RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 545059 \ VV EXPL 12-31
datum uitspraak: 27 februari 2012
VERSTEKVONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[EISER]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. F. Smid
tegen
[GEDAAGDE], handelend onder de naam Chauffeurscentrale
te [woonplaats]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
NIET VERSCHENEN
De procedure
[eiser] heeft [gedaagde] op 10 februari 2012 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2012. Bij akte heeft [eiser] de formulering van de vordering, zonder inhoudelijke wijziging daarvan, aangepast aan zijn stellingen en heeft hij voorts een verschrijving in de dagvaarding hersteld.
[eiser] heeft bij de dagvaarding producties in het geding gebracht.
De kantonrechter heeft tegen [gedaagde], die niet is verschenen hoewel de dagvaarding juist is uitgebracht, verstek verleend.
De feiten
a. [eiser] is op 10 december 2010 bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van oproepchauffeur. [eiser] heeft chauffeurswerkzaamheden voor [gedaagde] verricht.
b. Het uurloon van [eiser] bedraagt € 9,50 bruto, inclusief 8% vakantietoeslag.
c. De arbeidsovereenkomst tussen partijen bepaalt onder meer het volgende:
“Partijen wensen over te gaan tot het aangaan van een nuluren contract ingaande 10 december 2010.
Werknemer treedt met ingang van 10 december 2010 bij werkgever in dienst in de functie van oproepchauffeur. Werknemer zal voornamelijk werken op een doordeweekse dag.
Werknemer verplicht zich in voorkomende gevallen alle door of namens werkgever in redelijkheid op te dragen chauffeurswerkzaamheden te verrichten.
(…)”
d. [gedaagde] vergoedt op declaratiebasis de kosten van [eiser] voor parkeergelden, maaltijdvergoedingen, kilometervergoedingen, brandstof en OV-kosten.
e. [eiser] en zijn gemachtigde hebben [gedaagde] diverse malen vergeefs gesommeerd om tot betaling van achterstallig loon en declaraties over te gaan.
De vordering
[eiser] vordert, na de formulering van de eis te hebben gewijzigd, dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen binnen twee dagen na het vonnis:
a. het loon van € 579,50 bruto over het tijdvak van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011, alsmede het loon ten bedrage van € 422,75 bruto over het tijdvak van 1 september 2011 tot en met 30 november 2011;
b. de openstaande declaraties ten bedrage van € 138,00 over het tijdvak van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011, alsmede de openstaande declaraties ten bedrage van € 68,22 over het tijdvak van 1 september 2011 tot en met 31 november 2011;
c. het loon zijnde € 356,25 bruto per maand vanaf 1 december 2011 tot aan het moment waarop aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen op een rechtsgeldige wijze een einde is gekomen;
d. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de gevorderde loonbedragen;
e. de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden vanaf 15 december 2011 en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van volledige voldoening;
II. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
[eiser] stelt daartoe het volgende.
[eiser] is tot en met november 2011 opgeroepen voor chauffeurswerkzaamheden.
De uren die [eiser] voor [gedaagde] heeft gewerkt wisselen sterk per maand.
[eiser] doet een beroep op artikel 7:610b BW en is van mening dat als referentieperiode dient te worden genomen de maanden juli 2011 tot en met september 2011. Op basis hiervan bestaat een rechtsvermoeden van een arbeidsomvang van 37,5 uur per maand, wat neerkomt op € 356,25 bruto per maand.
Over de werkzaamheden in juli 2011 heeft [eiser] geen loon ontvangen en zijn de door hem ingediende declaraties niet vergoed.
De maand augustus 2011 is wel betaald. Vervolgens is er geen loon betaald en zijn de ingediende declaraties door [gedaagde] onbetaald gelaten over de periode van september 2011 tot en met november 2011.
Het gaat daarbij in totaal om onbetaald loon van € 1.002,25 bruto (105,5 uur à € 9,50) en (€ 138,00 + € 35,46 + € 11,16 + € 21,60 =) € 206,22 aan onbetaalde declaraties.
[eiser] heeft zich vanaf 1 december 2011 beschikbaar gehouden voor het verrichten van de overeengekomen chauffeurswerkzaamheden en maakt aanspraak op betaling van zijn loon over een arbeidsomvang berekend aan de hand van artikel 7:610b BW.
[eiser] is als student voor zijn levensonderhoud onder meer afhankelijk van de inkomsten die hij van [gedaagde] ontvangt. [eiser] heeft daarom spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorzieningen.
Het verweer
[gedaagde] heeft de vordering niet weersproken.
De beoordeling van het geschil
1. Vooropgesteld wordt dat een voorlopige voorziening zoals gevraagd alleen kan worden toegewezen als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiser] tot een toewijzing daarvan zal leiden. De kantonrechter is voorshands, op grond van de thans voorliggende gegevens, van oordeel dat dit wel het geval is.
2. De vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
3. De arbeidsovereenkomst tussen partijen moet naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht: een arbeidsovereenkomst waarbij de werkgever zich jegens de werknemer verbonden heeft om de werknemer op te roepen wanneer hij werk heeft waarvoor de werknemer in aanmerking komt, en waarbij de werknemer zich jegens de werkgever verbonden heeft om zo’n oproep te accepteren.
4. Op grond van de tekst van de arbeidsovereenkomst is er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een eenduidige omvang van de bedongen arbeid. Het aantal door [eiser] te werken uren is namelijk afhankelijk van een oproep van de zijde van [gedaagde], en kan per week en/of maand verschillen. Dit is het essentiële verschil met een niet-oproep contract, waarbij de werknemer een gegarandeerd aantal uren heeft, en de omvang van de bedongen arbeid derhalve eenduidig is vast te stellen.
5. Nu de omvang van de bedongen arbeid niet eenduidig is overeengekomen, dient voor het bepalen van de omvang van de bedongen arbeid het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW te worden gehanteerd. Ingevolge dit artikel wordt de bedongen arbeid vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Er is dan sprake van een zogenaamde referteperiode van drie maanden.
6. Gelet op het vorenstaande en op de onweersproken stellingen van [eiser] moet er dus van worden uitgegaan dat de omvang van de arbeidsovereenkomst 37,5 uren per maand bedraagt zodat, [eiser] recht heeft op betaling van het onweersproken bedrag van € 356,25 bruto per maand.
7. De gevorderde wettelijke verhoging zal slechts worden toegewezen over de loonbedragen, omdat de betalingen voor de ingediende declaraties niet onder het begrip loon vallen.
8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt [gedaagde] bij wijze van voorlopige voorziening binnen twee dagen na heden tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
a. € 579,50 bruto over het tijdvak van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011;
b. € 422,75 bruto over het tijdvak van 1 september 2011 tot en met
30 november 2011;
c. € 138,00 over het tijdvak van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011;
d. € 68,22 over het tijdvak van 1 september 2011 tot en met 31 november 2011;
e. € 356,25 bruto per maand vanaf 1 december 2011 tot aan het moment waarop aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen op een rechtsgeldige wijze een einde is gekomen;
f. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder a., b. en e. toegewezen loonbedragen voor zover die bedragen opeisbaar zijn;
g. de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden vanaf 15 december 2011 en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van volledige voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op de volgende bedragen:
dagvaarding € 90,64
griffierecht € 73,00
salaris gemachtigde € 400,00.
Bepaalt dat [gedaagde] de verschotten voor exploten en oproepingen die de griffier heeft betaald, voldoet aan de griffier door overmaking op rekeningnummer RBS 56.99.90.629 ten name van MvJ arrondissement Haarlem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde uitspraakdatum.
Coll.