RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 385647/CV EXPL 08-6185
datum uitspraak: 19 november 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. M.J. Blom, FNV Bondgenoten
tegen
de besloten vennootschap Elsenga Installatietechniek B.V.
te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
hierna te noemen Elsenga
gemachtigde mr. N. Jansen
In conventie en in reconventie
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk¬ken:
- de dagvaarding van 19 mei 2008, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met één productie,
- het door de kantonrechter tussen partijen gewe¬zen en op 16 juli 2008 uitgesproken tussenvonnis,
- de aantekeningen van de griffier van de ingevolge dat vonnis op 16 oktober 2008 gehouden comparitie van partijen.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro¬ken inhoud van de producties, staat tussen partij¬en het volgende vast:
a. [eiser] is op 1 december 1982 in dienst getreden van Elsenga.
b. Het huidige salaris van [eiser] bedraagt €2.760,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
c. Tussen partijen is geen eenzijdig wijzigingsbeding overeengekomen.
d. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de CAO Metaalnijverheid van toepassing.
e. [eiser] is in dienst getreden als electro installatie monteur.
f. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 15 november 1982 is de volgende bepaling opgenomen:
“Wanneer U een bedrijfsauto ook voor prive gebruikt wordt maandelijks een bijdrage in de kosten van ƒ100,= op uw salaris ingehouden.”
g. Bij brief van 28 september 1988 heeft Elsenga het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…)
Eveneens zijn wij overeengekomen de ƒ100,-- autokosten te laten vervallen. De auto mag evenwel alleen voor woon-werkverkeer worden gebruikt en dient verder 24 uur per dag ter beschikking van het bedrijf te staan.
(…)”
h. Bij brief van 10 april 1996 heeft Elsenga het volgende aan [eiser] geschreven:
“Helaas hebben wij moeten constateren dat u bij aanvang van uw vakantie, te weten 4 april jl., nog de beschikking had over een bedrijfsauto. Zoals bij u bekend is, dient u bij vakanties uw bedrijfsauto aan het eind van de laatste werkdag op het bedrijf af te leveren.
(…)
Wij betreuren het dat u geen enkele rekening heeft gehouden met bedrijfsbelang, wardoor het vertrouwen is geschonden. Bij een eventueel volgende keer zullen wij u verzoeken de auto voortaan iedere dag om 16.30 uur aan de Saffierlaan 6 in Hoofddorp te stallen.
(…)”
i. Bij brief van 26 juli 2007 heeft de gemachtigde van Elsenga het volgende aan de gemachtigde van [eiser] geschreven:
“(…)
Gelet op al deze feiten en omstandigheden kan niet gezegd worden dat de bedrijfsauto van uw cliënt een secundaire arbeidsvoorwaarde is.
Inmiddels heeft uw cliënt een andere functie aanvaard bij cliënte, namelijk de functie van assistent calculator. In zijn nieuwe functie heeft uw cliënt geen bedrijfsauto meer nodig. Cliënte heeft uw cliënt onlangs te kennen gegeven dat zij uw cliënt in zijn nieuwe functie niet langer een bedrijfsauto ter beschikking wil stellen. Cliënte heeft uw cliënt een financiële compensatie aangeboden.
Cliënte is niet langer bereid uw cliënt een bedrijfsauto ter beschikking te stellen. Wel staat cliënte open om met uw cliënt in overleg te treden over een eventuele afbouwregeling. (…)”
j. In antwoord hierop heeft de gemachtigde van [eiser] bij brief van 13 augustus 2007 het volgende aan de gemachtigde van Elsenga geschreven:
“(…)
Cliënt heeft dus altijd een bedrijfsauto ter beschikking gehad. Ik deel dan ook niet uw mening dat de bedrijfsauto van cliënt geen secundaire arbeidsvoorwaarde is, deze situatie duurt al 25 jaar en is dan ook wel degelijk een secundaire arbeidsvoorwaarde, die niet zomaar kan vervallen.
Ten aanzien van de nieuwe functie stelt cliënt het navolgende. In 2002 heeft cliënt intern gesolliciteerd naar de functie van werkvoorbereider op de afdeling Schiphol. Deze functiebenaming is door het bedrijf omgezet naar projectleider, welke functie cliënt op 1 januari 2003 is gaan bekleden. Ook toen is niet gezegd dat cliënt de bedrijfsauto moest inleveren.
Begin 2005 werd de afdeling Schiphol gesloten en werd cliënt gesommeerd om op zijn huidige werkplek te gaan werken. Cliënt heeft dit geaccepteerd omdat hij geen andere mogelijkheid had, dit betekent nog niet dat cliënt een andere functie heeft aanvaard, zijn functie is ploegleider, werkgever zegt dit ook in zijn brief van 31 januari 2005 (…), waar de functie assistent calculator vandaan komt is cliënt volstrekt onduidelijk hij heeft hiervoor nooit iets getekend ook is hem nooit medegedeeld dat zijn functie nu assistent calculator is geworden.
(…)”
In conventie
De vordering
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
voor recht zal verklaren dat [eiser] gebruik mag blijven maken van de tussen partijen bestaande autoregeling, in dier voege dat hem een bedrijfsauto ter beschikking wordt gesteld door Elsenga onder gelijke voorwaarden als de laatste aan [eiser] ter beschikking gestelde bedrijfsauto;
Subsidiair:
- voor recht zal verklaren dat [eiser] gebruik mag blijven maken van de Renault Clio, kenteken 92-JF-XT,
- Elsenga zal veroordelen tot betaling van:
- €15.000,00 als vergoeding wegens gemis van de eerder ter beschikking gestelde bedrijfsauto
- €700,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten
een en ander met veroordeling van Elsenga in de kosten van het geding.
[eiser] heeft het volgende aan zijn vordering ten grond¬slag gelegd:
Aan [eiser] werd bij zijn indiensttreding een bedrijfsauto ter beschikking gesteld.
Bij brief van 28 september 1988 heeft Elsenga aan [eiser] medegedeeld het bedrag van €100,00 te laten vervallen en werd [eiser] een kleine auto ter beschikking gesteld. De praktijk leerde dat [eiser] de auto op veel royalere schaal gebruikte, mee naar huis nam en dat de auto niet 24 uur per dag voor Elsenga beschikbaar was.
In april 2002 werd [eiser] een Renault Clio ter beschikking gesteld als bedrijfsauto, die hij wederom voor privé doeleinden mocht gebruiken. [eiser] diende daarvoor €48,00 per maand te betalen en de auto werd fiscaal bijgeteld.
In mei 2007 weigerde Elsenga de bedrijfsauto te vervangen en werd [eiser] geen nieuwe bedrijfsauto ter beschikking gesteld.
Er is sprake van een arbeidsvoorwaarde. Die is ook effectief geworden door [eiser] vanaf datum indiensttreding een auto ter beschikking te stellen.
Elsenga kan daarom niet eenzijdig deze arbeidsvoorwaarde wijzigen, ook niet omdat [eiser] een andere functie heeft. Nu tussen partijen geen sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding dient Elsenga te bewijzen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van haar niet verlangd kan worden dat zij de arbeidsvoorwaarde handhaaft.
Door ondanks aanmaning met betaling in gebreke te blijven, heeft Elsenga [eiser] genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven. [eiser] heeft daardoor vermogensschade geleden, bestaande uit de buitengerechtelijke incassokosten ten belope van €700,00. Elsenga dient deze kosten aan [eiser] te voldoen.
Voorts is Elsenga de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente verschuldigd geworden.
Het verweer
Elsenga betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan:
Geen arbeidsvoorwaarde
Vanaf begin 2005 is [eiser] in Hoofddorp calculatiewerkzaamheden gaan verrichten vanwege een sluiting van de vestiging op Schiphol. In deze functie is [eiser] verantwoordelijk voor de kostprijsberekening.
De bedrijfsauto hoorde bij de functie van electro installatie monteur. Na de functiewijzing heeft Elsenga [eiser] laten weten dat hij in zijn nieuwe functie niet meer de beschikking had over een bedrijfsauto.
Er is geen sprake van een eenzijdige wijziging van een arbeidsvoorwaarde.
De bedrijfsauto is functie gebonden en werd aan [eiser] ter beschikking gesteld omdat hij de functie van electro installatie monteur ging vervullen.
[eiser] mocht de bedrijfsauto niet zomaar gebruiken. Hij moest daarvoor ƒ100,00 per maand betalen.
In september 1988 zijn partijen overeengekomen dat [eiser] de auto niet meer privé mocht gebruiken en dat de auto 24 uur ter beschikking van Elsenga zou staan. Om die reden verviel het bedrag van €100,00.
Elsenga betwist het door [eiser] gestelde royalere gebruik van de auto. [eiser] mocht de auto niet zonder toestemming van Elsenga meenemen op vakantie of bij ziekte. Elsenga verwijst hiervoor naar de brief van 10 april 1996.
In 2002 is de bedrijfsauto van [eiser] op zijn verzoek vervangen door een Renault Clio. Per maand werd €48,00 ingehouden op zijn loon, omdat deze auto meer kostte dan de oude bedrijfsauto van [eiser]. De afspraken uit 1988 bleven onveranderd.
Wel arbeidsvoorwaarde
Indien wel sprake is van een arbeidsvoorwaarde, dan is Elsenga bevoegd de terbeschikkingstelling van de auto te staken.
Elsenga heeft een redelijk voorstel voor de afbouw en overname van de bedrijfsauto gedaan. Aanvaarding daarvan door [eiser] kan redelijkerwijs van [eiser] gevergd worden.
In reconventie:
De vordering
Elsenga vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] zal veroordelen tot betaling van de advocaatkosten die Elsenga buiten rechte heeft moeten maken, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
Elsenga heeft het volgende aan haar vordering ten grond¬slag gelegd:
[eiser] heeft zich in deze zaak onredelijk opgesteld waardoor Elsenga een raadsman in de arm heeft moeten nemen. Dit heeft voor Elsenga kosten met zich gebracht, die zij niet zou hebben gehad wanneer [eiser] akkoord was gegaan met het voorstel van Elsenga. Elsenga heeft recht op vergoeding van deze kosten.
Voor de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten sluit Elsenga aan bij het rapport Voorwerk II.
Het verweer
[eiser] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
1. De over en weer ingestelde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
2. De kantonrechter is van oordeel dat het door Elsenga aan [eiser] ter beschikking stellen van een bedrijfsauto gezien moet worden als een arbeidsvoorwaarde. Hoewel volgens Elsenga de bedrijfsauto is gekoppeld aan de oorspronkelijke functie van [eiser] als monteur, staat dit er niet aan in de weg dat de inhoud van de arbeidsovereenkomst anders is geworden door de invulling die partijen daar in de praktijk gedurende de afgelopen jaren aan hebben gegeven. In dat verband zijn de volgende omstandigheden van belang:
• [eiser] heeft de auto gedurende vele jaren, namelijk sedert de datum van indiensttreding 1 december 1982, tot zijn beschikking gehad,
• het was [eiser] in die periode toegestaan die auto ook voor privé doeleinden te gebruiken,
• er vond fiscale bijtelling plaats,
• er werd gedurende lange tijd maandelijks een bijdrage ingehouden op het loon van [eiser] en
• naast de reguliere indexering van zijn salaris heeft [eiser] nimmer salarisverhogingen ontvangen,
• bij een eerdere functiewijziging heeft [eiser] de bedrijfsauto mogen behouden.
3. Dat het [eiser] niet was toegestaan de bedrijfsauto ook voor privé doeleinden te gebruiken, zoals door Elsenga is aangevoerd, is onvoldoende gebleken. De gebeurtenissen die Elsenga in dat verband heeft aangevoerd, zijn in het licht van de overige omstandigheden onvoldoende om dat verbod van privégebruik te kunnen aannemen. Het enkele feit dat [eiser] bij brief van 10 april 1996 erop was gewezen dat hij de bedrijfsauto niet voor zijn vakantie had ingeleverd, brengt nog niet met zich dat [eiser] de auto in het gheel niet voor privé doeleinden mocht gebruiken.
4. De functiewijziging in 2005 maakt dit niet anders, omdat die wijziging noodzakelijk was ten gevolge van de sluiting van het kantoor van Elsenga op Schiphol, waardoor [eiser] een “binnen”functie kreeg. Dit is dus een omstandigheid die niet ten nadele van [eiser] mag komen.
5. De kantonrechter moet beoordelen of het/één van de voorstel(len) van Elsenga kan worden aangemerkt als een redelijk voorstel dat [eiser] niet had mogen weigeren. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of Elsenga als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door haar gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Vervolgens dient de kantonrechter, bij een positief antwoord op de vorige vraag, te beoordelen of aanvaarding van het door Elsenga gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van [eiser] gevergd kan worden (zie HR 11juli 2008, JAR 2008, 204).
6. Door Elsenga zijn de volgende wijzigingsvoorstellen aan [eiser] gedaan:
• [eiser] is de gelegenheid geboden nog van de bedrijfsauto gebruik te maken tot de huidige bedrijfsauto niet meer APK-goedgekeurd zou worden,
• [eiser] heeft drie jaar de tijd gekregen om te zoeken naar een passend alternatief,
• Elsenga heeft aangeboden de huidige bedrijfsauto voor een in overleg vast te stellen prijs aan [eiser] te verkopen,
• Elsenga heeft aangeboden de huidige bedrijfsauto om niet aan Elsenga over te dragen.
7. De kantonrechter is van oordeel dat in redelijkheid niet van [eiser] gevergd kan worden een van de voorstellen van de Elsenga te aanvaarden. Deze voorstellen betekenen immers alle een financiële aderlating voor [eiser], hetzij direct hetzij op termijn wanneer de auto moet worden vervangen, terwijl daar tegenover geen voldoende financiële tegemoetkoming is gesteld. Bij dat oordeel speelt naast de onder 2. genoemde omstandigheden ook een rol van doorslaggevende betekenis dat de functiewijziging plaats vond ten gevolge van de sluiting van het kantoor van Elsenga op Schiphol, waardoor [eiser] een “binnen”functie kreeg.
8. Nu de kantonrechter het voorstel al niet redelijk acht, hoeft hij niet verder in te gaan op de vraag of [eiser] in redelijkheid gevergd kan worden het voorstel te aanvaarden.
9. Op grond van het vorenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat de primaire vordering van [eiser] in conventie moet worden toegewezen en dat de vordering van Elsenga in reconventie moet worden afgewezen.
10. Elsenga zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. Gelet op de samenhang tussen de beide vorderingen zal de kantonrechter de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eiser] begroten op nihil.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
Verklaart voor recht dat [eiser] gebruik mag blijven maken van de tussen partijen bestaande autoregeling, in dier voege dat hem een bedrijfsauto ter beschikking wordt gesteld door Elsenga onder gelijke voorwaarden als de laatste aan [eiser] ter beschikking gestelde bedrijfsauto.
Veroordeelt Elsenga in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op €272,80 aan verschotten en €600,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voor¬raad.
In reconventie:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt Elsenga in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.