RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 548670 \ CV EXPL 12-2909
datum uitspraak: 27 juni 2012
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiseres]
te [plaatsnaam]
eisende partij
hierna te noemen [eiseres]
gemachtigde mr. D.J. Bosboom
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Restaurant "[naam restaurant]" B.V.
te [plaatsnaam]
gedaagde partij
hierna te noemen [het restaurant]
gemachtigde mr. J.P.S. van Schaik
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 februari 2012, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het door de kantonrechter tussen partijen gewe¬zen en op 18 april 2012 uitgesproken tussenvonnis,
- de aantekeningen van de griffier van de ingevolge dat vonnis op 16 mei 2012 gehouden comparitie van partijen.
De feiten
a. [het restaurant] exploiteert een wegrestaurant.
b. Het wegrestaurant wordt geleid door [vader], hierna te noemen [de vader], en diens echtgenote [moeder], hierna te noemen [de moeder].
c. [eiseres] is de dochter van [de vader] en [de moeder].
De vordering
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [het restaurant] zal veroordelen:
1. om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het (achterstallige) salaris over de periode van 1 juli 2011 totdat aan de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig een einde zal komen, één en ander voorzien van deugdelijke specificaties, op basis van een salaris van € 3.086,42 bruto per maand, te verminderen met de eenmalige betaling van ter hoogte van € 4.000,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2011 en de wettelijke verhogingen vanaf 31 augustus 2011 ex artikel 7:625 BW tot een wettelijk maximum van 50%, althans het percentage dat de kantonrechter vermeent te bepalen, althans de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. in de kosten van het geding.
[eiseres] heeft het volgende aan de vordering ten grond¬slag gelegd:
In de derde week van mei 2011 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en haar echtgenoot Van der Jagt en haar ouders. In dat gesprek is herhaaldelijk bevestigd door de
ouders van [eiseres] dat zij uiterlijk per 1 juli 2011 in loondienst zou komen bij [het restaurant].
[eiseres] is per 1 juli 2011 in het restaurant gaan werken en is vanaf de eerste week van juli 2011 ingeroosterd. Vanaf dat moment heeft [eiseres] fulltime werkzaamheden verricht tegen een overeengekomen salaris van € 3.086,42 bruto per maand. Zij beroept zich voor haar standpunt ook op twee salarisstroken voor de maanden juli en augustus 2011.
In de maand augustus 2011 zijn er tussen [eiseres] en haar vader aanvaringen geweest op de werkvloer. Uiteindelijk heeft er op 9 september 2011 wederom een aanvaring plaatsgevonden op de werkvloer tussen [eiseres] en haar vader. [de vader] heeft aan [eiseres] de toegang tot het restaurant ontzegd. Sedertdien is doorbetaling van het salaris c.a. achterwege gebleven.
Het verweer
[het restaurant] betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan:
Er is nimmer een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen.
De twee salarisstroken heeft [eiseres] onder valse voorwendselen door de externe boekhouder van [het restaurant] laten opstellen.
Aan [eiseres] is door [de vader] € 4.000,00 verstrekt, omdat zij dringend geldnodig had. Dit was geen salaris, maar het betrof een lening.
De beoordeling
1. De door [eiseres] gestelde arbeidsovereenkomst wordt door [het restaurant] gemotiveerd betwist.
2. [eiseres] beroept zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten. Nu uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid of billijkheid geen andere verdeling van de bewijslast voortvloeit, draagt [eiseres] op grond van het bepaalde bij artikel 150 Rv de bewijslast van die feiten.
3. Het bepaalde bij artikel 7:610a BW kan hier een uitkomst bieden, omdat niet aan de in dat artikel genoemde eisen is voldaan.
4. [eiseres] beroept zich op mede twee loonstroken die zij in het geding heeft gebracht. Ook die loonstroken kunnen het bewijs van het bestaan van de arbeidsovereenkomst niet leveren. Zoals door [het restaurant] terecht is aangevoerd ontbreken aan die loonstroken bepaalde gegevens, terwijl niet gesteld of gebleken is dat het op die loonstroken genoemde nettosalaris aan [eiseres] is betaald. [eiseres] heeft immers eenmalig een bedrag van € 4.000,00 ontvangen, waarvan [het restaurant] stelt dat dit een lening en geen salaris betrof.
5. Voorts heeft [eiseres] bewijs door middel van het horen van getuigen aangeboden om het bestaan van de arbeidsovereenkomst aan te tonen. Zij heeft daartoe aangeboden om zichzelf en haar echtgenoot als getuige te doen horen. Gelet op de uit artikel Rv voortvloeiende beperkte kracht van haar getuigenverklaring en op het feit dat [eiseres] naast haar eigen verklaring zich slechts beroept op de af te leggen verklaring van haar echtgenoot, acht de kantonrecht het door [eiseres] gedane bewijsaanbod beschouwd in het licht van de gemotiveerde bestrijding van het bestaan van de arbeidsovereenkomst door [het restaurant], onvoldoende concreet onderbouwd. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het bewijsbod. Daarbij laat de kantonrechter meewegen dat het hier om een familie aangelegenheid gaat waarbij de ouders van [eiseres] haar hebben willen helpen bij haar terugkeer naar Nederland en waarbij [eiseres], vooruitlopend op een mogelijke overname van het bedrijf van haar ouders, alvast werkzaamheden in het restaurant heeft verricht. Onder die omstandigheden kan niet zonder meer gezegd worden dat er dan sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit alles geldt temeer omdat in familierelaties niet te snel de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van de voor een arbeidsovereenkomst vereiste gezagsverhouding. Om die arbeidsrechtelijke gezagsverhouding te kunnen vaststellen is meer vereist dan het enkele feit dat [eiseres] in het restaurant heeft gewerkt en is ingeroosterd.
6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de gestelde arbeidsovereenkomst niet komt vast te staan. Daardoor komt de grondslag aan de vordering te ontvallen en zal de vordering moeten worden afgewezen.
7. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [het restaurant] tot op heden vastgesteld op € 500,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde uitspraakdatum.
Coll.