Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM5897

Rechtbank Haarlem
06-05-2010
27-05-2010
428992 CV EXPL 09-4037
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Kennelijk onredelijk ontslag. Gevolgencriterium. Geen toepassing kantonrechtersformule. Beroep op Habe Nichts exceptie verworpen.

Werknemer wordt na een dienstverband van 38 jaar ontslagen wegens bedrijfseconomische redenen. Werkgever heeft geen enkele voorziening voor hem getroffen. Werknemer kan ten gevolge van het ontslag geen gebruik maken van de mogelijkheid om met vroegpensioen te gaan. Gezien zijn leeftijd moet het, zeker in de huidige economische situatie en gelet op de eenzijdige werkervaring van werknemer, onwaarschijnlijk worden geacht dat werknemer elders binnen een redelijke termijn een werkkring zal kunnen vinden. Aangenomen moet dan ook worden dat de kans groot is dat hij gedurende de eerste 38 maanden van een WW-uitkering afhankelijk zal zijn en daarna zal zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. De gevolgen van het ontslag worden, gelet op de ernstige terugval in het inkomen van werknemer, als te ernstig aangemerkt in vergelijking met het belang dat werkgever heeft bij het ontslag.

De kantonrechter schat de schade aan inkomens- en pensioenderving op € 150.000,00.

Rechtspraak.nl
Prg. 2010/153
JIN 2010/446
JAR 2010/156
AR-Updates.nl 2010-0472
VAAN-AR-Updates.nl 2010-0472

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector kanton

Locatie Zaandam

zaak/rolnr.: 428992 CV EXPL 09-4037

datum uitspraak: 6 mei 2010

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake

[e[eiser]

te [woonplaats]

eisende partij

hierna te noemen: [eiser]

gemachtigde: mr E.E.F.H.M. van Sark (De Unie)

tegen

de besloten vennootschap Bruynzeel Multipanel International BV

te Zaandam, gemeente Zaanstad

gedaagde partij

hierna te noemen: Bruynzeel

gemachtigde: mr D.A Wahid-Manusama

Het verloop van de procedure:

[eiser] heeft bij dagvaarding van 25 juni 2000 tegen Bruynzeel een vordering ingesteld als in de dagvaarding nader omschreven.

De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 3 september 2009, nadat Bruynzeel tegen de vordering verweer heeft gevoerd, een comparitie van partijen bevolen, welke op 4 november 2009 heeft plaatsgevonden. Partijen zijn ter zitting verschenen, althans hun vertegenwoordigers.

De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting .

Bruynzeel heeft vervolgens bij akte producties in het geding gebracht, waarna [eiser] zich bij akte heeft uitgelaten.

Vonnis werd nader bepaald op heden.

De feiten:

Op grond van wat partijen over en weer aan de orde hebben gesteld en niet of onvoldoende hebben betwist staan de volgende feiten vast:

- [eiser], geboren op 9 oktober 1949, is op 15 maart 1971 bij Bruynzeel in dienst getreden.

- Zijn laatste functie was die assistent offertedienst en controleur van onderaannemers voor buitengevelbeplating. Het laatst geldende salaris bedroeg € 3.927,15 bruto exclusief vakantietoeslag.

- Op de arbeidsovereenkomst was de CAO voor de meubelindustrie en meubileringsbedrijven van toepassing., alsmede de aanvullingsregeling van de Stichting aanvullingsfonds meubileringsindustrie en meubileringsbedrijven. Die aanvullingsregeling had voor [eiser] tengevolge dat hij bij het bereiken van de 61,5 jarige leeftijd, mits in dienst, met vroegpensioen zou kunnen gaan.

- Het bedrijf van Bruynzeel houdt zich bezig met de verkoop van plaatsmateriaal.

- Bruynzeel is een werkmaatschappij behorende tot een Franse moedermaatschappij genaamd Allin Investissement SAS, hierna kortheidshalve aangeduid als “Allin”.

- In oktober 2006 heeft Bruynzeel een grote reorganisatie om bedrijfseconomische redenen doorgevoerd welke met een aanzienlijke inperking van het personeel gepaard ging. Een aanvankelijk aan [eiser] aangezegd ontslag is toen weer ingetrokken.

- In 2008 heeft Bruynzeel de verkoop van het product “Wood Nature Wood Premium” gestaakt. Dit heeft er toe geleid dat Bruynzeel op 24 september 2008 aan het CWI om een ontslagvergunning voor [eiser] heeft gevraagd.

- Het CWI heeft die vergunning op 12 december 2008 verleend, waarna Bruynzeel die arbeidsovereenkomst tegen 1 april 2009 heeft opgezegd.

De vordering:

Voor de letterlijke tekst van de vordering wordt hier verwezen naar de dagvaarding.

Het komt er op neer dat [eiser] zowel primair als subsidiair vordert een verklaring voor recht dat het door Bruynzeel aan hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is met veroordeling van Bruynzeel in de proceskosten.

Daarnaast vordert hij primair herstel van het dienstverband binnen twee dagen na vonniswijzing, met terugwerkende kracht tot de ontslagdatum op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, en betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 1.785,00.

Subsidiair vordert [eiser] dan tevens veroordeling van Bruynzeel tot betaling van € 220.532,00 bruto en meer subsidiair van € 169.640,00 te vermeerderen – zowel subsidiair als meer subsidiair begrijpt de kantonrechter – met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum tot de voldoening en met veroordeling van Bruynzeel tot betaling van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 2.975,00.

De vorderingen zijn gebaseerd op de artikelen 7: 681 en 682 BW.

Daartoe voert [eiser] kort samengevat twee gronden aan. In de eerste plaats is hij van mening dat hij nog veel voor Bruynzeel kan betekenen. Hij heeft daartoe aanbevelingen aan het bedrijf gedaan voor een betere aanpak. Zijn vertrek zou kunnen leiden tot het verliezen van grip op de markt en omzetverlies.

Als tweede argument voert [eiser] aan dat bij afweging van het door Bruynzeel ervaren belang bij het beëindigen van het dienstverband en het belang van [eiser] bij het voortzetten daarvan, de balans fors in het nadeel van [eiser] doorslaat. [eiser] wordt ernstig gedupeerd door het ontslag, nu hij niet in staat is gebruik te maken van het vroegpensioen, laat staan door te werken tot het bereiken van zijn ouderdomspensioen. Door hem thans minder dan twee jaar voor dat hij van het vroegpensioen gebruik kan maken te ontslaan, valt te verwachten dat hij aangewezen zal zijn op de uitkering krachtens de werkeloosheidswet en na afloop van de maximale periode zal hij terug vallen op een uitkering krachtens de WWB. Gezien zijn leeftijd en het feit dat hij het grootste deel van zijn arbeidzame leven voor Bruynzeel heeft gewerkt valt niet te verwachten dat hij elders werk zal kunnen vinden, zeker gezien de huidige economische situatie.

De gevorderde schadebedragen zijn respectievelijk op de oude- en de nieuwe kantonrechtersformule gebaseerd.

Het verweer:

Bruynzeel heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd, waarop, voorover ter zake, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.

De beoordeling van het geschil:

De productie welke Bruynzeel bij antwoordakte in het geding heeft gebracht, is in wezen niet als zodanig aan te merken maar een door [eiser] opgesteld stuk, dat veeleer geacht moet worden deel van de akte uit te maken. Voor zover dit is te zien als uitlating omtrent de door Bruynzeel bij akte overgelegde producties kan de kantonrechter daarvan dan ook kennis nemen.

Door het CWI is geconstateerd dat Bruynzeel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van [eiser] is komen te vervallen tengevolge van reorganisatie om bedrijfseconomische redenen en dat er binnen Bruynzeel geen andere passende functie voor hem beschikbaar is. Dat oordeel leent zich slechts voor marginale toetsing.

[eiser] heeft betoogd dat door hem aan Bruynzeel is aangegeven dat het in het belang van Bruynzeel is een ander beleid te voeren en hem daarin een plaats te geven, in het belang van de onderneming. Voor zover [eiser] bedoeld te betogen dat dit de opzegging kennelijk onredelijk doet zijn, wordt die stelling wordt verworpen. Het is immers aan een ondernemer om het beleid van de onderneming te bepalen. Toetsing van de juistheid van dat beleid komt niet aan de rechter toe.

Daarnaast heeft [eiser] zich beroepen op het gevolgencriterium. Dienaangaande overweegt de kantonrechter dat [eiser] geen enkel verwijt betreft ten aanzien van het ontslag. Dit is uitsluitend het gevolg van de reorganisatie die door Bruynzeel noodzakelijk is geacht.

Van belang in deze is dat er sprake is van een dienstverband van 38 jaar. Voor [eiser] gold bovendien dat hij minder dan twee jaar van de mogelijkheid van het gebruik maken van de aanvullingsregeling, die hem een inkomen zou hebben gegarandeerd tot aan zijn ouderdomspensioen, was verwijderd. Gezien zijn leeftijd moet het, zeker in de huidige economische situatie en gelet op de eenzijdige werkervaring van [eiser], onwaarschijnlijk worden geacht dat [eiser] elders binnen een redelijke termijn een werkkring zal kunnen vinden. Aangenomen moet dan ook worden dat de kans groot is dat hij gedurende de eerste 38 maanden van een WW-uitkering afhankelijk zal zijn en daarna zal zijn aangewezen op een bijstandsuitkering.

Nu Bruynzeel geen enkele voorziening ten behoeve van [eiser] heeft getroffen, noch in de vorm van een vergoeding in geld noch ook zelfs maar gericht op het verkrijgen van een dienstverband elders, moeten die gevolgen, die een ernstige terugval in het inkomen voor [eiser] met zich meebrengen, als te ernstig worden aangemerkt in vergelijking met het belang dat Bruynzeel heeft bij het ontslag.

Dit zou slechts anders zijn als de stelling van Bruynzeel, dat zij in het geheel geen voorziening ten opzichte van [eiser] zou kunnen treffen juist zou zijn.

Ter onderbouwing van die stelling heeft Bruynzeel jaarstukken zowel van haar onderneming als die van het moederbedrijf overgelegd. Zij stelt dat zij feitelijk failliet is.

De kantonrechter is van oordeel dat dit niet uit die stukken blijkt. Bruynzeel zelf stelt dat zij is teruggebracht tot een verkooporganisatie van Allin. Onder die omstandigheden moet worden gekeken naar zowel de stukken van Bruynzeel als naar die van Allin. Immers, Bruynzeel kan niet anders dan als een instrument van de moederonderneming worden gezien.

Terecht heeft [eiser] aangegeven dat bij die stukken zelfs maar een voorlopig verslag over 2009 ontbreekt evenals een prognose voor de komende jaren. Dit terwijl gesteld is dat ook Allin een reorganisatie heeft ondergaan. Aangenomen mag dan ook worden dat de bedrijfsresultaten daardoor bij zowel Bruynzeel als Allin zullen verbeteren.

De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de opzegging op grond van het gevolgencriterium van artikel 7: 681 lid 3 onder b BW als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven.

Aangezien, zoals overwogen is, er van uitgegaan moet worden dat de functie van [eiser] is komen te vervallen en er geen andere functie voor hem binnen Bruynzeel beschikbaar is, dient de vordering tot herstel van het dienstverband te worden afgewezen.

Vervolgens is de vraag aan de orde welke schade [eiser] heeft geleden door de kennelijk onredelijke opzegging, nu herstel van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk is. Voor begroting van de schade geldt allereerst dat voor een zonder meer volgen van de kantonrechtersformule, zoals door [eiser] bepleit, in procedures als de onderhavige geen grond is.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het ten tijde van de opzegging waarschijnlijk was (en nog steeds is) dat [eiser], die gelet op zijn zeer lange onbesproken dienstverband gold als een bijzonder trouwe werknemer van Bruynzeel, zou worden geconfronteerd met een toenemende forse vermindering van zijn inkomen en dat hij tengevolge van de opzegging bovendien pensioenschade zal leiden. De mogelijkheid die schade te beperken door te kunnen doorwerken tot hij voor de aanvullingsregeling in aanmerking kwam, is hem daarbij ontnomen.

Voor de berekening van die schade dienen alle hierboven genoemde factoren in aanmerking te worden genomen. Een aantal van die factoren is onzeker, zodat de hoogte van de schade dient te worden geschat. De kantonrechter schat de schade aan inkomens- en pensioenderving op € 150.000,00.

Bruynzeel heeft zich beroepen op financiële onmacht. Het is aan Bruynzeel die stelling te bewijzen. Bruynzeel heeft daartoe zowel van haar eigen onderneming als van die van Allin jaarstukken in het geding gebracht. Dienaangaande merkt de kantonrechter op dat de rapportages van de directie over 2003, 2004 en 2005 vrijwel letterlijk van elkaar lijken te zijn overgeschreven. De overigens weinig overzichtelijke stukken van Allin geven evenmin veel duidelijkheid. Daarbij is wel een lexicon met vertalingen van Franse boekhoudkundige termen gevoegd maar dat is weinig verduidelijkend en bevat zelfs onjuistheden. Zo wordt “bilan actif” vertaald met “winst- en verliesrekening” terwijl dit toch echt de activa op de balans zijn en een winst- en verliesrekening in het Frans een “compte de résultat” heet. Zoals eerder overwogen ontbreken de prognoses.

Hoe dit ook zij, uit de stukken en de toelichting blijkt wel dat zowel Bruynzeel als Allin in de jaren waarop deze betrekking hebben, winst hebben gerealiseerd. Allin heeft ook eerder tekorten van Bruynzeel aangevuld en zij mag geacht worden dit ook nu weer, waar nodig, ten behoeve van de schade-uitkering aan [eiser] te doen.

Het bedrag van de geschatte schade zal dan ook als vergoeding aan [eiser] worden toegewezen.

Er is geen aanleiding voor toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Van de aanvang af heeft Bruynzeel consequent het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden hersteld en dat er geen enkele voorziening voor hem zou worden getroffen. Van serieuze pogingen om tot een vergelijk te komen in der minne kan dan ook geen sprake zijn geweest.

Bruynzeel zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

Waar hetgeen partijen voor het overige naar voren hebben gebracht niet tot een andere beslissing kan leiden, behoeft dit geen nadere bespreking.

De beslissing:

De kantonrechter:

Verklaart voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Bruynzeel tegen

1 april 2009 kennelijk onredelijk is;

Veroordeelt Bruynzeel tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 150.000,00 ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de voldoening;

explootkosten € 72,25

vastrecht € 110,00

salaris gemachtigde € 750,00

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door mr C.J. Baas, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.