RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 444136 CV EXPL 10-3163
Vonnis van 10 augustus 2011
inzake
Q.,
wonende te [adres],
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde: mr. M.A. Verboven, werkzaam bij CNV Vakmensen te Utrecht (Postbus 2525, 3500 GM),
tegen
de stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg,
gevestigd en kantoorhoudend te Groningen,
gedaagde, hierna De Stichting te noemen,
gemachtigde: prof. dr. E. Lutjens, advocaat te Amsterdam (Postbus 75258, 1070 AG).
PROCESGANG
1. Na het tussenvonnis van 2 februari 2011 hebben beide partijen een akte genomen. Daarna is (opnieuw) vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
OVERWEGINGEN
De (verdere) beoordeling van het geschil
2. De kantonrechter handhaaft wat hij heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis.
3. De Stichting is in haar akte ingegaan op de zes in het tussenvonnis geformuleerde vragen. Q. heeft daar vervolgens op gereageerd. De kantonrechter geeft de standpunten van partijen naar aanleiding van de gestelde vragen hierna zakelijk weer.
“Op welke wijze zijn werknemers geboren (kort) na 1 januari 1950 geïnformeerd over het Pensioenreglement V?”
4.1. De Stichting heeft gesteld dat in juli 2006 de in de periode 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 niet aangesloten werkgevers, alsmede hun werknemers, zijn geïnformeerd over de mogelijkheid met terugwerkende kracht deel te nemen aan de prepensioenregeling. Aan Reinders Logistics B.V., in 2002 de werkgever van Q., is geen brief gestuurd omdat zij in juli 2006 niet meer bestond.
4.2. De reactie hierop van Q. is, dat hij in juli 2006 geen brief heeft ontvangen.
De Stichting heeft geen brieven gestuurd aan werknemers van na juli 2006 niet meer bestaande werkgevers.
“Op welk moment was De Stichting op de hoogte van het feit dat Reinders Logistics B.V. haar werknemers niet liet deelnemen aan de pensioenregeling?”
5.1. De kantonrechter begrijpt uit het antwoord op deze tweede vraag dat De Stichting in 2006 is gaan inventariseren welke werkgevers in de periode 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 niet aangesloten zijn geweest. Toen is haar duidelijk geworden dat Reinders Logistics B.V. bij die groep hoorde. Eerder heeft De Stichting Q. niet kunnen informeren omdat zij de werknemers van niet aangesloten werkgevers niet kende.
5.2. Q. heeft gesteld dat hij eerder bericht had moeten krijgen. Zowel Q. als Reinders Logistics B.V. stonden geregistreerd als deelnemer aan de verplichte pensioenregeling. Vergelijking van de deelnemerslijsten van de verschillende regelingen had De Stichting de benodigde informatie kunnen geven.
“Is de kwestie in algemene zin beperkt tot de periode 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 en tot werknemers in die periode in dienst van niet aangesloten werkgevers?”
6.1. De Stichting heeft geantwoord dat de kwestie zich beperkt tot de periode 1 januari 2002 tot 20 februari 2003.
6.2. Q. kan zich vinden in dat antwoord van De Stichting.
“Om hoeveel werkgevers en werknemers gaat het dan?
Hoeveel van die werkgevers zijn opgehouden te bestaan voordat deze zijn benaderd door De Stichting op de wijze als bedoeld in productie 7 bij de dagvaarding?”
7.1. De Stichting heeft gezegd niet te kunnen aangeven hoeveel niet aangesloten werkgevers en daar werkzame werknemers er zijn geweest in de periode 1 januari 2002 tot 20 februari 2003. Ook kan De Stichting (dus) niet aangeven hoeveel van de niet aangesloten werkgevers zijn opgehouden te bestaan voor 1 juli 2006.
7.2. Q. heeft gereageerd door te wijzen op de mogelijkheid van een vergelijking van de deelnemerslijsten van de (verplichte) pensioenregeling en de prepensioenregeling.
“Op welke wijze had Q. zijn werkgever Reinders Logistics B.V., in de veronderstelling dat die zou zijn blijven bestaan, kunnen dwingen tot het alsnog betalen van de premie voor Q. over 2002?”
8.1. Op deze laatste vraag heeft De Stichting geantwoord dat Q. in beginsel geen middelen heeft gehad om Reinders Logistics B.V. tot (alsnog) premiebetaling te dwingen.
8.2. Volgens Q. had hij Reinders Logistics B.V. in een juridische procedure kunnen betrekken.
9. Uit de overgelegde producties volgt dat Q. deelnemer is aan een of meer pensioenregelingen van De Stichting. De kantonrechter stelt vast dat Q. daarmee een juridische relatie heeft met De Stichting. Die relatie brengt rechten en plichten voor beide partijen met zich mee. Bij het nakomen van hun verplichtingen en het uitoefenen van hun rechten moeten partijen rekening houden met elkaars belangen. Er dient uitvoering te goeder trouw plaats te vinden en dat kan meer zijn dan wat naar de letter voorgeschreven is.
10. De kantonrechter is van oordeel dat De Stichting Q. eerder had moeten informeren. Wanneer dat kon na juli 2006 door in de administratie drie tot vier jaren terug te gaan, kon dat ook eerder met verse(re) gegevens. Volgens productie 7 bij de dagvaarding heeft De Stichting een opgave (gehad) met werkgevers die geen premie hebben betaald in de periode 1 januari 2002 tot 20 februari 2003. Die opgave had De Stichting, in het belang van aangesloten werknemers als Q., eerder kunnen maken. De door Q. geopperde vergelijking van deelnemerslijsten had De Stichting al in 2002 de relevante werkgevers en werknemers kunnen geven. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft De Stichting Q. een mogelijkheid ontnomen om eerder actie te ondernemen tegen zijn toenmalige werkgever of de curator in het faillissement van Reinders Logistics B.V. De antwoorden van De Stichting op vooral de vragen 1 en 2, samen met de stelling van Q. ook na juli 2006 geen informatie van De Stichting te hebben ontvangen, maken dat de kantonrechter vermoedt dat Q. in het geheel niet is geïnformeerd over zijn positie ten aanzien van het prepensioen. Het is ten slotte De Stichting die met haar aan Q. verstrekte overzichten, hem geen enkele reden heeft gegeven zelf actie te ondernemen.
11. De kantonrechter krijgt van De Stichting geen informatie over het aantal werknemers in de "categorie Q.". Met Q. is de kantonrechter van oordeel dat die informatie beschikbaar moet zijn in de administratie van De Stichting, althans behoort te zijn. Dat de kantonrechter niet kan vast stellen dat het om een grote groep gaat en dat Q. waarschijnlijk alleen staat, althans deel uitmaakt van een kleine groep lotgenoten, komt daarom voor rekening en risico van De Stichting.
12. Reinders Logistics B.V. of een andere niet aangesloten werkgever had een enkele werknemer gehad kunnen hebben. Voor deze enkele werknemer zou dan premie achteraf betaald kunnen worden. Wanneer zo een werkgever meer werknemers heeft gehad, moet die premie voor alle werknemers worden voldaan, aldus De Stichting. Indien op grond van de door De Stichting gevreesde precedentwerking meer werknemers als Q. zich melden, zullen ook deze de over 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 ontbrekende premie moeten voldoen. Het beroep van De Stichting op het solidariteitsbeginsel verwerpt de kantonrechter.
13. De kantonrechter zal gelet op vorenstaande overwegingen de gevraagde verklaring voor recht geven zoals door Q. nader omschreven in de conclusie van repliek. Daarbij heeft Q. uitdrukkelijk aangegeven de ontbrekende premie te zullen voldoen. Omdat er het nodige werk is gedaan om te proberen deze kwestie in der minne te regelen zal de kantonrechter De Stichting veroordelen buitengerechtelijke incassokosten te betalen. Deze begroot de kantonrechter op € 1.500,00.
De proceskosten van Q. moeten door De Stichting worden voldaan omdat zij de procedure verliest.
B E S L I S S I N G
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat Q. vanaf 1 januari 2002 tot 1 januari 2006 moet worden beschouwd als deelnemer in de prepensioenregeling waarbij hij aan de voorwaarden voldoet;
verstaat dat Q. de ontbrekende premie aan De Stichting zal voldoen;
veroordeelt De Stichting aan Q. te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten € 1.500,00;
veroordeelt De Stichting in de kosten van de procedure gevallen aan de kant van Q. die worden begroot op € 87,93 voor de dagvaarding, € 111,00 voor het vast recht en € 450,00 voor het salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 10 augustus 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.