De procedure
ZKA heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 2 maart 2015 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet in het exploot van dagvaarding, tegelijk waarmee aan [gedaagde] (niet in persoon) een ongenummerde kopie van een brief en een genummerde ‘specificatie’ van de gevorderde hoofdsom op briefpapier van “Incassade” betekend zijn.
[gedaagde] heeft ter eerst dienende datum, 25 maart 2015, mondeling geantwoord en zich onder bijvoeging van drie ongenummerde producties (kopieën van brieven) fundamenteel tegen de vordering verweerd.
Bij gefotokopieerde repliek d.d. 29 april 2015 zonder originele handtekening van de opsteller van het stuk heeft ZKA tevens haar eis - althans de grondslag - gewijzigd. Er waren drie genummerde naast één ongenummerde (meervoudige) ‘bijlagen’ aan de repliek gehecht.
In weerwil van de onduidelijke status van het processtuk, wordt dit aan ZKA toegerekend.
[gedaagde] heeft hier in een voor de rolzitting van 3 juni 2015 bestemd stuk schriftelijk op gereageerd onder bijvoeging van zes - deels al eerder overgelegde - producties (kopieën).
Hierna is vonnis bepaald, zodat heden bij vervroeging uitspraak gedaan kan worden.
De vordering (inclusief de wijze van presentatie) en het daartegen gerichte verweer
ZKA vorderde bij exploot de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 121,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag van € 72,04 vanaf 2 maart 2015 (de datum van dagvaarding) tot de datum van volledige voldoening, alsmede tot betaling van de aan haar zijde te liquideren proceskosten en nakosten.
In weerwil van de uit de kop boven de repliek af te leiden intentie van ZKA haar ‘eis’ te wijzigen, is per 29 april 2015 in de vordering in vergelijking met het petitum bij exploot in het geheel niets gewijzigd, zij het dat de grondslag totaal veranderd of aan het gevoerde verweer van [gedaagde] aangepast is. ZKA baseerde haar hoofdvordering van € 72,04 aanvankelijk geheel en al en onvoorwaardelijk op het bestaan van een overeenkomst van ziektekostenverzekering (voor het basispakket) zonder aanduiding van looptijd, wijze van totstandkoming en datum van contracteren, terwijl in de exploottekst noch de producties duidelijkheid verschaft was over de precieze inhoud en de eventueel op de overeenkomst van toepassing verklaarde (algemene) voorwaarden. Volgens het inleidende processtuk was [gedaagde] ‘uit hoofde van’ (= uit) die overeenkomst over het tijdvak juni 2014 tot augustus 2014 een ‘bedrag’ (kennelijk met de strekking van premie, getuige de eerste productie) verschuldigd van € 72,04. Voorafgaand aan de betreffende passage was in het exploot de mededeling opgenomen dat ‘de verzekeringspremie (…) bij vooruitbetaling (dient) te worden voldaan’ en dat andere verschuldigde bedragen achteraf in rekening gebracht worden.
ZKA legde niet uit wanneer / hoe / waarom / in welke mate in concreto een verder niet in het exploot behandelde premiefactuur aan [gedaagde] als verzekerde in rekening gebracht is, maar meende wel te mogen concluderen dat [gedaagde] ‘op 01-07-2014 (…) in verzuim (was) met betaling van alle thans gevorderde bedragen’. Louter verwijzend naar de ‘artikelen 6:119 juncto 6:120 lid 1 BW’ en voor de tweede nevenvordering naar art. 6:96 lid 2 en lid 6 BW en een ‘productie 2’ die niet onder die noemer bij de producties gevoegd was, bracht ZKA [gedaagde] aanvullend bedragen van € 1,28 aan vervallen geachte rente respectievelijk € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten in rekening. Die laatste post is inclusief btw omdat ZKA stelt geen omzetbelasting in verrekening te kunnen brengen.
Onder randnummer 8 van het exploot was vermeld dat ZKA niet bekend was met enig door [gedaagde] buiten rechte gevoerd ‘relevant verweer’ tegen de vordering. Zij was van oordeel dat het belang van de zaak en eisen van proces-economie maakten dat de zaak zich niet leende voor een comparitie van partijen, zodat gepleit is voor schriftelijke voortzetting van het debat na een eventueel in rechte gevoerd verweer.
In dat voortgezette debat heeft ZKA zich door het verweer van [gedaagde] niet laten overtuigen, want zij volhardde bij de eis dat ‘de hele vordering’ toegewezen zou worden met verwijzing van [gedaagde] in de kosten. Wel is de grondslag van de eis gewijzigd en beaamde ZKA dat van een voorgenomen overgang van [gedaagde] van diens oorspronkelijke verzekeraar VGZ naar haar uiteindelijk geen sprake geweest is. Daar staat dan weliswaar tegenover dat [gedaagde] haar bij nader inzien geen premie verschuldigd geworden is, maar dat zij wel aan betrokkene op enig moment zelf een bedrag van € 72,05 betaalbaar zegt te hebben gesteld in de veronderstelling dat het hier een restitutie van (onverschuldigd) betaalde premie voor de maand juni 2014 betrof. Die correctie was echter misplaatst omdat ‘de maandpremie juni 2015’ (bedoeld zal zijn: 2014) ad € 72,05 gestorneerd bleek te zijn, zodat ZKA het bedrag thans (zelf) als onverschuldigd betaald terugvordert (art. 6:203 BW). In een brief van 19 juni 2014 is dit aan [gedaagde] ‘uitgelegd’ en betalingsherinneringen van 8 juli 2014, 29 juli 2014 en 2 september 2014 over niet betaalde ‘premie’ moesten [gedaagde] duidelijk maken dat hij ZKA geld verschuldigd was (zij het dat het ‘(financiële systeem van Achmea’ (naar ZKA betoogt, ‘helaas’) de term onverschuldigde betaling niet kent, zodat in brieven steeds van ‘onbetaalde premie’ gerept is. Volgens ZKA heeft vervolgens ‘Incassade’ namens haar ‘ meerdere brieven gestuurd’ waarin [gedaagde] ‘gevraagd (is) de nota, de incassokosten en de rente te betalen’. ZKA verwijst daartoe naar een vierde productie (kopieën van brieven gesteld op papier zonder logo, ondertekend met ‘Hoogachtend, Incassade’, die ook op geen enkele manier duidelijk maken wat de ‘één of meerdere facturen’ van ‘Zilveren Kruis te LEIDEN’ tot een bedrag van € 72,04 zou(den) moeten behelzen. ZKA houdt (desondanks) de overtuiging dat [gedaagde] thans niet alleen de hoofdsom doch ook de bijkomend gevorderde bedragen / posten aan haar verschuldigd is.
Het verweer van [gedaagde] is zowel tegen de verschuldigde hoofdsom gericht, als tegen het in rekening brengen van kosten en rente. Het is immers nooit tot de voorgenomen overstap naar deze verzekeraar gekomen en [gedaagde] is nog steeds bij VGZ verzekerd.
[gedaagde] is tevens van oordeel dat hij de proceskosten aan zijn zijde vergoed dient te krijgen, conform een later verstrekt ‘overzicht’ (in zijn dupliek, waaraan hij dit overzicht hechtte, heeft hij het ook over buitengerechtelijke kosten, maar daarvan lijkt geen sprake).
In voortgezet debat bestrijdt [gedaagde] uitvoerig de gewijzigde redenering van ZKA en verwijst daarvoor mede naar alle brieven die hem hierover bereikt hebben: nooit was er sprake van een met ZKA tot stand gekomen verzekering omdat de overeenkomst met VGZ niet opzegbaar bleek te zijn; ZKA verzocht [gedaagde] dan ook nooit om mee te werken aan automatische incasso van premie; er is dan ook geen premiebedrag (automatisch) geïncasseerd; er was dus ook geen reden om [gedaagde] iets terug te betalen; nergens blijkt uit dat er een betaling van [gedaagde] aan ZKA later ‘gestorneerd’ is; er is dus nu ook geen reden om bij gewijzigde eis een bedrag terug te vorderen.
De beoordeling
De eisende partij maakt er in deze zaak een potje van en blameert zichzelf met een volstrekt ondoorzichtige presentatie van een onvoldragen vordering. ZKA had al door de gekozen inrichting van het exploot van dagvaarding zowel wezenlijke informatie aan de kantonrechter onthouden als nagelaten onderdelen van haar vordering van een behoorlijke feitelijke grondslag te voorzien, maar maakt het door de wijziging van de grondslag van haar eis alleen maar erger. Waar in het dagvaardingsexploot in het bijzonder de nevenvorderingen zodanig stiefmoederlijk behandeld waren, dat zij dreigden te sneuvelen, blijkt uit de repliek dat zelfs de oorspronkelijke hoofdvordering op de gekozen grondslag hoe dan ook geen stand kon houden. Kennelijk liet ZKA zich pas overtuigen door het verweer van [gedaagde], dat nota bene steunde op louter brieven van ZKA zelf over de mislukte poging tot overstap van de ene naar de andere ziektekostenverzekeraar. Door eerst zorgvuldig het eigen dossier te bestuderen en pas dan te dagvaarden, had ZKA zich deze flater kunnen besparen. De veel te late erkenning dat van een verzekeringsovereenkomst met een daaruit voortvloeiende verbintenis tot premieverplichting geen sprake geweest is, heeft - anders dan ZKA zich lijkt te realiseren - desastreuze gevolgen voor vrijwel alle redeneringen in het exploot (hoe gebrekkig ook) die nog zagen op bijkomende verplichtingen, termijnen voor voldoening, het effect van verzonden (al dan niet ontvangen) brieven met een achteraf betekenisloze of anders geladen inhoud et cetera. Dat ZKA bijvoorbeeld met een brief van 19 juni 2014 aan [gedaagde] ‘uitleg’ gegeven heeft, mag dan opgaan voor (de reden van) het niet-doorgaan van de aanmelding voor een verzekering bij ZKA, maar betreft in ieder geval niet de in een korte passage sub 5 van de repliek beschreven ‘feiten’ achter de gewijzigde grondslag. Dat de maandpremie al van [gedaagde] geïncasseerd en vervolgens gerestitueerd is en dat die restitutie ‘onterecht’ was omdat er een stornering plaatsgevonden had, is voor het eerst beweerd in deze conclusie van 29 april 2015. Zelfs maar de geringste zinspeling daarop ontbreekt echter in de brief van 19 juni 2014 ! Ook alle latere brieven die in deze procedure overgelegd zijn, ontberen een referentie aan betalingen over en weer waarop een dergelijke switch naar onverschuldigde betaling zou kunnen steunen.
ZKA denkt echter met een ‘simpele’ wijziging van grondslag bij repliek alsnog haar vordering te redden, maar miskent dan dat die gekozen nieuwe grondslag in het geheel niet spoort met de rest van haar stellingen en producties, laat staan dat er zomaar bewijs beschikbaar is om tegenover de te verwachten tegenspraak van [gedaagde] haar vernieuwde vordering van een voldoende draagvlak te voorzien. Omdat tevens verzuimd is - zowel bij exploot als bij repliek - om ook maar enigszins specifiek, naar bewijsthema en bewijsmiddelen, bewijs aan te bieden, kan ZKA haar vordering tot restitutie van een (bij nader inzien) volgens haar onverschuldigd aan [gedaagde] betaald (in plaats van ten onrechte niet van [gedaagde] ontvangen) bedrag van € 72,04 niet van de ondergang redden.
- -
[gedaagde] betwist dat ZKA te zijnen opzichte beschikte over een volmacht tot automatische incasso (enig document ter zake is door ZKA niet ingebracht);
- -
[gedaagde] betwist dat een bedrag van € 72,04 van zijn rekening afgeschreven en vervolgens gestorneerd is (en adstrueert dit enigermate met een overzichtje uit juni 2014 van gegevens van zijn betaalrekening, zonder dat ZKA daartegenover ook maar enig betalingsgegeven inbrengt of nader specificeert);
- -
[gedaagde] betwist dat ZKA een bedrag van € 72,04 aan hem betaalde;
- -
ZKA legt geen enkel stuk over ten aanzien van de hiervoor gereleveerde (al dan niet fictieve) transacties ten aanzien van de litigieuze € 72,04;
- -
ZKA volstaat ter verklaring van de andersluidende inhoud van alle door of namens haar geredigeerde brieven die zien op de onderhavige vordering en die steeds uitgaan van een premievordering (over de periode juni 2014 tot augustus 2014), met een verwijzing naar het (falende) administratieve ‘systeem van Achmea’;
- -
ZKA maakt echter niet duidelijk waarom zij of haar (incasso)gemachtigde niet veel eerder dan bij conclusie van 29 april 2015 in staat was [gedaagde] duidelijk te maken dat er volgens haar iets anders speelde dan een onbetaalde premieschuld;
- -
ZKA heeft [gedaagde] buiten rechte dan ook nooit te dien aanzien in gebreke gesteld, terwijl voor een vordering uit onverschuldigde betaling per definitie geen fatale termijn geldt, zodat aan de zijde van de aangesprokene ook van verzuim van rechtswege geen sprake kan zijn.
Nu ieder bewijs ontbreekt dat ZKA ten opzichte van [gedaagde] een vordering uit onverschuldigde betaling toekomt, laat staan - bij ontbrekend verzuim - een nevenvordering tot vergoeding van rente en/of van (op het verkeerde gerichte) invorderingsinspanningen en daarmee gemoeide kosten, en nu ZKA haar gebrekkig onderbouwde betoog ook niet voorziet van een gericht bewijsaanbod, is afwijzing van de vordering de enig logische uitkomst.
ZKA zal daarom tevens als de in het ongelijk gestelde partij verwezen worden in de proceskosten, die aan de zijde van de in persoon procederende [gedaagde] in alle redelijkheid bepaald worden op een bedrag van € 40,00 (ter vergoeding van geschatte kosten van reizen voor twee bezoeken aan de rolzitting, verlet, kopiëren en corresponderen). Van buiten rechte gemaakte kosten is geen sprake, terwijl het veel hoger uitkomende kostenoverzicht dat [gedaagde] zelf bij dupliek overlegde, geen rekening houdt met de beperkingen van een reguliere, aan de omvang van een vordering gerelateerde kostenveroordeling (als [gedaagde] zich in rechte had laten bijstaan, zou een gemachtigde in totaal recht gehad hebben op € 60,00 aan salaris).
De veroordeling ter zake is niet uitvoerbaar bij voorraad omdat daar van de kant van [gedaagde] niet om gevraagd is, maar zal wel voorzien worden van een betalingstermijn.
De beslissing
De kantonrechter komt aldus tot het volgende oordeel:
- De naar grondslag gewijzigde vordering van ZKA wordt afgewezen.
- ZKA wordt veroordeeld om aan [gedaagde] ter zake van de aan zijn zijde gevallen proceskosten een bedrag van € 40,00 te vergoeden, door betaling op een bij ZKA bekend te veronderstellen rekening te name van [gedaagde] binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.