MOTIVERING
a. de vordering van Direct Pay jegens [gedaagde] en de wijze waarop deze van feitelijke onderbouwing voorzien is
Direct Pay vordert in een exploot van zes pagina’s de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 1 657,57, nog te vermeerderen met de wettelijke rente ‘daarover’ vanaf 30 januari 2014 (de datum van dagvaarding) tot de voldoening, en tot verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten ‘met de BTW’ (eventueel verschuldigde btw).
Direct Pay baseert haar vordering(en) op een of meer door cessie verkregen recht(en) op naam uit een oorspronkelijke rechtsverhouding (althans ‘een’ naar datum, omstandigheden, plaats en inhoud volledig onbesproken gelaten ‘overeenkomst’) tussen de onderneming van haar ‘rechtsvoorloper’ (kennelijk de in de aanhef van het exploot genoemde besloten vennootschap “Essent”) en [gedaagde] die gericht was op de verkoop en levering van ‘goederen en/of diensten, meer in het bijzonder op het gebied van energie, zoals nader omschreven op de door de rechtsvoorloper van eiseres gezonden en door gedaagde behouden factu(u)r(en)’. De bewuste facturen zijn niet overgelegd en bij exploot slechts in drie kolommen, die negen data, negen nummers, zeven verschuldigde en twee gecrediteerde of afgetrokken bedragen bevatten, samenvattend opgesomd. Twee van de bijlagen bevatten een op zes onderdelen daarvan afwijkend lijstje. Als gezegd, ontbreekt een noodzakelijk te achten toelichting. Volgens het exploot zou een en ander opgeteld voor [gedaagde] tot een verschuldigd bedrag van € 1 420,45 leiden. Tot de aldus samengevat geachte facturen of nota’s zou - naast niet nader geconcretiseerde ‘eventuele achterstallige betalingen (voorschotbedragen)’- ook een evenmin als zodanig in het rijtje aangeduide ‘(eind)nota’ behoren. Of [gedaagde] ter zake iets betaald heeft, vermeldt het exploot niet. Wel wordt melding gemaakt van ‘wanbetaling’, als gevolg waarvan Direct Pay (of Essent?) ‘zich genoodzaakt gezien’ heeft ‘haar vordering uit handen te geven aan haar gemachtigde’. Dit mondt erin uit dat ‘eiseres nakoming vordert van de betalingsverplichting van gedaagde, ten bedrage van in totaal € 1420,45 vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de over de hoofdsom en rente verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten’. Waarom dat zo is, lijkt de gemachtigde een aantal passages verder in de tekst van het exploot uit te gaan leggen door onder de kopjes ‘rente’ en ‘buitengerechtelijke incassokosten’ te refereren aan ‘een termijn voor voldoening’ die door de ’rechtsvoorloper’ zou zijn ‘bepaald’, aan een evenmin geconcretiseerde ‘schriftelijke aanmaning’ met een ‘termijn van veertien dagen’ en aan de ‘noodzaak van incasso’ als gevolg van het ‘toerekenbaar tekortschieten van gedaagde’. Zonder enige berekening toe te voegen of uitleg te geven, bepaalt Direct Pay echter vervolgens de bedragen aan vervallen geachte rente (vanaf een ongenoemd moment tot de datum van dagvaarding) en aan te vergoeden incassokosten op € 24,05 respectievelijk € 213,07.
Voor het overige bevat het inleidende processtuk geen (niet meer dan de genoemde) concrete(re) feiten en volstaat Direct Pay met abstracte uiteenzettingen van beperkt belang en van een voor de gedaagde consument waarschijnlijk deels onbegrijpelijke strekking.
Opmerkelijk is nog een passage aan het begin van de derde pagina van het exploot waarin melding gemaakt wordt van een subsidiaire en een meer subsidiaire grondslag van de vordering. Voor het geval de rechtbank ‘onverhoopt’ van ‘mening’ zou zijn dat er geen sprake was van een overeenkomst, wordt hetzelfde gevorderd op basis van onverschuldigde betaling - omdat ‘de rechtsvoorloper’ dan zonder rechtsgrond energie geleverd heeft en ongedaan maken van de prestatie althans vergoeding van de waarde kan vorderen - dan wel op basis van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] ten koste van ‘(de rechtsvoorloper van) eiseres’. Een en ander is niet verder uitgewerkt naar inhoud, betekenis en beloop.
het daartegen ingebrachte verweer van / namens [gedaagde]
laakt de wijze waarop Direct Pay deze kwestie in rechte aanhangig maakt en benadrukt het feit (de op haar stellingen stoelende veronderstelling) dat buiten rechte op geen enkele wijze een vordering van Essent / Direct Pay en/of de feitelijke en juridische grondslag daarvan aan haar kenbaar gemaakt zijn / is. Het verweer bevat allereerst het principiële betoog dat Direct Pay de door [gedaagde] over de volle linie betwiste vordering in rechte volstrekt onvoldoende presenteert.
Het exploot voldoet volgens (de gemachtigde van) [gedaagde] in geen enkel opzicht aan de eisen / voorwaarden van de artikelen 21, 85 en 111 lid 3 Rv doordat de vordering niet van (deugdelijke) en met feiten / stukken onderbouwde gronden voorzien is, respectievelijk geen melding gemaakt is van bewijsmiddelen waarover Direct Pay beschikt, althans geen concreet (specifiek) bewijs aangeboden is. De overeenkomst noch de verzonden facturen heeft Direct Pay bijgevoegd (laat staan van een adequate toelichting voorzien) en enige wel ingebrachte (maar niet van uitleg voorziene) stukken zijn kennelijk naar een ‘onjuist adres’ verzonden (het valt inderdaad op dat drie uit 2013 daterende door Direct Pay geredigeerde stukken aan het adres [adres 2] te [woonplaats] gericht zijn). [gedaagde] meent dat een en ander Direct Pay in het bijzonder kwalijk te nemen valt omdat zij als veelvuldig procederende partij (‘repeatplayer’) beter had moeten weten en omdat dit [gedaagde] ernstig in haar verweer belemmert. Primair concludeert zij tot directe niet-ontvankelijkheid van Direct Pay in haar vordering dan wel tot afwijzing van die vordering en subsidiair meent zij dat de handelwijze van Direct Pay consequenties dient te hebben voor de proceskosten (kostencompensatie zelfs in geval van onverhoopte toewijzing van de vordering). In min of meer subsidiaire vorm verweert [gedaagde] zich ook nog tegen onderdelen van het betoog of de vordering van Direct Pay (inhoud, beloop en gerechtvaardigdheid van diverse facturen; aanwezigheid van een ‘verzuimsituatie’; incassowerkzaamheden in relatie tot daden van procesvoorbereiding; aanzegging van wettelijke rente en/of gelding van vervaldata). Soms keert zij zich zelfs tegen stellingen of vertogen die Direct Pay niet eens in het exploot opnam (de gelding of het bedongen zijn van algemene voorwaarden, waar Direct Pay zich slechts op de wet en ‘een overeenkomst’ als zodanig beroept; de wens dat afgezien wordt van een comparitie van partijen, die de kantonrechter in het exploot niet aantreft).
Voor het geval de kantonrechter de eisende partij toch ruimte wenst te geven tot aanvullende onderbouwing, behoudt [gedaagde] zich alle rechten voor op inhoudelijk verweer naar aanleiding van eventuele concrete stukken en argumenten in een tweede procesronde. Zij verlangt dan wel dat daaraan voor Direct Pay kostenconsequenties verbonden worden.
de beoordeling
Beslist dient te worden op het principiële verweer van [gedaagde] dat Direct Pay haar op deze wijze niet in rechte had mogen betrekken. Ondanks de lengte van het dagvaardingsexploot vermag [gedaagde] daarin niet een behoorlijk onderbouwde vordering aan te treffen en de kantonrechter deelt die opvatting / onderschrijft deze constatering. Naar dezerzijds oordeel leidt dit niet tot niet-ontvankelijkverklaring van Direct Pay in haar vordering doch tot directe afwijzing daarvan. Door de volstrekt onvoldragen presentatie van een beweerdelijk door Essent gecedeerde vordering van onbekende datum kan de juistheid van de gekozen feitelijke grondslag niet vastgesteld worden. Niet van belang ontbloot is in dit verband, zoals [gedaagde]’ gemachtigde terecht betoogt, dat Direct Pay als frequent (ook) bij dit gerecht procederende en professioneel te achten partij de processuele regels op haar duimpje behoort te kennen én toe te passen. De wijze waarop zij - niet alleen in deze zaak - de hand licht met voorwaarden die de artikelen 21, 85, en 111 Rv stellen aan de wijze waarop in het inleidende processtuk - volledig en naar waarheid - gerichte informatie verstrekt behoort te worden aan rechter en wederpartij omtrent inhoud, samenstelling en onderbouwing van eis en verweer, wekt het vermoeden dat zij zich nauwelijks in het specifieke dossier-[gedaagde] verdiept heeft.
Nagenoeg iedere bewering in het gewraakte exploot is zo globaal en nietszeggend dat zij op willekeurig welke zaak zou kunnen slaan. Concreet zijn alleen het bedrag van € 1 420,45 aan beweerdelijk openstaande hoofdsom (en zelfs dat roept in het licht van de bijlagen vragen op) en het gestelde feit dat dit bedrag zou bestaan uit negen (volgens twee bijlagen zeven) volstrekt niet toegelichte maar uitsluitend naar bedrag ‘opgehelderde’ posten (vier daarvan wijken in de twee bijlagen dan weer af….). Het feit dat aan de naar herkomst en omvang al onzekere hoofdvordering vervolgens twee nevenvorderingen verbonden worden waarvoor ook slechts bedragen zonder onderbouwing en becijfering genoemd worden, draagt evenmin bij aan opheldering van klemmende vragen. De oorspronkelijke overeenkomst waaruit de ‘rechtsvoorloper’ van Direct Pay mogelijk rechten geput heeft die zich voor overdracht door cessie leenden, is naar inhoud en ontstaanswijze / ontstaansmoment onbeschreven gelaten. Hetzelfde geldt voor de overeenkomst van cessie en de eventuele mededeling daarvan aan de debiteur. Zonder toelichting gebleven brieven die eventueel ‘verstuurd’ zijn (nota bene naar een adres dat evident afwijkt van het adres waar [gedaagde] gedagvaard is!), zijn daarmee nog niet als ‘ontvangen’ te beschouwen. Direct Pay miskent, waar zij gehouden is ook dit gemotiveerd te stellen, dat de ontvangst van een verklaring door degene die de zender hoopt te bereiken, bepalend is voor het daarmee beoogde effect (art. 3:37 lid 3 BW). De opbouw van haar hoofdvordering, althans waar het de herkomst van de samenstellende bestanddelen en de eventueel in mindering voldane bedragen betreft, is niet te doorgronden en kan ook niet afgezet worden tegen enig stuk dat de overeenkomst, de facturering en/of de rekening-courant / klantenkaart (bijvoorbeeld in de vorm van een betalingsoverzicht) raakt. Als er al een eindnota was, wordt niet gezegd welk van de bedragen daarop ziet, noch wordt verklaard waarom, hoe en wanneer de beweerde contractuele relatie ten einde gekomen is. Dat een eindmeting van verbruikte ‘energie’ (gas / gas en elektra / alleen elektra? ook water?) plaatsgevonden heeft, is niet gesteld. Dat, wanneer, in welke vorm en van welke inhoud berichten naar [gedaagde] over de beweerde vordering uitgegaan zijn, is slechts zeer globaal gememoreerd. In ieder geval is aan de hand van geen enkel concreet feit vast te stellen of die berichten (ook buiten rechte) door [gedaagde] ontvangen zijn. Direct Pay beroept zich zelfs niet eens op de ontvangst van facturen en/of brieven en rept slechts van ‘verzenden’ of ‘zenden’.
Daarbij komt dat, als al ergens in het exploot sprake is van verondersteld debiteurenverzuim, dit niet gekoppeld is aan een datum en een specifieke feitelijke grond. Omtrent een in dit verband als ‘termijn voor voldoening’ aangeduide tijdbepaling, die op onopgehelderde wijze door ‘de rechtsvoorloper’ zou zijn ‘bepaald’, ontbreekt iedere concretisering, zodat daaraan geen aanwijzing ontleend kan worden voor het bestaan van een fatale termijn als bedoeld in art. 6:83 aanhef en sub a. BW. Een referentie aan algemene voorwaarden (althans specifieke onderdelen daarvan) of aan de wijze van facturering als aanwijzing voor een termijn die verzuim van rechtswege had kunnen bewerkstelligen, ontbreekt. Dat betalingsverzuim van [gedaagde] als verondersteld debiteur van Essent op andere wijze - van rechtswege of door ingebrekestelling - ingetreden is, is evenmin gesteld of gebleken.
Dit alles tezamen kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat een aldus aan de rechter voorgelegde - principiële tegenspraak ontmoetende - vordering terstond afgewezen dient te worden ter besparing van verdere kosten. Hoofdvordering noch nevenvordering is naar behoren van een feitelijke (op zichzelf voldoende dragende) grondslag voorzien. Direct Pay heeft een dergelijke afwijzing van haar vordering geheel aan zichzelf te wijten. Zij heeft zich klaarblijkelijk weinig aangetrokken van gelijksoortige beslissingen in eerdere zaken waarin zij zich te weinig gelegen liet liggen aan de regels van behoorlijk procederen.
Als geheel in het ongelijk te stellen partij dient Direct Pay voor de proceskosten op te komen. Die kosten worden aan de zijde van [gedaagde] op een bedrag van € 150,00 aan salaris voor haar gemachtigde bepaald. Omdat bij antwoord zijdens [gedaagde] gevraagd is om uitvoerbaarverklaring van een kostenoordeel bij voorraad, zal die wens gehonoreerd worden.