vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 151172 / HA ZA 08-1336
Vonnis van 15 juli 2009
in de zaak van
[Eiser],
wonende te Hoorn,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. C.J.A.M. Bots,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERGISCH BOEKHOFF & FRISSEN B.V., h.o.d.n. BBF Schipholtaxi,
gevestigd te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
hierna afzonderlijk te noemen: de B.V.,
2. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR BBF,
gevestigd te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
hierna afzonderlijk te noemen: de Stichting,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: BBF c.s.,
advocaat: mr. M. Middeldorp.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 4 maart 2009,
het proces-verbaal van comparitie van 3 juni 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 [eiser] was vanaf februari 1999 één van de bestuurders van de Stichting. Daarnaast was hij vanaf 1 januari 2005 als statutair directeur in loondienst van de B.V en als zodanig ook door de algemene vergadering van aandeelhouders van de B.V. benoemd.
2.2 De Stichting is enig aandeelhouder van de B.V.
2.3 Rond november 2005 heeft de boekhouder van de B.V. een kastekort geconstateerd van € 21.776,20.
2.4 In de notulen van de bestuursvergadering van 6 december 2005 is over het geconstateerde kastekort onder meer het volgende vermeld:
“(..) RS vertelt [EISER] dat het bestuur besloten heeft het vertrouwen op te zeggen in hem en hem dientengevolge direct op non-actief te zetten en ontslag aan te vragen. Daarbij is het bestuur voornemens om op een nette manier uit elkaar te gaan indien [EISER] akkoord is met terugbetaling van het tekort. Indien dat niet het geval is zal ontslag op staande voet worden aangevraagd. RS vertelt daarbij dat het bestuur het ontslag wil aanvragen op basis van gebrek aan capaciteiten en het kastekort daarin niet zal betrekken. [EISER] is het niet eens met het feit dat hij niet naar behoren zou presteren en wil zich juridisch laten informeren. Allen hebben hier geen bezwaar tegen. [EISER] wordt verzocht zijn sleutels in te leveren en in de loop van de week contact op te nemen met GB om een afspraak te maken teneinde een en ander af te handelen. (..)”
2.5 In de notulen van de bestuursvergadering van 8 december 2005 is onder meer het volgende vermeld:
“(..) Er wordt uiteindelijk afgesproken dat [EISER] het kastekort zal aanzuiveren voor 31-12-2005 en dat hij hier enkele dagen voor nodig heeft om een en ander voor te bereiden. Uiterlijk 20-12-2005 zal [EISER] uitsluitsel geven over terugbetaling en over vrijwillig ontslag.(..)”
2.6 Nadat [eiser] op 6 december 2005 op non-actief is gesteld is hij vervolgens op 22 december 2005 door de algemene vergadering van aandeelhouders van de B.V. ontslagen. Bij brief van 22 december 2005 heeft de B.V. [eiser] vervolgens meegedeeld dat hem per 23 december 2005 ontslag op staande voet werd verleend omdat hij verantwoordelijk werd gehouden voor het kastekort. Dat ontslag op staande voet is in stand gebleven.
2.7 Op 23 december 2005 heeft de B.V. zekerheidshalve een (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] ingediend bij de kantonrechter te Haarlem voor het geval het ontslag op staande voet geen stand zou houden. [eiser] is in die procedure niet verschenen en heeft derhalve geen verweer gevoerd.
2.8 Het ontstane kastekort was tevens aanleiding voor de B.V. om aangifte te doen tegen [eiser] van diefstal dan wel verduistering in dienstbetrekking. Na het politieonderzoek heeft het openbaar ministerie de zaak geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Na een door de B.V. ingediend klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering heeft het gerechtshof te Amsterdam bij beschikking van 8 april 2008 het beklag afgewezen.
3. De geschillen
in conventie
3.1 [eiser] heeft in conventie een verklaring voor recht gevorderd inhoudende dat BBF c.s. (dan wel de B.V. of Stichting afzonderlijk) onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en daarom schadeplichtig is. Voorts heeft [eiser] hoofdelijke veroordeling gevorderd van BBF c.s. tot betaling van € 30.000,--, te vermeerderen met rente.
[eiser] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat BBF c.s. onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem slechts op basis van vermoedens en zonder toepassing van hoor en wederhoor (publiekelijk) te beschuldigen. Bovendien heeft BBF c.s. nagelaten over te gaan tot rectificatie. [eiser] is ten onrechte ontslagen en hij is door de beschuldigingen ten onrechte aangetast in zijn eer en goede naam. [eiser] heeft de daardoor ontstane schade begroot op € 30.000,--. Volgens [eiser] werd hij namelijk niet meer in loondienst genomen en hij heeft vervolgens in de zelfstandige uitoefening van zijn beroep van taxichauffeur omzetverlies geleden. Ook heeft hij immateriële schade geleden, aldus [eiser].
3.2 Voorts heeft [eiser] veroordeling gevorderd van de B.V. tot betaling van het niet uitbetaalde loon vanaf 1 december 2005 tot 23 december 2005, het niet betaalde vakantiegeld vanaf mei 2005 tot en met 23 december 2005, de niet uitbetaalde vakantiedagen en 360 niet uitbetaalde overuren.
[eiser] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat de B.V. onrechtmatig heeft gehandeld door hem te ontslaan, zodat hij in deze procedure betaling van deze posten heeft gevorderd.
3.3 BBF c.s. heeft verweer gevoerd. De stellingen van partijen in conventie worden hierna – voor zover relevant – besproken.
in reconventie
3.4 De B.V. heeft in reconventie betaling gevorderd van het kastekort van € 21.776,20, te vermeerderen met rente. Aan die vordering heeft de B.V. ten grondslag gelegd dat in de bestuursvergadering van 8 december 2005 met [eiser] is overeengekomen dat hij het kastekort zou terugbetalen voor 31 december 2005. Aangezien [eiser] dat niet heeft gedaan is hij in verzuim en is hij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit die overeenkomst.
Voorts heeft de B.V. aan deze vordering ten grondslag gelegd dat het kastekort het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser] als bedoeld in artikel 7:661 BW. Er is over een ruime periode, gestaag, een fors kastekort ontstaan, terwijl [eiser] verantwoordelijk was voor het beheer van de kas en hij geen melding van het kastekort heeft gemaakt. Aangezien dat tevens een ernstig verwijt oplevert is [eiser] ook aansprakelijk op grond van artikel 2:9 BW. Te meer nu hij het kasboek blijkbaar onzorgvuldig heeft bijgehouden en hij dus niet heeft voldaan aan de administratieplicht zoals bedoeld in artikel 2:10 BW, aldus de B.V.
3.5 Daarnaast heeft de B.V. betaling gevorderd van € 3.350,-- als schadevergoeding wegens het ontslag op staande voet. Deze gefixeerde schadevergoeding bedraagt het brutoloon over de opzegtermijn, aldus de B.V.
3.6 [eiser] heeft verweer gevoerd. De stellingen van partijen in reconventie worden hierna – voor zover relevant – besproken.
4. De beoordeling van de geschillen
in conventie
4.1 Naar de rechtbank begrijpt komen de stellingen van [eiser] er op neer dat de onrechtmatige gedragingen van BBF c.s. in de eerste plaats zijn gelegen in de reden waarom en de wijze waarop BBF c.s. het ontslag op staande voet heeft verleend. In de tweede plaats zijn zij gelegen in publieke uitlatingen die door of namens BBF c.s. zouden zijn gedaan.
ontslag op staande voet
4.2 Voor zover de gestelde onrechtmatige gedragingen zijn gelegen in de reden waarom en de wijze waarop het ontslag op staande voet is verleend wordt vooropgesteld dat niet valt in te zien waarom de Stichting daarvoor aansprakelijk zou zijn, aangezien er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de B.V. en [eiser] en de arbeidsovereenkomst door de B.V. is beëindigd. Voor zover de vordering op dit punt betrekking heeft op de Stichting zal deze worden afgewezen.
4.3 Voorts overweegt de rechtbank het volgende. Indien [eiser] van mening was dat de beschuldigingen door de B.V. van diefstal dan wel verduistering onjuist waren, stond voor hem de mogelijkheid open om via een procedure ex artikel 7:677 van het Burgerlijk Wetboek (BW) schadevergoeding te vorderen. Van die mogelijkheid heeft [eiser] echter geen gebruik gemaakt. Op zich staat de wettelijke regeling van artikel 7:677 BW er niet aan in de weg dat [eiser] in plaats van schadevergoeding op grond van schending van de contractuele norm, schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad vordert. Daarvoor is dan wel vereist dat de gedragingen van de werkgever – ook los van de vraag of het ontslag al dan niet onregelmatig of kennelijk onredelijk is jegens [eiser] – als een onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt. De vraag of het ontslag al dan niet verleend had mogen worden kan echter niet meer aan de orde komen omdat die gelet op het wettelijk systeem slechts speelt in een procedure ex artikel 7:677 BW, waar [eiser], zoals gezegd, geen gebruik van heeft gemaakt.
4.4 De vraag of de reden voor het ontslag onjuist is – zoals door [eiser] is betoogd – had aan de orde kunnen komen bij de vraag of het ontslag wegens een dringende reden al dan niet terecht verleend was in de procedure ex artikel 7:677 BW. Zij is nu echter niet meer aan de orde. Datzelfde geldt voor de vraag of het ontslag op de juiste wijze is gegeven. [eiser] heeft in dat kader namelijk gesteld dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden bij het onderzoek naar het kastekort en dat het ontslag slechts gebaseerd is op vermoedens. Voor zover de vorderingen dan ook betrekking hebben op eventueel onrechtmatig handelen van de B.V. wegens de reden waarom en de wijze waarop het ontslag op staande voet is verleend zullen zij dan ook worden afgewezen.
publiekelijke uitlatingen
4.5 Voor zover [eiser] heeft gesteld dat BBF c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door hem publiekelijk te beschuldigen overweegt de rechtbank dat [eiser] heeft nagelaten in de dagvaarding te stellen wat die publiekelijke beschuldigingen concreet inhielden en wanneer, door wie en tegen wie die beschuldigingen zijn geuit. Voorafgaand aan de comparitie heeft de rechtbank [eiser] bij brief van 6 mei 2009 expliciet verzocht om bewijs van de gestelde uitlatingen, aangezien zij door BBF c.s. werden betwist. Hoewel (de advocaat van) [eiser] ter comparitie heeft aangegeven dat hij die brief niet heeft ontvangen, heeft hij vervolgens ter comparitie alleen verwezen naar productie 3 bij dagvaarding. [eiser] heeft in aanvulling daarop nog gesteld dat de uitlatingen zijn gedaan op kantoor en op de (taxi)standplaats door het bestuur, bestaande uit [A], [B], [C] en nog een persoon. Uit productie 3 bij dagvaarding en de aanvullende opmerkingen van [eiser] kunnen echter geen voldoende concrete beschuldigingen worden opgemaakt. Daarbij wordt opgemerkt dat een uitlating inhoudende dat [eiser] op staande voet is ontslagen wegens het ontstane kastekort niet kan worden aangemerkt als onrechtmatig nu dit de feitelijke reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was en [eiser] – door geen procedure ex artikel 7:677 BW te voeren – kennelijk die reden heeft geaccepteerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat BBF c.s. (onrechtmatige) publiekelijke uitlatingen heeft gedaan, gelet op de gemotiveerde betwisting door BBF c.s., onvoldoende heeft onderbouwd, zodat zij niet aan een (ambtshalve) bewijsopdracht toekomt en de vorderingen op dat punt zullen worden afgewezen.
loon
4.6 Ten aanzien van het door [eiser] gevorderde loon, vakantiedagen, vakantiegeld en overuren heeft [eiser] na de gemotiveerde betwisting door BBF c.s. nagelaten zijn vordering te onderbouwen. Hierom is hij bij brief van 6 mei 2009 van de rechtbank in het kader van de voorbereiding van de comparitie expliciet gevraagd. Hoewel [eiser] heeft aangegeven dat hij die brief niet heeft ontvangen is hij ter comparitie op de hoogte gesteld van de inhoud van de brief. Ook ter comparitie is hem gevraagd zijn vordering te onderbouwen, in ieder geval door het noemen van specifieke bedragen. [eiser] heeft dat echter nagelaten, zodat de rechtbank deze vorderingen dan ook – als onvoldoende onderbouwd – zal afwijzen.
4.7 [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BBF c.s. worden begroot op:
- vast recht EUR 660,00
- salaris procureur EUR 1.447,50 (2,5 punt × EUR 579,--)
Totaal EUR 2.107,50
in reconventie:
kastekort
4.8 De B.V. heeft gesteld dat in de vergadering van 8 december 2005 met [eiser] is overeengekomen dat hij het kastekort voor 31 december 2005 zou terugbetalen. Ter onderbouwing van haar vordering heeft zij gewezen op de notulen van de bestuursvergaderingen van 6 december 2005 en 8 december 2005.
4.9 Nu [eiser] die stelling van de B.V. gemotiveerd heeft betwist zal de B.V. worden toegelaten om haar stelling te bewijzen.
gefixeerde schadevergoeding
4.10 Voorts heeft de B.V. aanspraak gemaakt op de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in 7:677 lid 4 BW jo. 7:680 BW. De B.V. heeft in dat kader gesteld dat het bruto geldloon van [eiser] een bedrag van € 3.350,-- per maand bedraagt en dat in de schriftelijke arbeidsovereenkomst een opzegtermijn van 1 maand is overeengekomen, zodat de gefixeerde schadevergoeding € 3.350,-- bedraagt.
4.11 Nu [eiser] de vordering ten aanzien van de gefixeerde schadevergoeding onvoldoende gemotiveerd heeft betwist ligt deze vordering voor toewijzing gereed.
4.12 Overigens wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5. De beslissingen
De rechtbank:
in conventie
5.1 wijst de vorderingen af,
5.2 veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van BBF c.s. tot op heden begroot op EUR 2.107,50,
5.3 verklaart dit vonnis, voor zover het de proceskosten betreft, uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4 draagt de B.V. op te bewijzen dat zij met [eiser] is overeengekomen dat [eiser] het kastekort van € 21.776,20 zal terugbetalen voor 31 december 2005,
5.5 bepaalt dat de B.V., indien zij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden augustus tot en met oktober 2009 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6 bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Haarlem aan het Florapark 1,
5.7 bepaalt dat de B.V., indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar uitsluitend door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven,
5.8 bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.9 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A. van Kuijeren en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.?