Verstekbeschikking. Vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex art. 7:672 lid 9 BW én billijke vergoeding ex art. 7:681 BW gevorderd en beide toegewezen.
Rechtspraak.nl AR 2015/2705 AR-Updates.nl 2015-1333 VAAN-AR-Updates.nl 2015-1333
Zaaknummers: 4579484 AZ VERZ 15-206 + 4579568 AZ VERZ 15-207
Beschikking van 16 december 2015
in de zaak van
[verzoekster]
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R.P.H.W. Haas
tegen
[verweerder] , handelend onder de naam [naam] ,
wonend te [woonplaats] ,
verwerende partij,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de verzoekschriften van 29 oktober 2015
-
het aanvullend verzoekschrift van 23 november 2015
-
de mondelinge behandeling ter zitting van 8 december 2015.
1.2.
Ter zitting is [verzoekster] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Haas voornoemd. [verweerder] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2 De feiten
2.1.
[verzoekster] is sinds 22 maart 2015 krachtens arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar (derhalve tot 22 maart 2016) in dienst getreden van [verweerder] in de functie van verkoopmedewerker tegen een brutoloon van € 9,25 per uur inclusief vakantie- en verloftoeslag. Hoewel in de overeenkomst gesproken wordt over een ‘uitgestelde prestatieplicht’, heeft [verzoekster] steeds volgens een vast schema 33 uur per week gewerkt, derhalve € 1.322,75 bruto per maand.
2.2.
Op maandag 21 september 2015 werd [verzoekster] aangesproken (door [verweerder] althans een leidinggevende van [verzoekster] , zo begrijpt de kantonrechter) over een kasverschil, waarna zij geëmotioneerd naar huis is gebracht door de aanwezige leidinggevende. Vanaf dat moment heeft [verzoekster] de bedongen werkzaamheden niet meer verricht.
2.3.
Op 4 oktober 2015 is aan [verzoekster] een ontslagbrief overhandigd (productie 2) , gedateerd op 1 oktober 2015, met de volgende inhoud (voor zover relevant):
“Geachte mevrouw [verzoekster] ,
Middels deze brief willen wij u mededelen dat u per ingang van 22 september 2015 ontslagen bent.
De reden van dit ontslag is voornamelijk gericht op uw agressieve verbale communicatie richting collega’s en klanten. Dit ontslag met dringende reden is gebaseerd op art. 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.”
2.4.
[verzoekster] heeft daarop bij brief van 9 oktober 2015 aan [verweerder] te kennen gegeven dat de dringende reden - in haar optiek - ontbreekt en dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven en derhalve niet rechtsgeldig is.
2.5.
Bij brief van 16 oktober 2015 aan [verzoekster] heeft [verweerder] nog gereageerd en een nadere toelichting op het ontslag gegeven.
2.6.
Vanaf 22 september 2015 heeft [verweerder] het loon niet meer betaald.
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
Aanvankelijk verzocht [verzoekster] vernietiging van de opzegging en (als voorziening ex art. 223 Rv) doorbetaling van het loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geïndigd.
3.2.
Bij genoemd aanvullend verzoekschrift verzoekt [verzoekster] (daarnaast) subsidiair:
- de veroordeling van [verweerder] tot betaling van een billijke vergoeding als bedoeld in art. 7:681 BW van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening
- de veroordeling van [verweerder] tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex art. 7:672 lid 9 BW van € 3.968,25 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening,
- de veroordeling van [verweerder] tot betaling van de proceskosten.
3.3.
Ter zitting heeft [verzoekster] te kennen gegeven dat zij haar verzoek beperkt tot het onder 3.2. genoemde (en dat zij het verzoek om vernietiging van de opzegging en loondoorbetaling intrekt).
3.4.
[verzoekster] betwist dat sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet kan rechtvaardigen en stelt dat het ontslag bovendien niet onverwijld is gegeven.
3.5.
[verweerder] is niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.
4 De beoordeling
4.1.
De kantonrechter constateert dat [verzoekster] de voorliggende verzoeken tijdig heeft ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zoals is bepaald in art. 7:686a lid 4 sub a BW.
ten aanzien van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex art. 7:672 lid 9 BW
4.2.
De stelling van [verzoekster] dat geen sprake is van een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt, is, nu [verweerder] niet is verschenen, onweersproken gebleven en staat derhalve in deze procedure vast. Daarmee staat tevens vast dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen een eerdere dag dat tussen partijen gold (die was immers 22 maart 2016), zodat [verweerder] aan [verzoekster] een vergoeding verschuldigd is ex art. 7: 672 lid 9 BW. Nu [verzoekster] haar verzoek in dit kader beperkt tot het loon over drie maanden (“de ondergrens van 3 maanden ex art. 7:672 lid 10 BW”), is dit zonder meer toewijsbaar, inclusief de wettelijke rente zoals gevorderd.
ten aanzien van de billijke vergoeding ex art. 7:681 BW
4.3.
Nu, zoals onder 4.2. reeds overwogen, vaststaat dat geen sprake is van een dringende reden, staat daarmee tevens vast dat de onderhavige onverwijlde opzegging niet rechtsgeldig is geschied. In een dergelijke situatie kan de werknemer ingevolge het bepaalde in art. 7:681 lid 1 BW hetzij verzoeken de opzegging te vernietigen dan wel verzoeken hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen (in welk geval de opzegging dus standhoudt). [verzoekster] heeft ter zitting voor de tweede optie gekozen. In casu acht de kantonrechter een vergoeding van € 500,00 bruto - naast de vergoeding wegens onregelmatige opzegging - billijk.
4.4.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot de datum van dit vonnis begroot op € 478,00, bestaande uit € 400,00 aan salaris gemachtigde, € 78,00 aan griffierecht.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] € 500,00 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] € 3.968,25 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot de datum van dit vonnis begroot op € 478,00,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: