RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 537554 / VV EXPL 11-308
datum uitspraak: 5 januari 2012
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[A.]
te [woonplaats]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
hierna te noemen [A.]
gemachtigde mr. N. Palm
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FR ALGEMENE DIENSTEN BV
te Zwanenburg
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
hierna te noemen FR
gemachtigde mr. M. Velsink
De procedure in conventie en in reconventie
[A.] heeft FR op 7 december 2011 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2011.
FR heeft een tegenvordering ingediend. De gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht. Vonnis is bepaald op 5 januari 2012, opdat partijen een minnelijke regeling konden beproeven. Zij hebben echter doen weten dat geen regeling tot stand is gekomen.
De feiten in conventie en in reconventie
a. [A.], 50 jaar oud, heeft van september 2007 tot en met maart 2008 en van 1 mei 2009 tot 1 mei 2010 bij FR gewerkt in de functie van accountmanager. Zijn voornaamste taak was de verkoop van veiligheidscamera’s van FR.
b. Partijen zijn bij aanvang van de arbeidsovereenkomst een non-concurrentiebeding overeengekomen. Dat beding verbiedt [A.] kort gezegd om in het tijdvak van 2 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn voor een bedrijf dat concurrerend is voor FR, waaronder in ieder geval de in Nederland actieve groothandels in beveiligingsartikelen.
c. Partijen hebben op 29 april 2010 een beëindigingsovereenkomst gesloten, krachtens welke de arbeidsovereenkomst per 30 april 2010 is geëindigd. In die overeenkomst is onder meer vermeld dat het non-concurrentiebeding onverkort van kracht blijft.
d. [A.] heeft veel sollicitatiebrieven verstuurd, zonder succes. Via het UWV is hij in contact gekomen met Dutch Security Solutions BV (hierna: DSS).
e. Omdat het aangeboden werk bij DSS strikt genomen onder het non-concurrentiebeding valt, heeft [A.] FR verzocht om te bevestigen dat FR [A.] niet langer zal houden aan het non-concurrentiebeding. FR heeft aangegeven dat zij [A.] onverkort aan het non-concurrentiebeding houdt.
De vordering in conventie
[A.] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) primair dat het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding wordt verkort, subsidiair dat het non-concurrentiebeding wordt geschorst, en meer subsidiair dat FR wordt veroordeeld tot betaling aan [A.] van een in goede justitie te bepalen bedrag per maand voor de periode dat [A.] door het concurrentiebeding wordt beperkt in zijn mogelijkheden, een inkomen te genereren.
[A.] legt aan zijn vordering onder meer het volgende ten grondslag. Mede vanwege zijn leeftijd zijn de kansen van [A.] op de arbeidsmarkt klein, zoals ook inmiddels na vele vruchteloze sollicitaties is gebleken. Door de tussenkomst van het UWV heeft hij, via een proefplaatsing van drie maanden, uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij DSS.
[A.] heeft er een groot belang bij dat hij in staat wordt gesteld voor DSS te gaan werken, een belang dat zwaarder moet wegen dan het belang dat FR tegenover [A.] heeft aangevoerd om vast te houden aan het beding. FR heeft [A.] gemeld dat DSS niet alleen een rechtstreekse maar ook een zeer agressieve concurrent is, die onder meer probeert de naam van FR onder de leveranciers in diskrediet te brengen. Dat is geen zwaarwegend belang dat beschermd moet worden door dit beding. Voor zover er vrees is voor benadeling van FR door concurrerend vermogen van [A.] doordat hij kennis draagt van bedrijfsgeheimen en bekend is geraakt met de klantenkring van FR, betoogt [A.] dat dat concurrerend vermogen er na het verstrijken van 19 maanden sedert het einde van de arbeidsovereenkomst niet tot nauwelijks meer is. Dat belang van FR weegt niet op tegen het grote belang van [A.] om zich weer een regulier inkomen te verwerven.
Het verweer in conventie
FR betwist de vordering en voert daartoe onder meer het volgende aan. In de beëindigingsovereenkomst is bevestigd dat het non-concurrentiebeding van 2 jaar onverkort geldt. FR heeft een groot belang bij handhaving van het non-concurrentiebeding, omdat [A.] in dienst wil treden bij DSS, vroeger een klant van FR en nu een agressieve concurrent, die FR al nare streken heeft geleverd. DSS heeft volgens FR belang bij het binnenhalen van [A.] en dan speciaal van de kennis die [A.] bij FR heeft opgedaan van bedrijfsgeheimen en het klantenbestand, om daarmee te pogen haar onderneming te continueren. DSS is namelijk praktisch failliet. Eventueel regres door FR op DSS wegens onrechtmatig handelen zal daarom moeilijk zijn. Als [A.] bij een andere concurrent in dienst zou willen treden, dan zou FR daar geen problemen mee hebben.
De vordering in reconventie
FR vordert (samengevat en na vermindering van eis) veroordeling van [A.] om zich te onthouden van het –al dan niet in sollicitatiebrieven – doen van negatieve uitlatingen over FR of FR Security B.V. op straffe van verbeurte van een dwangsom. Zij vordert niet langer een voorschot op verbeurde boetes en veroordeling van [A.] in de proceskosten.
FR legt aan haar vordering ten grondslag dat in de beëindigingsovereenkomst uitdrukkelijk is afgesproken dat partijen zich niet negatief zouden uitlaten over elkaar. In de overgelegde sollicitatiebrieven heeft [A.] zich wel negatief uitgelaten over zijn vorige werkgever, FR dus, en in een aantal gevallen is FR zelfs expliciet genoemd. FR heeft er belang bij dat [A.] wordt veroordeeld om zich aan de afspraak te houden.
Het verweer in reconventie
[A.] heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van de verminderde reconventionele vordering. Hij had en heeft niet de intentie om zich negatief uit te laten over FR. Hij heeft zijn arbeidsgeschiedenis in sollicitatiebrieven wel eens minder gelukkig geformuleerd.
De beoordeling in conventie en in reconventie
1. De geschillen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
2. Voor een constitutieve beslissing als vernietiging of buiten werkingstelling van een concurrentiebeding is in deze kort geding procedure naar haar aard geen plaats. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
3. Ten aanzien van het subsidiair gevorderde wordt het volgende overwogen.
4. Niet in geschil is dat het tussen FR en [A.] overeengekomen non-concurrentiebeding als zodanig voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen. Vermelding verdient dat over de onverkorte gelding van het beding geen onderhandelingen zijn gevoerd bij de besprekingen over een beëindigingsovereenkomst.
5. Voor een gehele of gedeeltelijke schorsing van het non-concurrentiebeding in het kader van een voorlopige voorziening bestaat alleen reden, indien voldoende aannemelijk is dat dit beding in een bodemprocedure vernietigd of gematigd zal worden.
Bij die beoordeling spelen alle omstandigheden van het geval een rol, en dient een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de gerechtvaardigde belangen van de werkgever die door het beding worden beschermd en anderzijds die van werknemer.
6. De kantonrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat er gronden bestaan tot matiging van het beding op grond van de volgende vaststellingen en overwegingen.
7. De strekking van een non-concurrentiebeding - bescherming van het bedrijfsdebiet van een werkgever - staat op gespannen voet met het grondrecht van vrijheid van arbeidskeuze. Bij de beoordeling of het non-concurrentiebeding al dan niet moet worden gehandhaafd, dient daarom steeds een afweging van deze belangen plaats te vinden.
Beoordeeld moet daarbij worden, of de vrees van de werkgever gerechtvaardigd is dat de (gewezen) werknemer, door in dienst te treden bij een concurrent of door anderszins concurrerende werkzaamheden te verrichten, zijn bedrijfsbelangen zal schaden.
8. Vast staat dat [A.] kennis draagt van de bedrijfsgeheimen en informatie met betrekking tot prijzen en het klantenbestand van FR.
9. Anderzijds heeft [A.] er groot belang bij om na een - onder meer vanwege zijn leeftijd - lange periode van werkeloosheid in een moeilijke arbeidsmarkt, weer aan het werk te kunnen gaan. Daarbij geldt dat het dienstverband niet lang heeft geduurd: de periode dat [A.] aan het beding gebonden is geweest duurt al langer dan de arbeidsovereenkomst heeft geduurd.
10. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de inmiddels verstreken termijn, 20 maanden te rekenen vanaf het moment dat [A.] zijn werkzaamheden voor FR heeft gestaakt, voldoende is geweest om FR de kans te bieden haar bedrijfsdebiet te borgen, de contacten met klanten aan te halen, en haar verkoopactiviteiten zo in te richten dat zij de eventuele concurrentie die zij zal ondervinden door de indiensttreding van [A.] bij DSS het hoofd kan bieden. FR mag dan ernstige, al dan niet gerechtvaardigde bezwaren hebben tegen speciaal déze concurrerende aspirant-werkgever van [A.], die situatie zal in vier maanden tijd niet anders zijn.
De belangenafweging valt daarom voorshands uit in het voordeel van [A.].
Daarbij zij wel opgemerkt dat het [A.] hoe dan ook niet vrij staat om klanten van FR te benaderen.
11. Het voorgaande voert tot de slotsom dat het non-concurrentiebeding geschorst zal worden met ingang van maandag 9 januari 2012.
12. Tegen de vordering in reconventie is geen verweer gevoerd, zodat die zal worden toegewezen.
13. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
14. De proceskosten in conventie komen voor rekening van FR omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
15. De kantonrechter ziet, mede nu FR niet langer veroordeling van [A.] in de proceskosten heeft gevorderd, aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren als hierna te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
- schorst het tussen partijen gesloten non-concurrentiebeding met ingang van 9 januari 2012;
- veroordeelt FR tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [A.] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 90,81
griffierecht € 71,00
salaris gemachtigde € 400,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
- gebiedt [A.], bij wijze van voorlopige voorziening, zich te onthouden van het – al dan niet in sollicitatiebrieven – doen van negatieve uitlatingen over [A.] of FR Security B.V., zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, met een voorlopig maximum van € 15.000,00;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.