[eiser] heeft Brema bij dagvaarding van 15 oktober 2013 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet in het exploot van dagvaarding, tegelijk waarmee aan Brema tien producties in fotokopievorm betekend zijn.
Brema heeft - na herhaald uitstel - op 22 januari 2014 schriftelijk geantwoord onder bijvoeging van vier producties (eveneens in gefotokopieerde vorm).
De kantonrechter heeft vervolgens een persoonlijke verschijning van partijen gelast, die op dinsdag 18 maart 2014 haar beslag gekregen heeft.
Daaraan voorafgaand heeft Brema nog een vijfde productie aan het procesdossier doen toevoegen en heeft [eiser] aanvullend (louter in gefaxte versie) de producties 12 tot en met 15 ingediend (de nummering is afgestemd op die van een ander dossier, de zaak onder nummer 2464276 CV EXPL 13-4298).
Van de comparitie van partijen in deze zaak en tegelijkertijd in de verwante zaak 2464276 CV EXPL 13-4298 op 18 maart 2014 is proces-verbaal opgemaakt.
De kantonrechter heeft in de beiderzijds bij dit proces-verbaal geplaatste kanttekeningen geen reden tot aanpassing gevonden en heeft dit partijen laten weten.
Partijen hebben de haar geboden gelegenheid om na de zitting te trachten tot overeenstemming te geraken, mogelijk wel benut maar zonder resultaat, zodat - overeenkomstig de gemaakte afspraak - het debat schriftelijk voortgezet is.
Eerst heeft [eiser] ter rolzitting van 30 april 2014 van repliek gediend onder bijvoeging van de producties ‘12 tot en met 17’ (de nummering sluit niet aan op de al bekende stukken). Vervolgens heeft Brema op 28 mei 2014 een conclusie van dupliek met de producties 6 tot en met 15 genomen.
Omdat met partijen afgesproken was dat deze laatste producties op voorhand ter beschikking gesteld zouden worden aan mr. Van den Heuvel, wordt ervan uitgegaan dat zij de inhoud daarvan al in de repliek heeft kunnen betrekken, zodat geen gelegenheid tot het nemen van een extra akte meer geboden is.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag gesteld is.