RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rep.nr.: 408044 / AO VERZ 08-915
datum uitspraak: 3 februari 2009
BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST
inzake
de stichting STICHTING REGIONAAL OPLEIDINGENCENTRUM AMSTERDAM E.O.
te Amsterdam
verzoekster
hierna: ROCvA
gemachtigde: mr. R.J. Wiebosch
tegen
[verweerder]
te [woonplaats]
verweerder
hierna: [verweerder]
gemachtigde: mr.drs. J.E. van de Wint
De procedure
Op 12 december 2008 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van ROCvA. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 januari 2009. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigden van partijen hebben pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
De feiten
1. ROCvA verzorgt in Amsterdam en de Gooi- en Vechtstreek opleidingen op (V)MBO-niveau en op het gebied van het (voortgezet) volwassenenonderwijs.
2. [verweerder], 48 jaar oud, is sinds 1 mei 1993 bij ROCvA in dienst, waar hij diverse financiële functies heeft bekleed. Vanaf 1 augustus 2001 bekleedt [verweerder] de functie van hoofd cluster Financiën, Registratie en Informatieverwerking (hierna hoofd FRI) van de werkmaatschappij VMBO, tegen een salaris van € 4.424,87 bruto per maand exclusief vakantiegeld en eindejaarstoeslag.
3. In 2001 heeft [verweerder] gesolliciteerd naar de functie van manager bedrijfsvoering. ROCvA heeft [verweerder] voor deze functie afgewezen en hem in plaats daarvan benoemd in zijn huidige functie.
4. Bij brief van 13 maart 2006 heeft ROCvA [verweerder] verzocht een arbeidsovereenkomst voor de functie van hoofd FRI te ondertekenen.
5. Bij brief van 11 mei 2006 heeft [verweerder] geprotesteerd tegen zijn benoeming in de functie van hoofd FRI, waarbij hij onder meer het volgende heeft opgemerkt:
“Destijds is mij mondeling nadrukkelijk beloofd dat men mij ziet als aanstormend talend voor de functie van manager bedrijfsvoering. Door in te gaan op uw voorstel komt mij inziens dit in het gedrang met mijn eigen ambities.”
6. In 2006 hebben de manager bedrijfsvoering, mevrouw [XXX] (hierna: [XXX]), en de directeur van de werkmaatschappij VMBO, mevrouw [YYY] (hierna: [YYY]), diverse gesprekken met [verweerder] gevoerd, waarbij [XXX] kritiek heeft geleverd op zowel het inhoudelijk functioneren van [verweerder] als het nakomen van afspraken, zijn wijze van communiceren en zijn omgang met zijn collega’s en ondergeschikten.
7. [verweerder] heeft steeds aangegeven zich niet te kunnen vinden in de door [XXX] geleverde kritiek op zijn functioneren.
8. Op 26 januari 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [XXX] en [YYY] enerzijds en [verweerder] anderzijds, waarbij (onder andere) aan [verweerder] is medegedeeld dat ROCvA op de financiële administratie een audit zou laten uitvoeren en dat in samenwerking met de afdeling HRM voor [verweerder] een functioneringstraject zou worden gestart.
9. In de eerste helft van 2007 hebben in het kader van het functioneringstraject diverse gesprekken met [verweerder] plaatsgevonden.
10. Op 31 mei 2007 heeft [verweerder] zich, na een gesprek met [XXX] en [YYY] over (onder andere) een incident waarbij tussen [verweerder] en een van zijn medewerkster, mevrouw [ZZZ], een hoog opgelopen ruzie was ontstaan, ziek gemeld.
11. Bij brief van 6 juni 2007 heeft de bedrijfsarts onder meer aan ROCvA doen weten dat de klachten van [verweerder] veroorzaakt zijn door verstoorde verhoudingen op het werk en mediation geadviseerd.
12. Op 29 juni 2007 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, waarbij onder andere is afgesproken dat een mediationtraject zou worden gestart. Bij brief van dezelfde datum heeft ROCvA onder meer het volgende aan (de gemachtigde van) [verweerder] medegedeeld:
“Tijdens het gesprek bleek dat er verschil van inzicht bestond over al dan niet bestaan van een arbeidsconflict. U heeft namens de heer [verweerder] aangegeven dat hij zich al geruime tijd onheus bejegend voelt door mevrouw [XXX] en dat haar houding er wellicht toe heeft bijgedragen dat degenen aan wie hij leiding geeft in voorkomende gevallen geen of onvoldoende respect voor hem tonen. [...] Tevens heeft u aangegeven dat in tegenstelling tot bevindingen van (onder meer) mevrouw [XXX] de heer [verweerder] voldoende functioneert. [...]
Mevrouw [YYY] stelt zich op het standpunt dat er wat haar betreft geen sprake is van een arbeidsconflict [...] Zij is het dan ook oneens met de stelling dat het reeds enige tijd in gang gezette functioneringstraject in samenhang gezien moet worden met de relatie van de heer [verweerder] met mevrouw [XXX] en recentelijk mevrouw [ZZZ]. [...] Teneinde het reintegratieproces te bespoedigen en een goed werksfeer in de toekomst te bevorderen [...] zal een mediation traject gestart worden tussen de heer [verweerder] en mevrouw [ZZZ]. [...]
Met de heer [verweerder] zal het traject van functioneren- en beoordelen worden voortgezet.”
13. Bij brief van 18 juli 2007 heeft de gemachtigde van [verweerder] onder meer het volgende geantwoord:
“Cliënt heeft grote moeite met het door u in uw brief gehandhaafde uitgangspunt bij de [...] mediation dat er slechts sprake zou zijn (geweest) van een “incident” met mw. [ZZZ]. Immers, zoals u ook bevestigd in uw brief dat cliënts leidinggevenden forse, doch volstrekt ongefundeerde kritiek hebben (geuit) op zijn “technische” functioneren [...]
Hiermee hangt samen dat sprake is van een onmiskenbaar [...] jarenlang slepend conflict met [...] mw. [XXX] die [...] hem het leven zuur tracht te maken met haar onredelijke en negatieve opstelling ten opzichte van hem, terwijl die houding [...] door de directie wordt gesteund [...]”
14. Op 31 juli 2007 heeft de gemachtigde van [verweerder] onder meer het volgende aan ROCvA geschreven:
“Cliënt eist van u dat er op de kortst mogelijke termijn een onafhankelijk mediator wordt ingeschakeld die het gehele conflict [...] zal behandelen.”
15. Begin augustus 2007 is [verweerder] getroffen door een hartinfarct.
16. Op 31 oktober 2007 heeft de bedrijfsarts aan ROCvA doen weten [verweerder] vanaf die datum geschikt te achten voor gedeeltelijke re-integratie.
17. Op 23 november 2007 heeft ROCvA [verweerder] re-integratiewerkzaamheden voor twee dagdelen per week aangeboden bij haar werkmaatschappij Gooi- en Vechtstreek. Deze hebben uiteindelijk geen doorgang gevonden ten gevolge van ziekte van degene die de re-integratie zou begeleiden.
18. Op 18 december 2007 heeft [verweerder] het door ROCvA opgestelde Plan van Aanpak getekend “voor gezien”, nadat dit door hem van onder meer de volgende aantekeningen was voorzien:
“Niet terug naar eigen werkplek i.v.m. conflict”
19. Op 17 januari 2008 heeft het UWV op verzoek van [verweerder] een deskundigenoordeel gegeven, waarbij het UWV heeft geconstateerd dat ROCvA onvoldoende meewerkt aan de re-integratie van [verweerder]. In de bijbehorende rapportage heeft de arbeidsdeskundige onder meer het volgende opgemerkt:
“Partijen zijn het tot heden niet eens geworden over het einddoel van het re- integratieproces. Mediation is tot heden niet ingezet. De werkgever heeft niet het initiatief gehouden.”
20. Eind maart 2008 zijn partijen overeengekomen dat de re-integratie van [verweerder] zou aanvangen bij de werkmaatschappij Zuid-Oost van ROCvA, vooralsnog voor twee dagdelen per week. [verweerder] heeft zich, twee uur nadat hij de re-integratiewerkzaamheden had aangevangen, ziek gemeld.
21. Op 25 april 2008 heeft de bedrijfsarts van ROCvA [verweerder] geschikt geacht voor het verrichten van de aangeboden werkzaamheden voor twee uur per dag.
22. Omdat [verweerder] weigerde de werkzaamheden in Zuid-Oost voort te zetten, heeft ROCvA voor hem een derde re-integratieplek gevonden bij de werkmaatschappij Airport van ROCvA. [verweerder] is daar voor twee dagdelen per week werkzaamheden gaan verrichten.
23. Op 21 mei 2008 heeft de bedrijfsarts van ROCvA uitbreiding van de re-integratie van [verweerder] geadviseerd naar drie dagdelen per week.
24. Op 18 juni 2008 heeft [verweerder] bij een voortgangsgesprek aangegeven zich vooralsnog niet in staat te voelen drie dagdelen per week te gaan werken. ROCvA heeft er bij [verweerder] op aangedrongen de bedrijfsarts toestemming te geven tot het inwinnen van informatie bij zijn medisch specialist.
25. Op 24 juni 2008 heeft de bedrijfsarts met [verweerder] gesproken. Bij brief van 25 juni 2008 heeft de bedrijfsarts aan ROCvA medegedeeld dat de inspanningen [verweerder] enigzins tegenvielen, ook in verband met de reistijd.
26. Op 25 juni 2008 heeft [verweerder] het UWV om een deskundigenoordeel verzocht. Op het op 10 juni 2008 opgemaakte aanvraagformulier heeft [verweerder] bij punt 7.3 geschreven dat de door ROCvA ondernomen re-integratiemaatregelen erop zijn gericht “om mijn motivatie te ondermijnen i/d hoop dat ik ontslag neem”.
27. Op 8 juli 2008 hebben partijen de voortgang van de re-integratie van [verweerder] besproken. ROCvA heeft [verweerder] daarbij (wederom) verzocht om de bedrijfsarts toestemming te geven informatie in te winnen bij de medisch specialist. Ook heeft ROCvA aangegeven een deskundigenoordeel bij het UWV te zullen aanvragen over de vraag tot welke werkzaamheden [verweerder] in staat wordt geacht.
28. Bij brief van 9 juli 2008 heeft ROCvA een samenvatting van dit gesprek aan [verweerder] doen toekomen. Zij heeft daarin onder meer het volgende opgemerkt:
“Je blijft bij je beslissing om de bedrijfsarts geen toestemming te verlenen om de medische specialist te raadplegen. [...] Naar aanleiding van de rapportage van de bedrijfsarts d.d. 25 juni 2008 heb ik mijn verbazing uitgesproken over het feit dat je nu wel in staat bent de werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis uit te breiden naar 3 dagdelen ingaande 8 juli 2008 en na 4 tot 6 weken naar 4 dagdelen.”
29. Op 24 juli 2008 heeft het UWV aan ROCvA doen weten de aanvraag tot het geven van een deskundigenoordeel niet in behandeling te zullen nemen, bij gebreke van een “first opinion” van de bedrijfsarts.
30. Op 30 juli 2008 heeft [verweerder] zich met ingang van 1 augustus 2008 bij ROCvA volledig hersteld gemeld. Hij heeft vanaf die datum feitelijk geen werkzaamheden meer voor ROCvA verricht.
31. Bij brief van 13 augustus 2008 heeft ROCvA aan [verweerder] doen weten het noodzakelijk te achten te laten onderzoeken of [verweerder] weer voor 100% belastbaar is en hem opgeroepen voor een onderzoek door de bedrijfsarts.
32. Bij deskundigenoordeel van 14 augustus 2008 heeft het UWV geoordeeld dat ROCvA onvoldoende meewerkt aan re-integratie. In de bijgevoegde rapportage heeft de arbeidsdeskundige als volgt geconcludeerd:
“Hoewel de werkgever sinds het vorige deskundigenoordeel een aantal re-integratie- inspanningen heeft verricht zijn deze op grond van de niet duidelijk in kaart gebrachte belastbaarheid van aanvrager nog steeds onvoldoende.”
33. Op 20 augustus 2008 heeft de bedrijfsarts aan ROCvA gerapporteerd, dat gebleken is dat [verweerder] vanaf begin 2008 niet meer onder specialistische behandeling staat.
34. Op 17 september 2008 heeft de gemachtigde van ROCvA aan [verweerder] doen weten dat ROCvA tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wenst over te gaan.
35. Gesprekken tussen partijen hebben niet geleid tot een regeling in der minne.
Het verzoek
ROCvA verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderingen in de omstandigheden.
Ter toelichting stelt ROCvA – samengevat – het volgende.
Tussen [verweerder] en zijn leidinggevenden bestaat een diepgaand en onoverbrugbaar verschil van mening over de kwaliteit van de werkzaamheden van [verweerder] en over zijn vermogen om samen te werken en zich aan afspraken te houden. [verweerder] heeft zich geenszins ontvankelijk getoond voor de kritiek die [XXX] op zijn functioneren had. Hij heeft steeds ontkend dat op zijn functioneren iets valt aan te merken of hij heeft de oorzaak bij factoren buiten hem gelegd. Daar komt bij dat [verweerder] zich van meet af aan op het standpunt heeft gesteld, dat de kritiek uitsluitend was ingegeven door persoonlijke rancune van [XXX] jegens hem en dat ROCvA het er uitsluitend om te doen was [verweerder] weg te werken. Door zich onwrikbaar op het standpunt te stellen dat er sprake was van een arbeidsconflict tussen hem en [XXX] en later ook tussen hem en [YYY], heeft [verweerder] de kansen op het slagen van het ingezette functioneringstraject structureel gedwarsboomd.
Ook kan [verweerder] worden aangerekend, dat hij categorisch heeft geweigerd mee te werken aan het mediationtraject tussen hem en de ondergeschikte met wie een problematische samenwerking was ontstaan.
Nu bovendien is gebleken dat [verweerder] al vanaf 2008 niet meer onder behandeling van de specialist stond, terwijl hij steeds heeft beweerd dat hij slechts in staat was tot beperkte re-integratiewerkzaamheden, maar geen toestemming wilde geven voor het inwinnen van informatie bij de behandelend specialist, heeft [verweerder] ervoor gezorgd dat het vertrouwen van ROCvA in een vruchtbare samenwerking met [verweerder] in de toekomst volledig is verdwenen.
Van ROCvA kan dan ook niet worden verlangd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Deze dient daarom op korte termijn te eindigen.
Voor toekenning van een vergoeding ten laste van ROCvA is, gelet op achtergronden van het ontstaan en het voortduren van het conflict, geen aanleiding.
Van belang is voorts dat [verweerder] in aanmerking komt voor de bovenwettelijke werkloosheids-uitkering voor personeel in de BVE-sector. Dit betekent dat [verweerder], aansluitend aan de WW-uitkering, gedurende 4 jaar (vanaf 1 maart 2011 tot 1 maart 2015) een uitkering zal ontvangen van in totaal € 300.000,00 bruto. Deze uitkering komt in zijn geheel voor rekening van ROCvA en is veel hoger dan een eventuele vergoeding krachtens de kantonrechter-formule.
Het verweer
[verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een vergoeding van € 279.419,00 bruto.
Ter toelichting voert [verweerder] – samengevat – het volgende aan.
Technisch valt op het functioneren van [verweerder] niets aan te merken. Hij heeft zijn werkzaamheden altijd naar volle tevredenheid van ROCvA verricht. Dit blijkt mede uit het feit dat hem de functie van manager bedrijfsvoering in het vooruitzicht is gesteld. Zijn financiële verslagleggingen zijn altijd door zowel het College van Bestuur van ROCvA als de accountant positief beoordeeld. Zo [verweerder] al steken heeft laten vallen, dan is dit uitsluitend te wijten aan de toenemende werkdruk ten gevolge van (onder andere) de discrepantie tussen de omvang van het administratief personeel en het onderwijzend personeel.
Het is met name aan de ondeskundigheid op financieel gebied en de autoritaire houding van [XXX] te wijten dat tussen haar en [verweerder] onenigheid is ontstaan. De kritiek van [XXX] deugde inhoudelijk geenszins. [XXX] heeft [verweerder] slechts willen afrekenen op tekortschietende resultaten en nooit oor willen hebben voor het verweer dat [verweerder] tegen die voortdurende kritiek op zijn functioneren heeft gevoerd. Zij heeft daarmee de verhouding tussen partijen op scherp gezet. Door vol te houden dat slechts sprake was van een conflict tussen [verweerder] en zijn medewerkster [ZZZ], heeft de directie van ROCvA [XXX] altijd zorgvuldig buiten beeld gehouden. Zij heeft daarmee de positie van [verweerder] tegenover zijn ondergeschikten ondergraven, zodat het conflict met [ZZZ] steeds verder is geëscaleerd.
ROCvA heeft zich uiterst rigide opgesteld door hardnekkig te ontkennen dat sprake was van een arbeidsconflict waar de leidinggevenden van [verweerder] deel uitmaakten en door te weigeren in te gaan op de verzoeken van [verweerder] om alle betrokkenen in het mediationtraject te betrekken. Dit heeft ertoe geleid dat het functioneringstraject is mislukt en de mediation niet van de grond is gekomen. Daar komt bij dat ROCvA steeds heeft geweigerd te erkennen dat de ziekte van [verweerder] samenhangt met het arbeidsgeschil dat eerst moest worden opgelost alvorens [verweerder] naar zijn oude werkplek zou kunnen terugkeren. De traumatische ervaringen die [verweerder] daar heeft opgedaan, hebben ervoor gezorgd dat hij daar niet meer naar terug wil en kan.
ROCvA heeft zich onvoldoende ingespannen om [verweerder] te re-integreren. Dit is door het UWV tot twee maal toe bevestigd. De aangeboden werkzaamheden bij werkmaatschappij Zuid-Oost waren volstrekt niet passend. Zij hadden niets met financiën te maken en waren van een te laag niveau. Het waren waardeloze klusjes waarvan geen enkel nut viel te verwachten, laat staan dat zij de re-integratie van [verweerder] zouden kunnen bevorderen. De werkzaamheden voor de werkmaatschappij Airport bevielen [verweerder] zo goed, dat hij heeft aangegeven gedurende de zomervakantie te willen blijven doorwerken. ROCvA heeft dat verzoek echter afgewezen. Zij stelt zich ten onrechte op het standpunt dat voor [verweerder] geen andere passende functie beschikbaar is.
Van de ernstig verstoorde arbeidsrelatie kan [verweerder] geen enkel verwijt worden gemaakt. Het is ROCvA die deze situatie willens en wetens van aanvang af heeft gecreëerd in de veronderstelling dat [verweerder] de strijd zou opgeven en op zou stappen. De harde opstelling van ROCvA heeft bij [verweerder] tot grote frustratie en verbittering geleid. [verweerder] is zich altijd positief blijven opstellen. Op 29 oktober 2007 had hij al toestemming aan ROCvA gegeven voor het inwinnen van medische informatie.
Indien de arbeidsovereenkomst toch zal worden ontbonden, is er, gelet op de verwijtbaarheid aan de zijde van ROCvA, grond voor de verzochte vergoeding met toepassing van de correctiefactor C = 3. [verweerder] is het slachtoffer geworden van de handelwijze van ROCvA, die een belangrijke oorzaak is geweest van zijn arbeidsongeschiktheid en zijn herstel heeft belemmerd. Tevens dient te worden meegewogen dat [verweerder], gelet op zijn leeftijd en zijn medisch verleden, vermoedelijk niet meer aan het werk zal komen.
Met de bovenwettelijk uitkering dient als (deels) onzekere toekomstige gebeurtenis, geen rekening te worden gehouden.
De beoordeling van het verzoek
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
Het is zonder meer duidelijk dat ROCvA wenst dat er een einde komt aan het dienstverband omdat zij geen vertrouwen meer heeft in [verweerder]. Uit de opstelling van [verweerder] in deze procedure blijkt een diep geworteld wantrouwen in de goede wil van ROCvA. De kantonrechter is van oordeel dat een zinvolle voortzetting van de arbeidsovereenkomst slechts mogelijk is als beide partijen daarvoor nog een reële mogelijkheid zien. Nu dit niet het geval is, is sprake van een voldoende gewichtige reden om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden, zodat het verzoek in zoverre toewijsbaar is.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst ontbinden tegen 1 maart 2009.
Beoordeeld moet worden of aan [verweerder] in redelijkheid een vergoeding toekomt. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Met ROCvA is de kantonrechter van oordeel dat het de werkgever vrij staat om, indien hij zulks noodzakelijk acht, het functioneren van de werknemer te bekritiseren. Van de werknemer mag worden verwacht dat deze zich voor kritiek openstelt, ook indien hij het er niet mee eens is. [verweerder] kan worden verweten dit onvoldoende te hebben gedaan. Uit hetgeen [verweerder] heeft betoogd is genoegzaam gebleken, dat volgens hem de door [XXX] uitgeoefende kritiek op zijn functioneren (in ieder geval) inhoudelijk kant noch wal raakte. Dit had volgens [verweerder] te maken met het feit dat [XXX] op financieel gebied als volstrekt onkundig moet worden beschouwd. Deze opstelling logenstraft de stelling van [verweerder] dat hij zich altijd positief heeft opgesteld.
Daartegenover staat dat onvoldoende is gebleken dat ROCvA zich heeft ingespannen om de verslechterende arbeidsrelatie met [verweerder] te verbeteren. ROCvA heeft ter zitting verklaard dat zij niet op het verzoek van [verweerder] om [XXX] bij de mediation te betrekken is ingegaan, omdat het niet aangaat dat een werknemer, als hij het niet eens is met de op zijn functioneren uitgeoefende kritiek, daar dan het label ‘arbeidsconflict met de leidinggevende’ aan hangt. Door dit te doen, zo stelt ROCvA, heeft [verweerder] ROCvA het recht van kritiek op haar ondergeschikten ontzegd.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan ROCvA een starre houding worden verweten ten aanzien van de door [verweerder] gewenste inhoud en richting van de mediation. De enkele omstandigheid dat een van partijen vindt dat er sprake is van een arbeidsconflict is voldoende voorwaarde voor het beginnen van een mediationtraject, ongeacht wat de andere partij daarvan denkt. De weigering van ROCvA om in de mediation de relatie tussen [XXX] en [verweerder] te betrekken, heeft het reeds bestaande conflict slechts doen toenemen en geeft geen blijk van goed werkgeverschap. Blijkens de bevindingen van de bedrijfsarts heeft deze opstelling van ROCvA de gezondheidstoestand van [verweerder] nadelig beïnvloed.
Dat de re-integratie van [verweerder] niet is geslaagd mag, gezien tegen de achtergrond van het onopgeloste arbeidsconflict, geen verbazing wekken. Daarbij dient te worden opgemerkt, dat [verweerder] minst gezegd weinig coöperatief heeft gereageerd op het verzoek van ROCvA om haar toestemming te verlenen medische informatie op te vragen bij zijn behandelend arts. Dat hij ROCvA in juni en/of juli 2008 heeft laten weten dat hij die toestemming al in oktober 2007 had gegeven, is onvoldoende gebleken.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat beide partijen van de verstoorde arbeidsrelatie een verwijt treft. [verweerder] door zijn onwil om de op zijn functioneren uitgeoefende kritiek te accepteren, ROCvA door haar onwil om onder ogen te zien dat er wel degelijk een arbeidsconflict tussen [verweerder] en zijn leidinggevende bestond, al was daarvan wellicht alleen sprake in de opvatting van [verweerder]. Dit brengt mee dat aan [verweerder] een billijke vergoeding toekomt waarin de wederzijdse verwijtbaarheid wordt meegewogen.
De kantonrechter houdt bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding rekening met de bovenwettelijke uitkering waarop [verweerder] naar alle waarschijnlijkheid aanspraak kan maken.
Gelet op het tekortschieten van ROCvA met betrekking tot de mediation en daarmee de re-integratie van [verweerder], is de kantonrechter echter van oordeel dat de toekenning van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering er niet toe mag leiden dat aan [verweerder] in het geheel geen vergoeding wordt toegekend. Daarbij is van belang dat [verweerder], gelet op zijn medische achtergrond, een minder gunstige positie op de arbeidsmarkt inneemt.
Wel dient te worden meegewogen dat de basis van het conflict gelegen is in de stellige overtuiging van [verweerder] dat aan zijn functioneren niets mankeerde en dat de kritiek van [XXX] uitsluitend voortkwam uit persoonlijke rancune.
Het voorgaande rechtvaardigt dat aan [verweerder] een vergoeding van € 60.000,00 bruto toekomt.
ROCvA heeft geen vergoeding aangeboden, zodat de kantonrechter ROCvA in de gelegenheid zal stellen het verzoek in te trekken.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
Gezien de aard van de procedure worden de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
stelt partijen ervan in kennis voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst tegen 1 maart 2009 te ontbinden onder toekenning van een vergoeding als hierna is vermeld;
bepaalt dat ROCvA de gelegenheid heeft het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 13 februari 2009 te 15.00 uur ter griffie ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
voor het geval ROCvA het verzoek niet intrekt wordt alvast als volgt beslist:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tegen 1 maart 2009;
kent aan [verweerder] ten laste van ROCvA een vergoeding toe van € 60.000,00 bruto, ineens te voldoen, als aanvulling op ingevolge sociale verzekeringswetten te ontvangen uitkeringen dan wel elders te verwerven lager inkomen uit arbeid;
veroordeelt voor zover nodig ROCvA tot betaling van die vergoeding;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
voor het geval ROCvA het verzoek wel intrekt:
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.E. Kwak en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.