RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 352859 \ VZ VERZ 11-85
beschikking van de kantonrechter d.d. 16 juni 2011
inzake
De coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatieve Rabobank Burgum-De Lauwers e.o. U.A.,
hierna te noemen: de Rabobank dan wel Rabobank Burgum-De Lauwers,
gevestigd te Burgum,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Elgersma,
tegen
[verweerster],
hierna te noemen: [verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
gemachtigde: mr. L.R.C. Bos.
Het procesverloop
De Rabobank heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 21 april 2011, verzocht de tussen haar en [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst per 1 september 2011 te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7: 685 BW.
Het verweerschrift van [verweerster] is binnengekomen op 19 mei 2011.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2011. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van de Rabobank heeft het standpunt van haar cliënte toegelicht aan de hand van pleitnotities.
Motivering
De feiten
1. [verweerster], geboren op [datum], is sedert 25 november 1996 in dienst bij de Rabobank Burgum-De Lauwers, laatstelijk in de functie van Servicemedewerkster Callcenter B voor 26 uur per week, tegen een bruto salaris van € 1.689,71 per maand exclusief 8% vakantietoeslag, een persoonlijke toeslag van € 17,29, €140,80 als evenredig deel van de dertiende maand en het persoonlijk budget van € 42,24. [verweerster] is eerder per 15 augustus 1977 in dienst getreden bij de Rabobank Leeuwarden en heeft in de daaropvolgende jaren bij verschillende andere vestigingen van de Rabobank in de provincies Groningen en Friesland gewerkt.
Standpunten van partijen
2. De Rabobank heeft gesteld dat de functie van [verweerster] als gevolg van een reorganisatie is komen te vervallen. Zij is vervolgens boventallig verklaard en in aanmerking gebracht voor beëindiging van het dienstverband met een vertrekregeling. Over de hoogte van de vergoeding in het kader van de beëindiging van het dienstverband hebben partijen geen overeenstemming bereikt. Op grond van deze wijziging in omstandigheden verzoekt de Rabobank de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
De Rabobank is bereid om aan [verweerster] een vergoeding te betalen op basis van de neutrale kantonrechtersformule, uitgaande van de datum 25 november 1996 als datum van in dienst treding. De Rabobank is van mening - samengevat - dat de gewerkte jaren vóór 25 november 1996 niet meegenomen hoeven te worden, omdat [verweerster] toen niet werkte bij de Rabobank Burgum-De Lauwers. Voor zover de dienstjaren bij andere vestigingen van de Rabobank wel moeten worden meegenomen bij het bepalen van de vergoeding geldt volgens de Rabobank dat dan in ieder geval sprake zou moeten zijn van een onafgebroken dienstverband. Die situatie is hier niet aan de orde, nu [verweerster] tot twee keer toe op eigen initiatief een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft beëindigd en als gevolg van haar keuze kennelijk over langere perioden (van 1988 tot en met 1990 en van 1993 tot en met 1996) maar zeer beperkt en op flexibele basis gewerkt heeft.
3. [verweerster] heeft verweer gevoerd. Zij stelt - samengevat - dat voor de berekening van de vergoeding (de A-factor) uitgegaan moet worden van een ingangsdatum van 15 augustus 1977, de datum waarop zij in dienst is getreden bij de Rabobank te Leeuwarden. [verweerster] heeft een overzicht gegeven van haar dienstverbanden bij diverse vestigingen van de Rabobank in de jaren vanaf 1977 tot 25 november 1996. Zij stelt primair dat zij van 15 augustus 1977 tot 25 november 1996 onafgebroken voor de Rabobank heeft gewerkt, zodat die periode op basis van het belonen van trouwe dienst moet worden meegenomen bij de berekening van de ontslagvergoeding. Subsidiair is [verweerster] van mening dat bij de berekening van de vergoeding enkel de periode van 1 december 1994 tot 1 december 1995 (in die periode werkte ze als oproepkracht) buiten beschouwing moet blijven. [verweerster] wijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een uitspraak van de kantonrechter Almelo van 8 december 2010 (LJN: BO6717) in een naar haar mening vergelijkbaar geval.
De beoordeling van het verzoek
4. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5. De kantonrechter is van oordeel dat de Rabobank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar aangevoerde wijziging in de omstandigheden rechtvaardigt dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn eindigt. [verweerster] heeft de noodzaak tot reorganisatie ook niet betwist. De verzochte ontbinding zal daarom met ingang van 1 september 2011 worden toegewezen.
6. Partijen verschillen van mening over de ter gelegenheid van de ontbinding toe te kennen ontslagvergoeding en in het bijzonder over de vraag welke datum dient te gelden als datum indiensttreding en daarmee als peildatum voor de vaststelling van de factor A bij de berekening van de ontslagvergoeding op basis van de kantonrechtersformule.
7. De kantonrechter overweegt over het arbeidsverleden van [verweerster] het volgende. Aan de hand van de overgelegde stukken kan vastgesteld worden dat [verweerster] in 1977 in dienst is getreden bij de Rabobank en dat zij tot 1 september 1988 voor 32 uur per week in een vast dienstverband werkzaam is geweest eerst bij de Rabobank te Leeuwarden en aansluitend bij de Rabobank te Hoogkerk. Per 1 september 1988 is aan [verweerster] ontslag verleend. Hiervoor was in juli 1988 haar eerste kind geboren. [verweerster] heeft vervolgens in de periode van 27 oktober 1988 tot en met 1 februari 1991 als oproepkracht werkzaamheden verricht voor de Rabobank Groningen-Haren. Gelet op de door [verweerster] overgelegde gegevens, zij heeft alleen loonstroken en declaratieformulieren over de maanden november 1988, juli, september en oktober 1989 en over de maanden augustus 1990 tot en met januari 1991 overgelegd, moet worden aangenomen dat het hier ging om een beperkt aantal oproepen verspreid over een beperkt aantal maanden in de genoemde periode. [verweerster] is in december 1989 bevallen van haar tweede kind. Op 1 februari 1991 is [verweerster] parttime in vaste dienst gekomen bij de Rabobank Groningen-Haren. Niet duidelijk is voor hoeveel uur per week zij heeft gewerkt. Op haar verzoek is aan [verweerster] ontslag verleend om per 18 mei 1992 op basis van een contract voor bepaalde tijd in dienst te treden bij de Rabobank Harlingen e.o. als vervangend kantoorbeheerster voor 23 uur per week op het kantoor te Sexbierum. Dit contract is eenmalig verlengd tot 30 november 1992. In februari 1993 is het derde kind van [verweerster] geboren. Per 1 mei 1993 is [verweerster] opnieuw in dienst getreden bij de Rabobank Groningen-Haren. Het betrof hier een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 december 1994 voor 8 uur per week. In de periode van 1 december 1994 tot 1 november 1995 heeft [verweerster] op oproepbasis werkzaamheden verricht. Overgelegd zijn de declaratieformulieren over de maanden maart, juni en juli 1995. Vanaf 1 november 1995 maakt [verweerster] deel uit van een uitzendpool via Start uitzendbureau en heeft zij op uitzendbasis werkzaamheden voor de Rabobank Achtkarspelen e.o. Sinds 25 november 1996 werkt [verweerster] in dienst van Rabobank Burgum-De Lauwers.
8. De kantonrechtersformule geeft de hoogte van de vergoeding aan als: A x B x C, waarbij A staat voor het aantal gewogen dienstjaren. Volgens het beginsel van "trouwe dienst" neemt de zorgplicht van de werkgever jegens de werknemer toe naar gelang de werknemer langer in dienst is. Bij de vaststelling van de duur van het dienstverband heeft als uitgangspunt te gelden dat alleen de jaren meetellen waarin de werknemer in een (vrijwel) ononderbroken dienstverband voor de werkgever heeft gewerkt. [verweerster] is bij verschillende vestigingen van de Rabobank in dienst geweest. De lokale vestigingen van de Rabobank moeten gezien worden als zelfstandige ondernemingen, zodat [verweerster] niet vanaf 1977 voor één werkgever, Rabobank Burgum-de Lauwers, gewerkt heeft. Daarmee gaat de vergelijking die [verweerster] heeft gemaakt met de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de kantonrechter Almelo van 8 december 2010 niet op. In die zaak had de betrokkene immers alleen werkzaamheden verricht voor (rechtsvoorgangers) van de Rabobank Twente. Het standpunt van [verweerster] dat de Rabobank als een groot concern moet worden beschouwd en dat om die reden de diensttijd bij andere vestigingen van de Rabobank opgeteld moet worden bij de diensttijd die zij bij Rabobank Burgum-de Lauwers heeft doorgebracht, kan de kantonrechter niet volgen. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat van een overplaatsing of van rechtsopvolging geen sprake is geweest. Aan [verweerster] is tot twee maal toe op haar eigen verzoek ontslag verleend uit een vast dienstverband zonder uitzicht op herintreding in dezelfde functie en onder dezelfde voorwaarden. Aannemelijk is dat het hier ging om vrije keuzes van [verweerster]. Niet is aangetoond dat [verweerster] ontslag heeft moeten nemen, bijvoorbeeld omdat parttime werken niet mogelijk was. In de praktijk heeft [verweerster] na haar ontslag uit vaste dienst ook meerdere dienstverbanden in deeltijd gehad. Daarnaast weegt de kantonrechter mee dat [verweerster] gedurende de periode van eind 1988 tot begin 1991 en van 1993 tot eind 1996 met onderbrekingen in een beperkte omvang en op flexibele basis gewerkt heeft. De genoemde perioden zijn te lang om nog te kunnen spreken van één vrijwel ononderbroken dienstverband bij de Rabobank. Gelet op alle omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het argument van "trouwe dienst" in dit geval niet opgaat, zodat de diensttijd bij andere vestigingen van Rabobank niet meegeteld hoeven te worden bij de diensttijd bij de Rabobank Burgum-de Lauwers.
9. Gelet op het vorenstaande zal aan [verweerster] een vergoeding worden toegekend uitgaande van een ingangsdatum van 25 november 1996. De kantonrechter merkt op dat de voor zover Rabobank in het kader van de onderhandelingen over een ontslagvergoeding een aanbod heeft gedaan om uit te gaan van een eerdere ingangsdatum, zij hieraan thans niet meer gebonden is. Gebleken is dat partijen het er over eens zijn dat de opgetreden wijziging in omstandigheden niet te wijten is aan [verweerster], zodat de correctiefactor C=1 zal worden toegepast. Nu [verweerster] de door Rabobank gestelde gegevens betreffende salariëring niet heeft betwist zal de door Rabobank op basis hiervan aangeboden vergoeding ad € 38.478,99 bruto worden toegekend.
10. Gezien het vorenstaande behoeft aan de Rabobank geen termijn te worden gegund het verzoek in te trekken.
11. De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
Beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2011;
kent aan [verweerster] ten laste van de Rabobank ter gelegenheid van voornoemde ontbinding een vergoeding toe ten bedrage van bruto € 38.478,99 (achtendertigduizendvierhonderdachtenzeventig euro en negenennegentig cent);
compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2011 door
mr. P. Schulting, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c 238.