RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 366500/ CV EXPL 07-11367
datum uitspraak: 24 februari 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eisers]
te [woonplaats]
eisende partijen
hierna te noemen [eisers]
gemachtigde mr. P.N. Meijer (DAS Rechtsbijstand)
tegen
de naamloze vennootschap MARTINAIR
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
Martinair
hierna te noemen Martinair
gemachtigde mr. D.E. Sikkens
De verdere procedure
De kantonrechter neemt over en verwijst naar hetgeen in het tussenvonnis van 14 mei 2008 is overwogen en beslist. Ingevolge dit vonnis is de zaak aangehouden totdat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op de in dit vonnis genoemde prejudiciële vragen heeft beslist. [eisers] hebben vervolgens een akte genomen. Martinair heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet meer schriftelijk gereageerd.
De verdere beoordeling van het geschil
1. Tussen partijen is niet in geschil dat de verordening van toepassing is op onderhavig geschil.
2. [eisers] stellen zich op het standpunt dat sprake is van annulering en vorderen daarom compensatie op basis van de verordening. Martinair heeft primair als verweer gevoerd dat van een annulering geen sprake was, maar slechts van vertraging en subsidiair dat sprake was van buitengewone omstandigheden, als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de verordening.
3. Ten aanzien van het primaire verweer wordt als volgt overwogen. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in haar arrest van 19 november 2009, zaaknummers C-402/07 en C-432/07, een prejudiciële beslissing gegeven over –onder meer- de vraag onder welke omstandigheden niet langer sprake is van vertraging, maar van annulering en of de duur van de vertraging daarbij bepalend is. Samenvattend heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld dat passagiers van vertraagde vluchten voor de toepassing van het recht op schadevergoeding met passagiers van geannuleerde vluchten kunnen worden gelijkgesteld en aldus aanspraak kunnen maken op de in artikel 7 van de verordening bedoelde compensatie wanneer zij tenminste drie uur later dan de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op hun eindbestemming aankomen, waarbij de compensatie overeenkomstig artikel 7 lid 2 sub c van de verordening met 50% kan worden verlaagd wanneer de vertraging minder dan vier uur bedraagt. Hieraan doet niet af dat de verordening in geval van vertraging voorziet in verschillende vormen van bijstand.
4. Gelet op dit arrest kan het door Martinair gevoerde verweer dat geen sprake is van annulering, maar van vertraging haar niet baten. Vast staat immers dat [eisers] meer dan 25 uur later dan de oorspronkelijke geplande aankomsttijd op hun eindbestemming zijn aangekomen, zodat zij aanspraak kunnen maken op de in artikel 7 van de verordening bedoelde compensatie. Voor een korting van 50% op deze vergoeding bestaat geen aanleiding, aangezien de vertraging meer dan vier uur bedraagt.
5. Vervolgens ligt de vraag voor of de door Martinair gestelde oorzaak van de annulering, een technisch mankement, van de vlucht heeft te gelden als een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de verordening. Dit artikel luidt: “Een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.”
6. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in haar arrest van 22 december 2008, zaaknummer C-549/07 hieromtrent een prejudiciële beslissing gegeven. Daarbij is samenvattend geoordeeld dat een technisch mankement bij een luchtvaartuig dat annulering van een vlucht tot gevolg heeft, niet valt onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5 lid 3, tenzij dit probleem voortvloeit uit gebeurtenissen die wegens hun aard of hun oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop deze geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
7. Gelet op dit arrest is de kantonrechter van oordeel dat het door Martinair gedane beroep op buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de verordening niet kan slagen. De door Martinair aangevoerde feiten en omstandigheden zijn inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van Martinair en gesteld noch gebleken is dat zij hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
8. Een en ander leidt tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsom moet worden toegewezen. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen.
9. Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden toegewezen nu de door [eisers] verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Deze kosten zijn aan te merken als redelijke kosten die voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen en wel voor een bedrag overeenkomstig het in rapport Voorwerk II vastgelegde tarief van € 178,50.
10. De proceskosten komen voor rekening van Martinair omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Martinair tot betaling aan [eisers] van € 1.378,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 4 mei 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt Martinair tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eisers] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 84,31
vastrecht € 199,00
salaris gemachtigde € 375,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Boom en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.