Het luchtruim rondom vliegveld Budel is tot een hoogte van 1200 voet ongecontroleerd luchtruim, classificatie G. De minimum waarden voor VFR-vluchten in die luchtruimklasse onder 3000 voet zijn: horizontaal zicht minimaal 1500 meter, verticaal zicht op de grond en vrij van wolken (Rapport blz. 12, derde alinea).
De rechtbank begrijpt uit blz. 2, tweede alinea, en voetnoot 5 van het Rapport dat het eerste gedeelte van de vlucht als VFR-vlucht (waarvoor geen vluchtplan nodig is) zou worden uitgevoerd, omdat vliegveld Budel in ongecontroleerd luchtruim ligt. Vervolgens zou het vluchtplan (en de begeleiding door de luchtverkeersleiding Dutch Mil) ingaan als het IFR-gedeelte van de vlucht zou beginnen, hetgeen het geval is bij het binnenvliegen van het gecontroleerd luchtruim. Bij het laatste deel van de vlucht zou weer worden overgaan in een VFR-vlucht.
Op blz. 11 van het Rapport zijn de weergegevens bij vliegveld Budel ten tijde van het ongeval vermeld. Het zicht bedroeg 3000-5000 m, in motregen soms 2000-3000 m en er was 5-8/8 bewolkingsgraad met de basis op 300-400 voet en de top boven 10.000 voet.
De piloot van een vliegtuig dat kort na het verongelukte vliegtuig was opgestegen heeft aangegeven dat de wolkenbasis zich op 750 voet bevond en de top rond 3.000 voet.
Op blz. 20, laatste alinea, van het Rapport is vermeld:
“Uit de weergegevens van de diverse vliegvelden in de omgeving en uit verklaringen blijkt dat het weer op Budel marginaal was, dat wil zeggen dat het weliswaar voldeed aan de VFR-criteria (zicht meer dan 1,5 km, vrij van bewolking en zicht op grond en water) maar dat het zicht en de wolkenbasis niet veel meer waren dan de minima. Omdat de wolkenbasis zich tussen 600 en 800 voet bevond, zou op deze hoogte het IFR-gedeelte van de vlucht moeten aanvangen.”