Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ6277

Rechtbank Limburg
08-03-2013
04-04-2013
508103 AZ VERZ 12-277
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Werkneemster met lange en goede staat van dienst, kan zich moeilijk verenigen met enigzins nieuwe werkwijze die door nieuw management van haar verwacht wordt. De communicatie daarover verloopt stroef, wordt steeds grimmiger en wordt een probleem op zichzelf. Ontbinding wegens verandering in de omstandigheden, met een vergoeding C = iets minder dan 0,5, nu de mate waarin het conflict is opgelopen in niet onbelangrijke mate aan werkneemster te wijten is.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2013-0279
VAAN-AR-Updates.nl 2013-0279

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Burgerlijk recht / Kantonrechter

Zaaknummer: 508103 AZ VERZ 12-277

typ: RK

beschikking van 8 maart 2013

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENEXIS B.V.,

verder te noemen: Enexis,

gevestigd en kantoorhoudend te Rosmalen (gemeente ’s-Hertogenbosch) aan de Burgemeester Burgerslaan 40,

verzoekende partij,

verder te noemen: Enexis,

gemachtigde: mr. M.O. de Bont, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

tegen

[NAAM GEDAAGDE PARTIJ],

wonend te [adresgegevens gedaagde partij],

gedaagde partij,

verder te noemen: [naam gedaagde partij],

gemachtigde: mr. A.L. van den Bergh, advocaat te Maastricht.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Een door mr. De Bont voornoemd op 28 december 2012 gedateerd verzoekschrift is diezelfde dag per faxbericht ter griffie ontvangen. Het originele verzoekschrift, vergezeld van 67 bijlagen, is op 21 januari 2013 ter griffie ontvangen.

Een door mr. Van den Bergh voornoemd op 7 februari 2013 gedateerd verweerschrift met 90 bijlagen is op 8 februari 2013 ter griffie ontvangen.

Voorafgaand aan de zitting van 18 februari 2013 heeft mr. De Bont nog twee bijlagen (genummerd 68 en 69) ingebracht, die op 15 februari 2013 ter griffie zijn ontvangen.

Ter zitting is namens Enexis onder meer verschenen de heer [medewerker 1] (manager inkoop), bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Laatstgenoemde heeft ter zitting nog een pleitnotitie ingebracht.

[naam gedaagde partij] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Van den Bergh voornoemd. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is afgesproken dat partijen zouden trachten de zaak alsnog in der minne te regelen en dat mr. De Bont binnen twee weken over de voortgang nader zou berichten.

Bij schrijven van 25 februari 2013, ter griffie ontvangen op 27 februari 2013, heeft mr. De Bont te kennen gegeven dat partijen er niet in geslaagd waren tot een regeling te komen, zodat uitspraak gevraagd is.

Daarna is de beschikking bepaald op heden.

MOTIVERING

a. de vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gelaten stukken (bijlagen) en het verhandelde ter zitting, staat tussen partijen (onder meer) het navolgende vast:

- Enexis beheert het energienetwerk in zeven provincies in Nederland;

- [naam gedaagde partij], geboren op [geboortedatum gedaagde partij], is sinds 1 oktober 1986 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van Enexis, laatstelijk (sinds 1994) als inkoper in het “Inkoopcluster Techniek” op de Afdeling Inkoop, tegen een bruto maandloon van

€ 3.241,23 inclusief emolumenten en exclusief vakantiebijslag;

- het “cluster” waarbinnen [naam gedaagde partij] werkzaam is, is verantwoordelijk voor de inkoop ten behoeve van klanten die zogenoemde net-gebonden activiteiten uitvoeren (activiteiten die direct met de aanleg en het onderhoud van het elektrictiteits- en gasnetwerk van Enexis te maken hebben);

- [naam gedaagde partij] is in haar functie (onder meer) verantwoordelijk voor het opstellen van een zogenoemde “commodity sourcing strategie” - waarmee sturing gegeven wordt aan de uitvoering van een inkooptraject- en het leiding geven aan een zogenoemd “Multi Functioneel Team” (MTF) van inkopers;

- de beoordelingen van [naam gedaagde partij] waren (in ieder geval) vanaf 2000 tot 2006 steeds “goed”dan wel “zeer goed”, in 2007 “voldoende/goed”, in 2008 “zeer goed”, in 2009 “goed”, in 2010 “verbeteren” en in 2011 “onvoldoende”;

- laatstgenoemde beoordeling is door [naam gedaagde partij] niet voor akkoord getekend;

- op 30 juni 2011 heeft [naam gedaagde partij] zich ziek gemeld;

- de bedrijfsarts Van der Loo heeft in zijn evaluatie van 2 augustus 2011 (productie 18 bij verzoekschrift) te kennen gegeven dat sprake was van medische beperkingen van fysieke en mentale aard en dat de oorsprong daarvan deels arbeidsgebonden was, waarbij hij wees op de onvoldoende beoordeling, oplopende spanning en onzekerheid op het werk;

- per 17 oktober 2011 heeft [naam gedaagde partij] haar werkzaamheden volledig hervat;

- op 2 februari 2012 heeft een (vervolg)beoordelingsgesprek plaatsgevonden, waarna de beoordeling (wederom) onvoldoende luidde;

- bij aangetekend schrijven van 13 februari 2012 heeft [naam gedaagde partij] bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemde beoordeling, omdat de door haar direct leidinggevende [medewerker 2] genoteerde bevindingen volgens haar onjuist waren;

- binnen de afdeling van [medewerker 2] heeft op 16 februari 2012 een eerste zogeheten Enexis Medewerkers Tevredenheid Overleg (EMO) plaatsgevonden, tijdens welk overleg het de bedoeling is dat de deelnemende medewerkers zich over elkaar uitspreken, hetgeen daarom in een vertrouwelijke setting plaatsvindt;

- op 5 april 2012 vond een gesprek plaats tussen [naam gedaagde partij] en de leidinggevende van [medewerker 2], te weten de heer [medewerker 1] voornoemd over het bezwaar van [naam gedaagde partij] tegen de door [medewerker 2] op papier gezette beoordeling;

- [naam gedaagde partij] kon zich met de inhoud van het conceptverslag van dat gesprek niet verenigen, waarna [medewerker 1] haar uitgenodigd heeft voor een tweede gesprek;

- bij e-mailbericht van 2 mei 2012 heeft [naam gedaagde partij] aan [medewerker 1] te kennen gegeven van die uitnodiging geen gebruik te zullen maken;

- [medewerker 1] heeft bij schrijven van 11 mei 2012 aan [naam gedaagde partij] te kennen gegeven dat hij de (her)beoordeling van 2 februari 2012 wenste te handhaven, waarbij hij tevens mededeelde dat hij gesproken had met [medewerker 2] alsmede - voor de inhoudelijke aspecten - met [medewerker 3] (clustermanager operaties) en ten slotte met [medewerker 4] (Programmamanager Inkoop) teneinde een beeld te verkrijgen van de participatie van [naam gedaagde partij] tijdens de EMO-sessie van 16 februari 2012 (door [medewerker 4] begeleid);

- op 7 mei 2012 is [naam gedaagde partij] wegens ziekte uitgevallen en zij heeft zich sindsdien niet meer arbeidsgeschikt gemeld;

- op 23 mei 2012 heeft een tweede EMO-sessie plaatsgevonden, waarvoor [naam gedaagde partij] zich reeds afgemeld had;

- voorafgaand aan die tweede EMO-sessie heeft [naam gedaagde partij] op 22 mei 2012 een

e-mailbericht aan (bijna) al haar teamcollega’s verzonden, waarin zij onder meer te kennen gaf dat informatie uit de EMO-sessie van 16 februari 2012 was “misbruikt” om haar negatieve beoordeling (bedoeld is: de beoordeling “onvoldoende” van [medewerker 1]/[medewerker 2] over [naam gedaagde partij]) kracht bij te zetten;

- op 14 juni 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [medewerker 1], mevrouw [medewerker 5] (HR specialist arbeidsrecht), [naam gedaagde partij] en haar advocaat, mr. Van den Bergh voornoemd, welk gesprek bij brief 15 juni 2012 door Enexis is “bevestigd”;

- Enexis heeft bij die gelegenheid de mogelijkheid van mediation aangeboden;

- mr. Van den Bergh was voor dat gesprek niet uitgenodigd en [naam gedaagde partij] had hem zonder vooraankondiging meegenomen;

- bij brief van 10 augustus 2012 heeft mr. Van den Bergh aan [medewerker 1] te kennen gegeven hoe de “opdracht” (die in zijn visie zou moeten bestaan in een aantal te beantwoorden vragen) aan de mediator volgens hem zou moeten luiden;

- Enexis heeft - in weerwil van aanmerkelijke bezwaren tegen de wijze waarop [naam gedaagde partij] en haar advocaat de mediator wensten te sturen - de mediator bij schrijven van 20 augustus 2012 van genoemde opdracht in kennis gesteld, waarna de mediator in een e-mailbericht van 22 augustus 2012 aan [medewerker 2] en aan [naam gedaagde partij] onder meer te kennen heeft gegeven vooralsnog “geen etiketten of qualificaties” op de situatie te gaan plakken omdat “we voorlopig niet moeten juridiseren maar de-juridiseren, niet escaleren maar de-escaleren”;

- de mediation is voortijdig beëindigd en heeft niet tot het gewenste resultaat geleid.

b. het geschil

Enexis verzoekt thans ontbinding van de tussen haar en [naam gedaagde partij] bestaande arbeidsovereenkomst wegens een gewichtige reden, bestaande in (een) verandering(en) in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd zou behoren te eindigen zonder toekenning van een vergoeding.

Ter toelichting op haar verzoek voert Enexis, samengevat en voor zover in dit kader relevant, het navolgende aan. De verstandhouding tussen [naam gedaagde partij] en haar direct leidinggevende [medewerker 2] is in de loop van de tijd volledig verstoord geraakt. [medewerker 2] - en met hem Enexis - heeft in toenemende mate kritiek op de wijze waarop [naam gedaagde partij] haar functie invult. In zijn (door Enexis gedeelde) optiek opereert [naam gedaagde partij] niet dan wel onvoldoende op strategisch niveau - hetgeen wel tot haar taak behoort - en te veel op uitvoerend (operationeel) niveau, hetgeen zij juist aan een collega dient over te laten. Die rolverdeling binnen het MFT is speciaal in de aandacht geweest tijdens de in 2008-2009 gevolgde opleiding. [medewerker 2] heeft [naam gedaagde partij] hier diverse malen op gewezen, zowel in beoordelingsgesprekken als in zogenoemde “bila’s” (bilaterale gesprekken).

Tijdens het voortgangsgesprek in 2010 is [naam gedaagde partij] er op gewezen dat zij met het opleveren van de eerder genoemde “commodity sourcing strategie” (volgens Enexis het cruciale document waarin de middellange- en langetermijnvisie ten behoeve van een in te kopen productcategorie weergegeven wordt en waarvoor [naam gedaagde partij] binnen haar team verantwoordelijk is), in gebreke is gebleven. Eerst begin 2012 leverde [naam gedaagde partij] dit stuk in, maar nog steeds niet naar tevredenheid van [medewerker 2].

Tijdens beoordelingsgesprekken en bilaterale gesprekken met [medewerker 2] - en later met [medewerker 1] - stelde [naam gedaagde partij] zich steeds afhoudend en afstandelijk op, om dan pas later per e-mailbericht te reageren. In die reacties achteraf leverde [naam gedaagde partij] steeds in scherpe bewoordingen kritiek op de in de gesprekken gegeven kritiek. Uitnodigingen van [medewerker 2] - en eveneens later [medewerker 1] - om in een gesprek nader tot elkaar te komen, sloeg [naam gedaagde partij] steevast af. In plaats daarvan wees zij [medewerker 2] bijvoorbeeld op de formele procedure na een schriftelijk bezwaar tegen een beoordeling.

Enexis neemt [naam gedaagde partij] het verzenden van genoemd e-mailbericht van 22 mei 2012 zeer kwalijk en stelt dat zij daarmee iedere fatsoensnorm heeft overschreden, nu zij met de inhoud daarvan de integriteit van het management (volgens Enexis: geheel ten onrechte) ter discussie stelde. [naam gedaagde partij] zette daarmee willens en wetens, doch zonder enige grondslag, “de zaak” op scherp en ondermijnde daarmee “de gang van zaken” binnen de gehele afdeling.

De afdeling Inkoop scoorde op alle metingen ten aanzien van cultuur, leiderschap, medewerkerstevredenheid, weerbaarheid en spanningen op de werkvloer slecht en Enexis heeft zich fors ingespannen om daar verbetering in te brengen. Daartoe is een verbetertraject “Cultuurverandering Inkoop” ingezet, waarvan de resultaten inmiddels duidelijk waarneembaar en zeer positief zijn. Alle teamleden hebben hun bijdrage aan dit traject geleverd met uitzondering van [naam gedaagde partij], die zich tegendraads opstelde en herhaaldelijk probeerde de voortgang (verbetering) te ondermijnen (bijvoorbeeld door het verzenden van genoemd e-mailbericht). Daarnaast verspreidde [naam gedaagde partij] roddelpraat, door bijvoorbeeld tegen een collega te zeggen dat die “aan de beurt was” om ontslagen te worden.

[naam gedaagde partij] is niet in staat gebleken om op ook maar een enkel punt zichzelf “de spiegel voor te houden”.

Daarnaast stelt Enexis dat [naam gedaagde partij] veelvuldig afwezig was wegens een grote hoeveelheid privéafspraken, ten gevolge waarvan collega’s vaak voor haar dienden in te springen. Enexis stelt “op enig moment” geconstateerd te hebben dat [naam gedaagde partij] in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel als volledig gevolmachtigde staat geregistreerd in het bedrijf van haar echtgenoot, doch op de vraag van Enexis wat die functie inhield en hoeveel tijd daarmee gemoeid was, maakte zij - bij monde van haar advocaat - slechts kenbaar dat het niet om betaald werk ging. Op de vraag wat (de functie) dan wèl inhield, is tot dusver ieder antwoord geweigerd.

Partijen zijn ondanks vele gesprekken (en brieven en e-mailberichten) ook na mediation geen stap verder gekomen. Volgens Enexis is er sprake van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie en heeft zij haar vertrouwen in [naam gedaagde partij] verloren. De oorzaak van de ontstane situatie komt volgens Enexis geheel voor rekening van [naam gedaagde partij], zodat van enige vergoeding geen sprake kan zijn.

Als verst strekkende verweer voert [naam gedaagde partij] aan dat zij thans (sinds mei 2012) wegens ziekte arbeidsongeschikt is en er daarom sprake is van (reflexwerking van) een bijzonder opzegverbod. Volgens [naam gedaagde partij] zou het verzoek reeds daarom afgewezen dienen te worden.

[naam gedaagde partij] voert verder tot haar verweer - samengevat en voor zover relevant - het navolgende aan. [naam gedaagde partij] werkt al 26 jaar bij Enexis en heeft altijd goede beoordelingen gehad. Van problemen in de samenwerking met collega’s is geen sprake. De beoordelingen waren altijd goed en zij werd door collega’s gewaardeerd. Pas na het aantreden van een nieuw management eind 2008, met [medewerker 2] als nieuwe direct leidinggevende van [naam gedaagde partij] op 1 juli 2009, zijn haar beoordelingen van “verbeteren” naar “onvoldoende” gegaan.

Sinds het nieuwe management aantrad, hebben 22 medewerkers in de loop der tijd “het veld moeten ruimen” of onder druk van [medewerker 2] of het gehele MT “eieren voor hun geld gekozen” of moeten kiezen. Er wordt binnen de afdeling gesproken van een “schrikbewind”.

Ook [naam gedaagde partij] kwam “plotsklaps onder vuur te liggen”, terwijl haar functie nog dezelfde was en haar functioneren nog altijd “op niveau” was. [naam gedaagde partij] kreeg de indruk dat er nu ook “tegen” haar “een dossier werd opgebouwd” met als kennelijk doel om uiteindelijk ook van haar “afscheid te nemen”. Recentelijk is het [naam gedaagde partij] bekend geworden dat al op 29 juni 2011 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [medewerker 2] en HR-consulente [medewerker 6] omtrent een “exit-strategie” met betrekking tot haar en een collega (bijlage 27.b bij verweerschrift). Er is sprake van het bewust opbouwen van een dossier en opzettelijk “naar buiten schrijven” van een werknemer.

Omdat [naam gedaagde partij] het met de beoordeling over 2010 niet eens was, heeft zij die slechts voor gezien getekend. [naam gedaagde partij] was het niet eens met de onterechte kritiek van [medewerker 2] op haar functioneren. Dat daardoor een probleem in de arbeidsrelatie/verstandhouding zou zijn ontstaan, is iets dat [medewerker 2] nooit gezegd heeft. [medewerker 2] stuurde [naam gedaagde partij] concept-verslagen van de verschillende gesprekken met het verzoek daarop te reageren, zodat het in de rede lag om daar schriftelijk op te reageren.

[naam gedaagde partij] betwist verder dat zij niet op strategisch niveau opereerde. Wel was het zo dat een collega steeds operationele taken bij haar teruglegde, waardoor het voor [naam gedaagde partij] onmogelijk was om zich alleen maar met strategische taken bezig te houden. Dit probleem heeft [naam gedaagde partij] ook met [medewerker 2] besproken. Desondanks werd [naam gedaagde partij] “kalt gestellt” en werden haar taken gaandeweg uitgekleed tot operationeel niveau. Daarbij werd zij vanaf najaar 2011 “nergens meer” voor gevraagd of benaderd en werd zij niet meer bij besprekingen (die ook haar afdeling betroffen) uitgenodigd.

Na de ziekteperiode van 30 juni 2011 tot 17 oktober 2011 pakte [medewerker 2] “de draad van de exit-strategie” op. Zo deelde hij haar op enig moment mee dat hij nu al wist dat haar beoordeling “verbeteren/onvoldoende” bleef en “dat hij haar de komende zes maanden in de gaten zou houden”. De beoordeling over 2011 was op de meetbare aspecten positief, maar op de “niet-meetbare” (waarmee in het bijzonder op gedrag, houding en inzet gedoeld wordt) aspecten onvoldoende, hetgeen te verwachten was, gelet op de reeds ingezette “exit-strategie”, aldus [naam gedaagde partij].

De kritiek van [medewerker 2] was volgens [naam gedaagde partij] echter op alle punten onterecht. Met de herbeoordeling van [medewerker 1] (die de eerdere beoordeling van [medewerker 2] handhaafde) was [naam gedaagde partij] het ook niet eens. In de eerste plaats omdat [medewerker 1] de reactie van [naam gedaagde partij] op de eerdere beoordeling van [medewerker 2] niet serieus genomen had, maar ook omdat [medewerker 1] zonder dit vooraf aan [naam gedaagde partij] kenbaar te maken, de heren [medewerker 2], [medewerker 3] en [medewerker 7] en mevrouw [medewerker 4] had geconsulteerd, zonder [naam gedaagde partij] in het kader van hoor en wederhoor met de uitlatingen van deze personen te confronteren. [medewerker 1] had [medewerker 4] geconsulteerd over de opstelling van [naam gedaagde partij] tijdens de EMO-sessie van 16 februari 2012, terwijl bij de aanvang duidelijk was gemaakt dat de inhoud vertrouwelijk bleef. Omdat [naam gedaagde partij] dit als een grove schending van de vertrouwelijkheid opvatte, bracht zij dat in haar e-mailbericht van 22 februari 2012 onder de aandacht van haar collega’s (teneinde hen te waarschuwen). [medewerker 1], kennelijk op de hoogte van de “exit-strategie” en hoogstwaarschijnlijk de initiator daarvan in de ogen van [naam gedaagde partij], heeft een en ander uiteindelijk zelf voortgezet.

Volgens [naam gedaagde partij] was (en is nog steeds) geen sprake van een verstoorde arbeidsrelatie, doch slechts van een meningsverschil omtrent haar functioneren. Daarom wilde [naam gedaagde partij] eerst van de mediator weten of er naar zijn mening überhaupt sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie. Tijdens de eerste en laatste mediationbijeenkomst heeft [medewerker 2] direct te kennen gegeven dat hij geen vertrouwen meer in [naam gedaagde partij] had, alleen al wegens het door [naam gedaagde partij] op 22 mei 2012 verzonden e-mailbericht. Daarmee is volgens [naam gedaagde partij] duidelijk geworden dat [medewerker 1] mediation slechts voorgesteld had als symbolische stap om van [naam gedaagde partij] af te komen.

Voorts heeft [medewerker 2] het verzoek van [naam gedaagde partij] om een “sabbatical” op ondeugdelijke gronden afgewezen. [naam gedaagde partij] betwist daarnaast dat zij veelvuldig afwezig was en dat collega’s als gevolg daarvan vaak voor haar moesten inspringen. Zij is daar ook nimmer op aangesproken.

[naam gedaagde partij] stelt zich primair op het standpunt dat het ontbindingsverzoek van Enexis afgewezen dient te worden. Subsidiair verzoekt [naam gedaagde partij] om bij toewijzing van het ontbindingsverzoek de fictieve opzegtermijn in acht te nemen en een vergoeding toe te wijzen op basis van de kantonrechtersformule met een verhoogde C-factor (C=3), alsmede om Enexis te verwijzen in de daadwerkelijk door [naam gedaagde partij] gemaakte proceskosten, begroot op € 10.000,00 exclusief btw.

c. de beoordeling

Ten aanzien van het primaire verweer van [naam gedaagde partij] valt op dat partijen hebben nagelaten om een rapport van de bedrijfsarts of welke medische informatie dan ook (idem dito: een probleemanalyse, plan van aanpak of tussentijdse evaluatie van het proces van ziekteverzuimbegeleiding) aangaande de arbeidsongeschiktheid van [naam gedaagde partij] sinds 7 mei 2012 in het geding te brengen, zodat niet vastgesteld kan worden of en in welke mate de arbeidsongeschiktheid - die tot op heden voortduurt - verband houdt met een verstoorde arbeidsrelatie of dat die zuiver medisch geïndiceerd is. In het laatste geval zou de reflexwerking van het aanwezige bijzondere opzegverbod toewijzing van het verzoek immers in de weg kunnen staan. Uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken dat het onderhavige verzoek is ingediend wegens de arbeidsongeschiktheid van [naam gedaagde partij], maar in elk geval ook niet dat de huidige gezondheidstoestand van [naam gedaagde partij] haar belet de toegang tot de arbeidsmarkt te verkennen, te solliciteren of zelfs arbeid in loondienst elders te aanvaarden. De kantonrechter ziet in de nog voortdurende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte dan ook geen overtuigend beletsel voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op een termijn van een maand of twee.

Dat er - zoals [naam gedaagde partij] tegen wil en dank zelfs ter zitting blijft herhalen - géén sprake zou zijn van een arbeidsconflict/verstoorde arbeidsrelatie is, gelet op de inhoud van het (lijvige) dossier en het verhandelde ter zitting, niet vol te houden.

Enexis situeert het begin van het conflict reeds in 2006, doch daar is, met name gezien de goede beoordelingen van [naam gedaagde partij] in de periode vóór 2009, onvoldoende grond voor te vinden. Het voortgangsverslag van re-integratiebureau Winnock van 28 november 2006 lijkt er in dit opzicht als het ware met de haren bij gesleept te zijn.

Duidelijk is echter wel dat er vrijwel tegelijk met het aantreden van een nieuw management - en met name van [medewerker 2] als direct leidinggevende van [naam gedaagde partij] - tussen [medewerker 2] (en later [medewerker 1]) enerzijds en [naam gedaagde partij] anderzijds in eerste instantie een verschil van inzicht ontstaan is over de wijze waarop [naam gedaagde partij] haar functie zou dienen te vervullen. [medewerker 2] opteerde voor een stategische invulling en verweet [naam gedaagde partij] keer op keer dat zij meer operationeel dan strategisch werkt, terwijl [naam gedaagde partij] deze verwijten evenzovaak om diverse redenen als onterecht bestempelde.

Opvallend is dan dat de verstoring in de relatie tussen de direct betrokkenen daarna sterk verergerde door een verschil van inzicht over de wijze waarop over het eigenlijke probleem gecommuniceerd diende te worden, hetgeen op zichzelf een zo mogelijk nog groter probleem creëerde en waardoor het conflict steeds meer op scherp gezet is. Er vonden weliswaar (op initiatief van [medewerker 2]) regelmatig bilaterale gesprekken plaats, maar zelfs de verslagen van die gesprekken leidden tot conflicten nu [naam gedaagde partij] zich met de inhoud daarvan niet verenigde en die verslagen aangepast wilde zien, de inhoudelijke discussies daarover beperkend tot brieven en e-mail. Dit scenario herhaalde zich toen [naam gedaagde partij] bij [medewerker 1] formeel bezwaar instelde tegen de beoordeling van [medewerker 2].

[naam gedaagde partij] beschuldigt Enexis er van reeds sinds juli 2011 “willens en wetens een dossier tegen haar te hebben opgebouwd” en Enexis hekelt de wijze waarop [naam gedaagde partij] communiceert en rekent haar het verzenden van genoemd e-mailbericht van 22 mei 2012 zeer zwaar aan. De kloof tussen partijen en het wantrouwen over en weer lijken inmiddels onoverbrugbaar geworden. Daarmee is een impasse ontstaan, waar partijen in de loop van ongeveer drie jaar niet uit hebben weten te ontsnappen en waarbij ook de tussenkomst van een door Enexis gefinancierde doch door [naam gedaagde partij] gekozen en van een (onmogelijke) “opdracht” voorziene mediator (althans een poging daartoe) partijen niet nader tot elkaar heeft kunnen brengen.

Een verdere vruchtbare samenwerking tussen Enexis en [naam gedaagde partij] in de toekomst is onder deze omstandigheden onwaarschijnlijk te achten. De kantonrechter zal wegens deze verandering in de omstandigheden de arbeidsovereenkomst ontbinden per 1 juni 2013 om [naam gedaagde partij] nog enige ruimte te geven tot heroriëntatie op een andere toekomst.

Vervolgens moet beoordeeld worden of aan [naam gedaagde partij] ten laste van Enexis een vergoeding toegekend dient te worden. Daarbij is met name van belang of en in hoeverre de thans ontstane impasse aan een van de partijen in overwegende mate toe te schrijven valt, dan wel bepaald kan worden dat het risico daarvan meer bij de een dan bij de ander ligt.

Dat [naam gedaagde partij] een jarenlange goede staat van dienst had, spreekt uiteraard vóór haar, doch op de methoden die zij koos om te reageren op of zich te voegen naar de kritiek van de in juli 2009 aangetreden direct leidinggevende, valt het nodige aan te merken. De omstandigheid dat een nieuwe manager wordt aangesteld die een - kennelijk - iets andere werkwijze van een werknemer voor ogen staat, is ter vrije bepaling van Enexis. Dat sprake is van een (voorgestelde) wijziging van de arbeidsvoorwaarden die redelijkerwijs niet van [naam gedaagde partij] gevergd kon worden, is niet gebleken (voor zover het al gesteld is en voor zover in een nieuwe invulling van het uit de functie voortvloeiende werk al een “wijziging van een arbeidsvoorwaarde” te lezen zou zijn).

De kritiek die [medewerker 2] tijdens genoemde gesprekken op het functioneren van [naam gedaagde partij] had, is steeds niet tijdens het betreffende gesprek weersproken, maar pas achteraf en schriftelijk (daarmee een open dialoog uit de weg gaand), waarbij de toonzetting in de schriftelijke reactie steeds grimmig dan wel nodeloos formeel en daarmee contra-productief was. Te weinig toonde [naam gedaagde partij] zich bereid zich de inhoudelijke kritiek van [medewerker 2] aan te trekken en zij leek haar energie meer te steken in het “halen van haar gelijk” dan dat zij een serieuze poging deed haar werkwijze dienaangaande aan te passen en in directe dialoog met haar leidinggevenden (en collega’s) te gaan.

De inhoud van het door Enexis gewraakte e-mailbericht van 22 mei 2012 luidt, voor zover thans relevant, als volgt:

“Waar het om gaat is het volgende: aan het begin van de vorige sessie (op 16 febr. J.l.) hebben we gezamenlijk afgesproken dat alles “vertrouwelijk”zou worden behandeld en dat geen zaken uit het EMO-overleg tegen iemand gebruikt zouden mogen worden.

Met name in zo’n EMO-setting mag je verwachten dat, omwille van openheid, respectvol wordt omgegaan met eventuele uitspraken die door eenieder van ons gedaan zijn.

Het tegendeel is waar !!!!

Helaas ben ik inmiddels tot de conclusie moeten komen dat men de door ons gemaakte afspraken niet nakomt. Informatie, afkomstig uit het EMO-overleg, is gedeeld met anderen / derden en wordt nu misbruikt om mijn negatieve beoordeling kracht bij te zetten”.

Uit de EMO-enquete is gebleken dat velen van ons de integriteit van ons management als zeeer slecht hebben beoordeeld. Helaas wordt dat door bovenstaande nogmaals bevestigd.”

De tekst spreekt boekdelen. Het e-mailbericht illustreert het inmiddels vergaande wantrouwen van [naam gedaagde partij] jegens haar leidinggevenden, doch door dat wantrouwen op dergelijke wijze met dertien van haar collega’s te delen, heeft zij welbewust gepoogd het gezag van die leidinggevenden te ondermijnen door hun integriteit ter discussie te stellen, hetgeen haar aan te rekenen is.

Vervolgens weigerde [naam gedaagde partij] ook nog eens om desgevraagd duidelijkheid aan Enexis te verschaffen omtrent de inhoud van haar werkzaamheden voor het bedrijf van haar echtgenoot en beperkte zij zich ertoe te vermelden zij geen betaalde nevenactiviteiten verricht (dan wel dat het “niet om betaald werk gaat”), hetgeen de toch al niet goede verstandhouding nóg verder vertroebelde.

Voorts heeft de van de zijde van [naam gedaagde partij] opgestelde “opdracht” aan de mediator de bemiddeling tussen partijen op zijn zachtst gezegd bemoeilijkt. Daarin wordt in feite aan de mediator gevraagd wie er volgens hem “gelijk heeft” en wordt zelfs het nut van mediation in in de onderhavige zaak in twijfel getrokken, in plaats van de mediator de volle ruimte te geven om tot een oplossing van het geschil te geraken.

Het bovenstaande in aanmerking nemend, is de kantonrechter van oordeel dat de nu ontstane situatie voor een niet onbelangrijk deel aan [naam gedaagde partij] te wijten is.

De kantonrechter acht desondanks de toekenning van een vergoeding op billijkheidsgronden aangewezen. Hiertoe wordt [naam gedaagde partij] en Enexis een aan de werkneemster toe te kennen en op een door haar te kiezen wijze betaalbaar te stellen vergoeding van € 35.000,00 bruto in het vooruitzicht gesteld. Met de omvang van de vergoeding, die tot stand komt met gebruikmaking van een C-factor juist beneden 0,5, wordt in voldoende mate rekening gehouden met de medeverantwoordelijkheid van Enexis voor het ontstaan en niet adequaat oplossen van het arbeidsconflict.

Het beroep van [naam gedaagde partij] op de fictieve opzegtermijn wordt in beginsel door de kantonrechter in verzoeken als de onderhavige niet gehonoreerd, doch dit wordt nu deels gecompenseerd door de twee uitloopmaanden in verband met de ziekte en heroriëntatie van [naam gedaagde partij].

Nu een vergoeding wordt toegekend en Enexis zich daartoe niet bereid verklaard heeft, zal zij in de gelegenheid gesteld worden haar verzoek in te trekken.

De proceskosten zullen - indien Enexis haar verzoek niet intrekt - worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

In het geval Enexis haar verzoek intrekt, zal zij verwezen worden in de door Enexis gemaakte proceskosten, berekend naar het gebruikelijke forfaitaire tarief. De door [naam gedaagde partij] in dit kader gevorderde vergoeding is niet toewijsbaar omdat de meeste kosten naar valt aan te nemen buiten deze procedure gemaakt zijn.

BESLISSING

voor het geval Enexis niet uiterlijk op 29 maart 2013 haar verzoek zal hebben ingetrokken:

Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 juni 2013.

Kent aan [naam gedaagde partij] een ten laste van Enexis komende vergoeding toe van € 35.000,00 bruto.

Compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

voor het geval Enexis het verzoek tot ontbinding uiterlijk 29 maart 2013 zal hebben ingetrokken:

Veroordeelt Enexis tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde partij] tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.