RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
zaaknr: 2475805 AZ VERZ 13-127
typ: rw
beschikking van 6 december 2013
de stichting woonpunt
,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
verzoekende partij,
hierna te noemen: Woonpunt,
gemachtigde: mr. P. Merkus, advocaat te Best,
[verweerder]
,
wonend te Maastricht,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder],
gemachtigde: mr. S.J.W.M. Vonken, advocaat te Heerlen.
2 De feiten
2.1.
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is op [datum indiensttreding] op grond van een arbeidsovereenkomst als directeur op fulltime-basis in dienst getreden van de Stichting Beter Wonen te Geleen. Vanaf 1 januari 2001, de datum waarop deze stichting met Woonpunt is gefuseerd, is [verweerder] werkzaam geweest als vestigingsdirecteur van de vestiging van Woonpunt te Geleen. Aansluitend is [verweerder] vanaf 1 november 2010 werkzaam geweest in de functie van vestigingsdirecteur van de vestiging Westelijke Mijnstreek/Parkstad. Van de andere vestiging van Woonpunt, de vestiging Maastricht/Heuvelland, was de heer [naam sub 1] vestigingsdirecteur.
2.2.
Wegens een per 1 juli 2013 ingevoerde reorganisatie/structuurwijziging binnen Woonpunt zijn de functies van de twee vestigingsdirecteuren komen te vervallen. Bij brief van 17 juni 2013 heeft [verweerder] aan de algemeen directeur-bestuurder van Woonpunt,
[naam sub 2] (hierna: de bestuurder), medegedeeld te opteren voor de vacatures manager wonen en manager vastgoed. Bij brief van 27 juni 2013 heeft de bestuurder [verweerder] medegedeeld besloten te hebben hem in geen van beide functies te benoemen.
2.3.
[verweerder] heeft zich op 8 juli 2013 bij Woonpunt arbeidsongeschikt gemeld. Met ingang van 20 november 2013 is [verweerder] weer arbeidsgeschikt.
2.4.
Het loon van [verweerder] bedraagt thans € 7.868,00 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag, 13e maanduitkering, € 52,00 bruto basisaanspraak cafetaria en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Woondiensten (hierna: de cao) van toepassing.
5 De beoordeling
5.1.
Op grond van hetgeen partijen over en weer aangevoerd hebben, staat wel vast dat de twee binnen Woonpunt bestaande functies van vestigingsdirecteur met ingang van 1 juli 2013 als gevolg van de reorganisatie zijn komen te vervallen.
5.2.
[verweerder] heeft vervolgens gesolliciteerd naar, althans zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor, de functies manager wonen en manager vastgoed. In zijn verweer stelt [verweerder] dat de door de bestuurder opgevoerde redenen waarom het voor Woonpunt niet de juiste keuze zou zijn om hem in één van die functies te benoemen niet objectief gestaafd zijn. Een inhoudelijke betwisting door [verweerder] van de door de bestuurder gegeven redenen is evenwel uitgebleven. De kantonrechter gaat er derhalve vanuit dat [verweerder] erkent dat hij voor deze functies niet de juiste persoon was.
5.3.
Voor zover [verweerder] heeft beoogd aan te voeren dat hij binnen de organisatie van Woonpunt op andere dan voornoemde twee functies herplaatsbaar was, moet allereerst opgemerkt worden dat [verweerder] desgevraagd ter zitting geen concrete functie heeft genoemd waarvoor hij na 1 juli 2013 in aanmerking had kunnen komen. Wel heeft hij gesteld dat hij bereid was om een functie te aanvaarden met een loon van meer dan twee loonschalen lager dan zijn huidige loonschaal. [verweerder] is daarbij evenwel niet ingegaan op het betoog van Woonpunt dat op grond van de door Woonpunt in overleg met de ondernemingsraad vastgestelde plaatsingsprocedure bij boventalligheid een nieuwe functie kan worden aangeboden die maximaal twee schaalniveaus lager is dan de huidige functie, mits er geen sprake is van verdringing. Bij gebreke van enig weerwoord op dit punt van de zijde van [verweerder] moet het er derhalve voor gehouden worden dat [verweerder], wiens functie als vestigingsdirecteur is ingedeeld in schaal O, op grond van de plaatsingsprocedure niet in aanmerking komt voor functies in schaal L of lager.
5.4.
Het enkele feit dat [verweerder] (vooralsnog) de enige werknemer binnen Woonpunt is die na de herstructurering per 1 juli 2013 niet herplaatst is, wil niet zeggen dat Woonpunt haar verplichting als goed werkgever om te streven naar herplaatsing van [verweerder] niet nagekomen is.
5.5.
Het verweer van [verweerder] dat, anders dan voor hem, voor [naam sub 1] wel een functie gecreëerd is, slaagt wel. Woonpunt heeft immers niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat de functie die [naam sub 1] na diens boventalligheid is gaan vervullen eerder niet bestond binnen de organisatie van Woonpunt. Ook staat op grond van het verhandelde ter zitting vast dat die functie weer komt te vervallen op het moment dat [naam sub 1] met pensioen gaat, hetgeen er evenzeer op wijst dat voor [naam sub 1] een functie binnen Woonpunt gecreëerd is. Wat hier verder ook van zij, daarmee is nog niet gezegd dat Woonpunt dan ook gehouden was om een functie voor [verweerder] te creëren. [verweerder] heeft immers ook op dit onderdeel niet verder onderbouwd welke taken hij dan na 1 juli 2013 voor Woonpunt had willen verrichten.
5.6.
Aangezien op grond van vorenstaande overwegingen vaststaat dat [verweerder] functie van vestigingsdirecteur sinds 1 juli 2013 niet meer bestaat en [verweerder] niet herplaatsbaar is,
is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijsbaar is. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 15 december 2013.
5.7.
Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding wordt als volgt overwogen.
5.8.
De kantonrechter stelt vast dat Woonpunt [verweerder] geen enkel verwijt maakt in het kader van dit verzoek tot ontbinding.
5.9.
Vaststaat dat Woonpunt een krachtens de Woningwet toegelaten instelling is, zodat paragraaf 2 en 4 van de Wnt op haar van toepassing is.
5.10.
Artikel 2.10 lid 1 Wnt luidt - voor zover relevant - als volgt:
“Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75 000.”
5.11.
Strikt genomen is de kantonrechter niet gebonden aan deze bepaling, nu de daarin vermelde maximumuitkering slechts van toepassing is indien partijen onderling die uitkering overeenkomen. Dat blijkt ook wel uit artikel 1.6 lid 2 Wnt waarin is bepaald dat betalingen die het maximumbedrag overschrijden onverschuldigd betaald zijn, tenzij de betaling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak.
5.12.
Daar staat tegenover dat artikel 2.10 lid 1 Wnt in de praktijk weinig zin meer zal hebben indien bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding naar billijkheid niet in belangrijke mate betekenis aan het in die bepaling opgenomen maximum gehecht zal worden. Indien de kantonrechter van oordeel is dat artikel 2.10 lid 1 van de Wnt in deze zaak van toepassing is, zal zij derhalve in beginsel uitgaan van het in dat artikel opgenomen maximumbedrag, behoudens bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit bedrag.
5.13.
Ten aanzien van de vraag of artikel 2.10 lid 1 van de Wnt van toepassing is, wordt als volgt overwogen.
5.14.
Partijen twisten in dat verband met name over het antwoord op de vraag of [verweerder] een topfunctionaris is in de zin van de Wnt.
5.15.
Op grond van artikel artikel 1.1 aanhef en onder b ten 5e van de Wnt wordt onder topfunctionaris verstaan:
“de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, alsmede de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding.”
5.16.
Partijen hebben gedebatteerd over de vraag of [verweerder] belast was met de dagelijkse leiding van Woonpunt. Blijkens de wetsgeschiedenis moet het dan gaan om het (mede) leiding geven aan de gehele organisatie.
5.17.
[verweerder] betwist niet dat hij samen met [naam sub 1], de genoemde managers en bedrijfsleider alsmede de bestuurder het directie-overleg vormde van Woonpunt. Wel stelt hij dat hij tijdens dat overleg geen beslissingen nam die de gehele organisatie betroffen. Hij verwijst ter onderbouwing van die stelling onder meer naar een door hem als bijlage 4 overgelegde vertrouwelijk memo van 16 december 2003 van PricewaterhouseCoopers. Dat memo ziet evenwel op een door Woonpunt in de toekomst te realiseren organisatiestructuur. [verweerder] heeft niet gesteld dat de organisatiestructuur conform die memo bij Woonpunt realiteit is geworden. Woonpunt heeft daarnaast onbetwist gesteld dat de inhoud van het memo gelet op de notitie “Overzicht reguliere taken per bedrijfsonderdeel” van 20 februari 2009 (bijlage 10 van de zijde van Woonpunt) achterhaald is. Wat er overigens verder ook zij van het memo en de notitie, uit beide stukken blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet duidelijk genoeg dat [verweerder] belast was met de dagelijkse leiding binnen Woonpunt.
5.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt dat wel uit hetgeen [manager bij verzoekende partij] ter zitting verklaard heeft. Volgens [manager bij verzoekende partij] werden tijdens het directieoverleg waar [verweerder] ook aan deelnam besluiten genomen die de gehele organisatie van Woonpunt betreffen. Het directieoverleg nam volgens [manager bij verzoekende partij] in gezamenlijkheid besluiten, waarbij ieder van de deelnemers een gelijke inbreng had. Daarbij werd niet gestemd. Wel was het zo dat in geval van onenigheid de bestuurder de knoop doorhakte omdat zij in formele zin (op grond van de statuten) als enige bevoegd was beslissingen te nemen. Hieruit volgt volgens [manager bij verzoekende partij] dat besluiten van het directieoverleg formeel besluiten van de bestuurder waren en dat de bestuurder dienaangaande de eindverantwoordelijkheid droeg.
5.19.
Tegen dit betoog heeft [verweerder] niets wezenlijks ingebracht, zodat het ervoor gehouden moet worden dat hij (samen met de andere deelnemers aan het directieoverleg) feitelijk besluiten nam betreffende de gehele organisatie van Woonpunt en belast was met de dagelijkse leiding van niet alleen de vestiging waar hij directeur van was, maar (ook) van de gehele organisatie van Woonpunt. Om die reden is [verweerder] derhalve aan te merken als een topfunctionaris in de zin van de Wnt.
5.20.
Verder overweegt de kantonrechter dat op grond van hetgeen partijen over en weer aangevoerd hebben wel vaststaat dat binnen de tot 1 juli 2013 bestaande organisatiestructuur van Woonpunt de bestuurder het hoogste uitvoerende orgaan was. Niet in geschil is dat de vestigingsdirecteuren tot die datum de hoogste ondergeschikten van deze bestuurder waren. Ook om die reden dient [verweerder] als topfunctionaris aangemerkt te worden.
5.21.
Wat er ook zij van [verweerder] stelling dat zijn loon ver beneden het maximale bezoldigingsbedrag ingevolge de Wnt gelegen is, voor de beoordeling van de vraag of hij binnen Woonpunt een topfunctionaris is, is de hoogte van het loon niet relevant. Het tussen partijen gevoerde debat over de vraag wat onder “bezoldiging” dient te worden verstaan en hoe hoog de bezoldiging van [verweerder] is, kan derhalve verder onbesproken blijven.
5.22.
[verweerder] verweer dat de rechtbank Den Haag bij vonnis van 30 oktober 2013 een streep heeft gezet door de Regeling treft evenmin doel. Het maximumbedrag van € 75.000,00 is immers niet gebaseerd op de Regeling maar (rechtstreeks) op de Wnt.
5.23.
In het merendeel van de door [verweerder] aangevoerde omstandigheden ziet de kantonrechter onvoldoende reden om af te wijken van voornoemd maximumbedrag. Het gegeven dat [verweerder] gedurende zestien jaren goed gefunctioneerd heeft en gezien zijn leeftijd en (gestelde) eenzijdige arbeidsverleden naar verwachting gedurende langere tijd werkloos zal zijn, zijn omstandigheden waarvan moet worden aangenomen dat die reeds door de wetgever bij de vaststelling van het maximumbedrag van € 75.000,00 zijn verdisconteerd.
5.24.
Dat geldt niet voor [verweerder] stelling dat, anders dan bij hem, voor [naam sub 1] door Woonpunt een functie gecreëerd is. Zoals reeds overwogen moet het ervoor gehouden worden dat voor deze voormalige vestigingsdirecteur inderdaad door Woonpunt een zodanige voorziening getroffen is dat deze werknemer tot aan zijn pensioen bij Woonpunt in dienst kan blijven. Gelet op die omstandigheid is aanleiding gezien de vergoeding naar billijkheid vast te stellen op het hogere bedrag van € 125.000,00 bruto.
5.25.
Er is geen grond om bij de vaststelling van de hoogte van het vergoedingsbedrag betekenis te hechten aan de fictieve opzegtermijn, die volgens [verweerder] vier maanden bedraagt.
5.26.
Ten aanzien van de suppleties ingevolge de artikelen 2.12 en 2.13 van de cao heeft Woonpunt het standpunt ingenomen dat die vergoedingen uitsluitend toegekend kunnen worden bij een vergoeding dat het maximumbedrag van € 75.000,00 niet te boven gaat en dat bij de subsidiair door Woonpunt bepleite hogere vergoeding € 202.506,57 de suppleties in die vergoeding begrepen geacht moeten worden. De kantonrechter is van oordeel dat thans enkel de hoogte van de vergoeding naar billijkheid als bedoeld in artikel 7:685 BW vastgesteld dient te worden en dat eventuele aanspraken van [verweerder] op cao-vergoedingen daarbij buiten beschouwing dienen te blijven. Het is niet aan de kantonrechter om in deze procedure vast te stellen of [verweerder] aanspraak op die suppleties kan maken. Het aan [verweerder] toe te kennen bedrag van € 125.000,00 bruto is derhalve exclusief de eventuele suppleties ingevolgde de cao.
5.27.
In verband met het voornemen van de kantonrechter om aan [verweerder] een vergoeding van € 125.000,00 toe te kennen, zal Woonpunt in de gelegenheid gesteld worden om binnen zeven dagen na heden haar verzoek in te trekken. Indien zij niet binnen die termijn haar verzoek intrekt zal de arbeidsovereenkomst ontbonden worden per 15 december 2013.
5.28.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt. Mocht Woonpunt haar verzoek binnen vorenstaande termijn intrekken, dan zal zij worden veroordeeld tot betaling van de aan de zijde van [verweerder] gerezen proceskosten.