, is dat ik zeer teleurgesteld ben en mij totaal niet gesteund voel door jullie als organisatie.’
2.15.
[eiser] is vervolgens uitgenodigd om op 17 december 2024 op gesprek te komen. Tijdens dit gesprek is hij op staande voet ontslagen.
In de schriftelijke bevestiging van het ontslag op staande voet, is, voor zover thans van belang, opgenomen:
‘(..)
Van Pactum kan vanwege de recente en zeer kort op elkaar volgende incidenten niet worden verwacht dat zij de leerarbeidsovereenkomst met u voortzet. (..)
In maart 2024 vond het eerste geweldsincident plaats, waarbij u een cliënt in de nek heeft geslagen. Dit incident is op 11 april 2024 met u besproken. U bent vanwege dit incident een ontwikkeltraject ingegaan.
(..)
Op 27 september 2024 vond het tweede incident plaats, waarbij u een cliënt meerdere malen heeft geduwd. Op camerabeelden is te zien dat er absoluut geen noodzaak bestond om deze cliënt zo hardhandig van zich af te duwen.
(..)
Slechts enkele dagen na het tweede incident maakte u zich opnieuw schuldig aan geweld jegens een cliënt. Op camerabeelden is te zien dat u een cliënt hardhandig wegduwt en, nadat de cliënt daarop fysiek reageert, onderuit schopt. Ook voor dit geweldsincident bestond geen noodzaak.
(..)
Op 24 oktober 2024 om 14:30 uur heeft Pactum in het kader van hoor en wederhoor deze incidenten met u besproken en haar bevindingen met u gedeeld. (..) In reactie op deze incidenten geeft u aan rechtvaardig te hebben gehandeld en dat u handelde uit zelfbescherming. Na dit gesprek bent u op non-actief gesteld.
(..)
Na het bestuderen van de camerabeelden komt Pactum tot de conclusie dat er geen rechtvaardiging bestaat voor uw handelen en dat u ook geen zelfinzicht toont. Uw handelen is bovendien ernstig in strijd met onze beroepscode en gedragsregels. Op 14 november 2024 stuurde Pactum een voorstel tot beëindiging van het dienstverband, maar vanwege onredelijke eisen van uw kant bleek het niet mogelijk om onderling het dienstverband te beëindigen.
Conclusie:
Uw handelswijze (..) is voor Pactum niet acceptabel en vormt een dringende reden om het dienstverband per direct op te zeggen. (..) Van ons kan, gezien alle feiten en omstandigheden, namelijk niet worden verwacht dat wij het met u bestaande dienstverband continueren. (..)
Wij hebben u laten weten dat wij een melding zullen doen bij de IGJ op grond van artikel 11 Wkkgz.
(..)’
2.16.
[eiser] heeft zich vervolgens tot zijn gemachtigde gewend. Laatstgenoemde heeft bij brief van 23 december 2024 het standpunt ingenomen dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven.
In de brief staat, voor zover thans van belang:
‘(..)
Op 14 november 2024 hebben partijen een gesprek gehad waarbij is gesproken dat het gedrag van mijn client niet past binnen de organisatie van uw cliënte en is aan cliënt gemeld dat het dienstverband zal worden beëindigd, middels een daartoe strekkende vaststellingsovereenkomst.
(..)
Cliënt heeft op gelijke datum een schriftelijke reactie verzonden waarin hij heeft verzocht om de einddatum aan te passen en de reden voor de beëindiging te stellen op neutrale grond.
Hierop is nimmer een reactie van uw cliënte gekomen, tot 17 december 2024 waarbij cliënt is gesommeerd op gesprek te komen. Tijdens dit gesprek is aan cliënt mondeling de mededeling gedaan dat hij per direct is ontslagen(..).
Al direct na, dan wel tijdens het gesprek op 14 november 2024 heeft cliënt duidelijk een andere mening over de genoemde ‘incidenten’ en geeft hij aan dat de situaties keer op keer genuanceerder liggen dan door werkgever gesteld. Desalniettemin heeft cliënt aangegeven zich te conformeren aan de wens van werkgever om te komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst middels een vaststellingsovereenkomst. Daartoe heeft cliënt een niet onredelijk voorstel gedaan, met de mededeling dat als uw cliënte een andere mening is toegedaan, hierover gesproken kan worden.
Echter is uw cliënte niet ingegaan op het voorstel van cliënt en kiest zij er nu voor om cliënt nu, een maand na dato, op staande voet te ontslaan. Het behoeft geen verdere toelichting dat dit ontslag op staande voet geen stand zal houden nu dit niet onverwijld is gegeven. Dit ontslag dient dan ook schriftelijk te worden ingetrokken en ik zie graag een bevestiging dat de arbeidsovereenkomst nog altijd voortduurt.
Wel bericht ik u hierbij dat cliënt nog altijd bereid is om middels een minnelijke regeling tot een afscheid te komen en verzoek u dan ook een redelijk voorstel te doen met daarbij een concept vaststellingsovereenkomst. (..)’
2.17.
Partijen zijn niet tot een minnelijke oplossing gekomen.
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[eiser] verzoekt, na vermeerdering van zijn verzoek, de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet, gegeven op 17 december 2024, onterecht is gegeven;
II. voor recht te verklaren dat de leerarbeidsovereenkomst op 17 december 2024 is beëindigd;
En Pactum te veroordelen aan [eiser] te betalen:
III. € 150.000,- aan billijke vergoeding;
IV. € 3.820,00 aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
V. € 961,49 bruto aan transitievergoeding;
VI. de buitengerechtelijke incassokosten;
VII. Een correcte eindafrekening tot 17 december 2024;
VIII. voor het geval de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet, Pactum te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 961,49 bruto;
en in beide gevallen Pactum te veroordelen tot betaling van:
IX. de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen;
X. de (integrale) proceskosten.
3.2.
Volgens [eiser] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. [eiser] voert het volgende aan. Het ontslag op staande voet is niet onverwijld gegeven en een dringende reden ontbreekt. Pactum heeft dan ook opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. [eiser] berust in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar maakt aanspraak op een billijke vergoeding, de transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
3.3.
Pactum voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of Pactum [eiser] op 17 december 2024 rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen.
4.2.
Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden is, dat wil zeggen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Ook moet er onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer. Onverwijld betekent dat dit direct of zo snel mogelijk moet gebeuren. Het gaat er daarbij om dat het voor de werknemer onmiddellijk duidelijk moet zijn welke eigenschappen of gedragingen voor de werkgever aanleiding zijn geweest voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
4.3.
Voor de beoordeling van de vraag of het door Pactum aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [eiser] bij brief van 17 december 2024 (productie 6 bij verzoekschrift) opgegeven ontslagredenen maatgevend.
Gelet op de inhoud van voornoemde brief hebben de volgende omstandigheden een dringende reden opgeleverd: (i) het incident in maart 2024, (ii) het incident op 27 september 2024, (iii) het incident op 2 oktober 2024 en (iv) klachten over het functioneren van [eiser] en het ontwikkeltraject.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] ten tijde van de verweten incidenten in opleiding was, hetgeen meegewogen dient te worden in de vraag of de gedragingen van [eiser] , voor zover deze vastgesteld kunnen worden, zodanig verwijtbaar zijn geweest dat dit een dringende reden tot ontslag kunnen opleveren.
[eiser] heeft ten aanzien van het incident in maart 2024 (i) onbetwist gesteld dat de betreffende cliënt ( [naam 2] ) tijdens het herstelgesprek heeft aangegeven dat hij het incident niet als (zodanig) ernstig heeft ervaren en dat beide partijen het gesprek met een goed gevoel hebben afgesloten. Nu Pactum haar stellingen op dit punt niet nader heeft onderbouwd, komt niet vast te staan dat het handelen van [eiser] bij dit incident zodanig verwijtbaar is geweest dat sprake zou zijn van een dringende reden tot ontslag. Dat Pactum reden heeft gezien om met [eiser] hierover in gesprek te gaan acht de kantonrechter in het kader van het leertraject logisch, echter blijkt uit de stellingen van Pactum over dat gesprek niet dat zij de gedragingen van [eiser] op dat moment zodanig ontoelaatbaar achtte dat volgens haar sprake was van zodanig verwijtbaar handelen dat een dringende reden zou kunnen opleveren.
4.5.
[eiser] betwist niet dat hij tijdens de incidenten op 27 september 2024 (ii) en 2 oktober 2024 (iii) (op enig moment) een duw aan de betreffende cliënt heeft gegeven, maar geeft aan dat hij heeft gehandeld uit verdediging. Onduidelijk is of [eiser] met de betreffende cliënten heeft gesproken na hetgeen is voorgevallen. Pactum heeft tijdens de mondelinge behandeling wel aangegeven dat zij de cliënten heeft gesproken over hetgeen is voorgevallen, maar zij heeft desgevraagd niet kunnen aangeven wat er uit die gesprekken naar voren is gekomen. Als gevolg daarvan kan niet vastgesteld worden dat de betrokken cliënten de situatie als zodanig ernstig hebben ervaren als Pactum stelt.
Voorts blijkt uit de door Pactum overgelegde camerabeelden dat het niet alleen [eiser] is die in de gegeven situatie fysiek is geworden, maar dat de cliënten op 27 september 2024 en 2 oktober 2024 op hem afkomen en dichtbij hem komen te staan en zelf ook lichamelijk contact zoeken met [eiser] , hetgeen op z’n minst dreigend kan overkomen. Het is in dergelijke situaties voorstelbaar dat in een eerste reactie een duw uit verdediging wordt gegeven. Dat dit, achteraf bezien, niet de meest gewenste of effectieve reactie is geweest, aangezien de situatie daarna is geëscaleerd, kan de kantonrechter zich voorstellen echter geldt hier nog steeds dat [eiser] nog in opleiding was. Dat [eiser] twee cursussen heeft gevolg om te leren omgaan met agressie, zoals Pactum in dit kader aanvoert, laat voornoemde onverlet. Tijdens een dergelijke cursus worden weliswaar praktijkvoorbeelden geoefend, maar het toepassen van de geleerde theorie en handvatten gebeurt pas echt in de praktijk. Daarin is goede begeleiding ook van groot belang. Uit de stellingen van partijen maakt de kantonrechter in ieder geval op dat de begeleiding van [eiser] vanuit Pactum niet altijd op het gewenste niveau is geweest, hetgeen niet aan [eiser] verweten kan worden. Onder die omstandigheden kan van [eiser] dan ook niet verwacht worden dat hij direct en in elke situatie op de juiste wijze en volgens de gewenste protocollen van Pactum zou handelen. Daar komt bij dat, zo heeft Pactum ook aangevoerd, bij de incidenten op zowel 24 september 2024 als 2 oktober 2024 ervaren medewerkers aanwezig waren die – kennelijk – niet hebben ingegrepen, hetgeen juist wel van hen verwacht mag worden wanneer een medewerker in opleiding in een agressieve situatie terecht komt of dreigt te komen. Voorts had het op de weg van de ervaren collega’s gelegen om [eiser] uit te leggen hoe te handelen na een incident (zoals een melding ervan maken) en had met [eiser] besproken kunnen worden wat zijn verbeterpunten waren en wat hij het beste had kunnen doen om de situatie te de-escaleren. Hier is evenwel niets van gebleken. Aangezien Pactum in het opleidingstraject zelf (ook) steken heeft laten vallen, heeft zij [eiser] een te zwaar verwijt gemaakt. In dat kader acht de kantonrechter het overigens ook zeer vergaand dat Pactum aangifte tegen [eiser] heeft gedaan naar aanleiding van voornoemde incidenten.
4.6.
Dan resteert nog het ontwikkeltraject. Pactum meent dat [eiser] slecht functioneerde en daarom is een ontwikkeltraject is gestart, dat om verschillende redenen niet van de grond is gekomen. Ook hier weegt mee dat [eiser] in opleiding was en dus de ruimte geboden moet krijgen om zich te ontwikkelen. Wanneer het functioneren van een werknemer daadwerkelijk ondermaats is, is een verbetertraject de aangewezen weg. Voor zover Pactum bedoeld heeft een dergelijk traject in te gaan heeft te gelden dat bij zo’n traject van de werkgever verwacht mag worden dat hij de werknemer duidelijk aangeeft wat hij concreet van de werknemer verwacht en binnen welk termijn het functioneren geëvalueerd zal worden. Daarnaast dient een werkgever samen met de werknemer concrete doelstellingen op te stellen en af te spreken welke handvatten daarbij worden geboden. Gelet hierop acht de kantonrechter het (meer) aan Pactum te wijten dat het zogenoemde ontwikkeltraject niet dan wel onvoldoende van de grond is gekomen. Linksom of rechtsom vormt onvoldoende functioneren echter geen dringende reden om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen.
4.7.
Het voorgaande in samenhang beschouwd is de kantonrechter van oordeel dat de verweten gedragingen niet als zodanig ernstig kunnen worden gekwalificeerd dat dit een dringende reden oplevert. Het ontslag op staande voet is dan ook een te vergaande maatregel geweest. Gelet op alle omstandigheden van het geval had Pactum hooguit kunnen en moeten kiezen voor bijvoorbeeld het instellen van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, welk voornemen zij ook had aangezegd in haar brief van 14 november 2024.
Nu geen sprake is van een dringende reden dat het door Pactum gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt, is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. Daarenboven is het ontslag ook volstrekt niet onverwijld gegeven. Pactum was op 14 november 2024 al bekend met alle omstandigheden die zij ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet – waarbij ook geldt dat de gestelde dringende redenen zich reeds in maart, september en oktober hebben voorgedaan – maar zij heeft ervoor gekozen eerst de mogelijkheden tot een vaststellingsovereenkomst te onderzoeken alvorens het ontslag op staande voet te verlenen. Dat maakt dat het ontslag ook niet onverwijld is gegeven.
4.8.
[eiser] berust in het gegeven ontslag, zodat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 17 december 2024 is geëindigd. De in dat kader verzochte verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
4.9.
Nu Pactum de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, is zij op grond van artikel 7:673 BW aan [eiser] de transitievergoeding verschuldigd. Doordat Pactum [eiser] onterecht heeft ontslagen, is de arbeidsovereenkomst niet geëindigd door ernstig verwijtbaar handelen van [eiser] , maar van Pactum. De gevorderde transitievergoeding wordt toegewezen zoals gevorderd. De wettelijke rente daarover wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
Vergoeding onregelmatige opzegging
4.10.
Vast staat dat Pactum de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, zonder de hiervoor geldende opzegtermijn in acht te nemen. Hoewel op grond van artikel 5 van de arbeidsovereenkomst een opzegtermijn van twee maanden geldt, heeft [eiser] zijn verzoek gebaseerd op een opzegtermijn van een maand, conform het bepaalde in artikel 7:672 lid 1 en lid 2 aanhef en onder sub a BW.
In het geval van een regelmatige opzegging had Pactum de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, op 17 december 2024 tegen 1 februari 2025 kunnen opzeggen. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW kan [eiser] dan ook aanspraak maken op een vergoeding gelijk aan het loon over de periode van 17 december 2024 tot 1 februari 2025. Dit heeft tot gevolg dat, nu Pactum de hoogte ervan niet heeft betwist, het door [eiser] verzochte bedrag van € 3.820,- bruto wordt toegekend. De wettelijke rente over dit bedrag wordt, conform het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW, toegewezen vanaf 17 december 2024 tot de dag van volledige betaling.
4.11.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, kan [eiser] aanspraak maken op toekenning van een billijke vergoeding. Van het onterecht gegeven ontslag op staande voet kan Pactum namelijk een ernstig verwijt worden gemaakt.
4.12.
Bij het vaststellen van (de hoogte van) de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat een werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen, in dit geval het niet rechtsgeldig opzeggen van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Daaraan wordt recht gedaan door rekening te houden met de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, zoals het loon dat hij zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze had kunnen beëindigen en op welke termijn dit had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Of en in hoeverre rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort de mate waarin de werkgever van het einde van het dienstverband een verwijt kan worden gemaakt. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende vergoeding wegens onregelmatige opzegging te worden betrokken.
4.13.
[eiser] verzoekt een billijke vergoeding van € 150.000,- aan hem toe te kennen en stelt ter onderbouwing dat hij nog vijf jaar in dienst zou zijn geweest bij Pactum als het ontslag op staande voet niet zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast lijdt [eiser] (mogelijk) schade door de melding die Pactum bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft gemaakt en de aangifte bij de politie. Pactum heeft als verweer aangevoerd dat het dienstverband van [eiser] , gelet op zijn gedragingen, op korte termijn via een ontbindingsprocedure zou zijn geëindigd wanneer het ontslag op staande voet niet had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
4.14.
Gelet op de door Pactum aangevoerde stellingen acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat Pactum een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou hebben ingediend in verband met ernstig verwijtbaar handelen, als het ontslag op staande voet niet zou hebben plaatsgevonden.
Onder r.o. 4.4 t/m 4.6 is reeds geoordeeld dat de verweten gedragingen van het geval niet als (ernstig) verwijtbaar handelen kwalificeren. Wel is het, in de gegeven omstandigheden van het geval, voorstelbaar dat de arbeidsovereenkomst uiteindelijk zou zijn ontbonden in verband met een verstoorde arbeidsrelatie, zij het met dien verstande dat die verstoorde arbeidsrelatie niet (overwegend) door [eiser] maar door Pactum is veroorzaakt door haar manier van handelen.
Dit als uitgangspunt genomen en rekening houdend met de (gemiddelde) doorlooptijd van een ontbindingsprocedure en de opzegtermijn, zou de arbeidsovereenkomst naar verwachting per 1 mei 2025 zijn ontbonden. De inkomensschade van [eiser] begroot de kantonrechter daarom op 4,5 maanden loon. Partijen zijn het erover eens dat het salaris van [eiser] € 2.189,74 bruto per maand is, hetgeen zou resulteren in € 9.853,83.
4.15.
Omdat de gefixeerde vergoeding een gestandaardiseerde vergoeding van de inkomensschade is die de werknemer lijdt als gevolg van de onregelmatige opzegging, zal de kantonrechter de gefixeerde vergoeding van € 3.820,- op de inkomensschade in mindering brengen. De transitievergoeding van € 961,49 bruto zal niet op de billijke vergoeding in mindering worden gebracht. Als billijke vergoeding zal al met al worden toegewezen een bedrag van € 6.033,83 (bruto). De verzochte wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf het moment van toekenning ervan, en dat is heden.
4.16.
[eiser] verzoekt een correcte eindafrekening betaalbaar te stellen tot 17 december 2024. Hiertegen is geen (kenbaar) verweer gevoerd, zodat dit verzoek wordt toegewezen. In de aan [eiser] te verstrekken eindafrekening dienen de transitievergoeding, vergoeding wegens onregelmatige opzegging, de billijke vergoeding en de wettelijke rente te worden vermeld.
Buitengerechtelijke kosten
4.17.
[eiser] verzoekt vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Pactum heeft de grondslag en verschuldigdheid ervan betwist. Aangezien [eiser] niet dan wel onvoldoende concreet heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht wordt dit verzoek afgewezen. De hierover verzochte wettelijke rente volgt hetzelfde lot, nu die daarmee samenhangt.
4.18.
Pactum wordt (overwegend) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Het verzoek van [eiser] om van het liquidatietarief af te wijken en over te gaan tot een zogeheten integrale proceskostenveroordeling wordt afgewezen. Voor een dergelijke proceskostenveroordeling moet sprake zijn van buitengewone omstandigheden, waarbij te denken valt aan een onrechtmatige daad of misbruik van recht. Hoewel Pactum haar verweerschrift inderdaad laat in het proces heeft ingediend en de onderhandelingen (om verschillende redenen) niet soepel zijn verlopen, hetgeen Pactum ter zitting ook heeft erkend, maakt nog niet dat zij misbruik van het procesrecht heeft gemaakt. Daarnaast is het ook geen gegeven dat als Pactum wel eerder op een schikkingsvoorstel had gereageerd, partijen daadwerkelijk tot een schikking waren gekomen en de verdere proceshandelingen (en de daarmee gepaard gaande kosten) niet nodig waren geweest. De kantonrechter begroot de proceskosten van [eiser] daarom op basis van het liquidatietarief.
Deze worden begroot op:
- griffierecht € 257,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.206,00
4.19.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat verzoekt en Pactum daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
5 De beslissing
5.1.
verklaart voor recht dat het door Pactum op 17 december 2024 gegeven ontslag op staande voet niet rechtmatig is geweest;
5.2.
verklaart voor recht dat de leerarbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Pactum op 17 december 2024 is beëindigd;
5.3.
veroordeelt Pactum om aan [eiser] te betalen:
- € 6.033,83 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2025 tot de dag van algehele betaling;
- € 3.820,00 bruto aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2024 tot de dag van algehele betaling;
- € 961,49 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2025 tot de dag van algehele betaling;
5.4.
veroordeelt Pactum om aan [eiser] binnen een maand na betaling van de hiervoor onder 5.3 toegewezen bedragen een correcte eindafrekening te verstrekken van deze betalingen;
5.5.
veroordeelt Pactum om de proceskosten te betalen, die aan de zijde van [eiser] zijn vastgesteld op € 1.206,00;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025.
40140 \ 53854