in rechte vertegenwoordigd door de heren [naam HR manager] en [naam algemeen directeur] , HR Manager respectievelijk algemeen directeur.
Partijen zullen hierna [eiser] en AGC genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het exploot van dagvaarding d.d. 11 november 2016 met producties
-
de op 18 november 2016 nagekomen producties van de zijde van [eiser]
-
de mondelinge behandeling ter zitting van 21 november 2016, waar AGC bij monde van haar HR manager voornoemd haar standpunt nader heeft toegelicht aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiser] is sinds 28 september 2015 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van AGC in de functie van productiemedewerker tegen een bruto uurloon van € 8,10. In eerste instantie betrof het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot 31 juli 2016) voor 40 uur per week, waarna wederom een overeenkomst voor bepaalde tijd werd gesloten (tot 31 januari 2017). Ditmaal betrof het een zogenoemd “nul uren” contract, waarbij [eiser] echter wel de gebruikelijke 40 uur per week is blijven werken.
2.2.
[eiser] heeft op 4 januari 2016 een verkeersongeval gehad, waarbij hij met zijn scooter ten val is gekomen en ten gevolge waarvan hij 5 tot en met 10 januari 2016 niet heeft kunnen werken. Daarna heeft [eiser] op 29 februari 2016 en op 1 maart 2016 niet gewerkt, alsook niet op 6 tot en met 20 juni 2016.
2.3.
Op 19 september 2016 heeft [eiser] zich ziek gemeld wegens klachten die naar zijn zeggen het gevolg zijn van het verkeersongeval op 4 januari 2016. De klachten bestaan uit hoofdpijn, nekpijn en pijn aan de onderrug. Vanaf enig moment neemt [eiser] het geneesmiddel tramadol tegen de pijn. [eiser] heeft vanaf die dag niet meer gewerkt.
2.4.
Op 23 september 2016 heeft AGC een bedrag van € 641,70 netto loon aan [eiser] overgemaakt. Daarna heeft AGC tot op heden geen loon meer aan [eiser] betaald.
2.5.
Naast genoemde fysieke klachten is sprake van psychische klachten waarvoor [eiser] zich onder behandeling heeft gesteld. Een intakegesprek vond plaats op 7 oktober 2016 en de behandelend psycholoog heeft een posttraumatische stresstoornis gediagnosticeerd.
2.6.
Op 13 oktober 2016 heeft de bedrijfsarts te kennen gegeven dat hij geen medische beperkingen kan duiden en dat hij [eiser] geschikt acht voor zijn eigen werk.
2.7.
Bij brief van nog diezelfde dag heeft [eiser] aan AGC te kennen gegeven dat hij met het oordeel van de bedrijfsarts niet kan verenigen en dat hij dientengevolge een deskundigenoordeel van (een verzekeringsarts van) het UWV zal aanvragen. Tevens heeft [eiser] in die brief aangedrongen op doorbetaling van zijn loon conform wet en cao (hetgeen neerkomt op doorbetaling van 90% van het loon gedurende de eerste twee maanden vanaf ziekmelding en daarna 100%). Daarnaast heeft [eiser] in die brief aangegeven dat het hem volstrekt onduidelijk is waar de betaling van € 641,70 precies op ziet.
2.8.
Op 21 oktober 2016 heeft [eiser] , zoals aangekondigd, een deskundigenoordeel van het UWV verzocht.
2.9.
In een schrijven van 21 oktober 2016 heeft drs. R.L.M. Neuhaus, arts-medisch (letselschade) adviseur, ten aanzien van [eiser] aangegeven dat door het ongeval een chronisch pijnsyndroom is ontstaan met PTSS en dat een multidisciplinaire behandeling nodig is.
2.10.
Op 7 november 2016 is [eiser] opnieuw bij de bedrijfsarts geweest, die noteert dat [eiser] vanaf 13 oktober 2016 0% inzetbaar is voor zijn eigen werk, doch op 14 november 2016 laat de bedrijfsarts weten dat dit een vergissing betrof en dat dit 100% diende te zijn. In zijn advies van 8 november 2016 schreef de bedrijfsarts:
“Werknemer heeft werkmogelijkheden, tot het verrichten van aangepast werk. Houdt u rekening met onderstaande medische beperkingen.
Medische beperkingen:
Huidige medische beperkingen:
Persoonlijk functioneren: energie
Dynamisch handelen: zware lasten hanteren, buigen.”
2.11.
Verzekeringsarts Erkens heeft in zijn deskundigenrapport d.d. 2 november 2016 onder meer te kennen gegeven van mening te zijn dat [eiser] onvoldoende aan zijn re-integratie doet.
2.12.
Nadat [eiser] nadere medische informatie aan genoemde verzekeringsarts heeft toegezonden, heeft deze op 18 november 2016 per e-mailbericht aan de gemachtigde van [eiser] laten weten dat zijn eerdere advies onjuist was en dat hij thans van mening is dat [eiser] wel voldoende gedaan heeft aan zijn re-integratie, alsook dat [eiser] per 14 oktober 2016 niet in staat is zijn werk te verrichten op grond van de beschreven problematiek.
3 De vordering en het geschil
3.1.
[eiser] vordert de veroordeling van AGC:
tot betaling van het achterstallige loon over september en oktober 2016, te vermeerderen met vakantoetoeslag en overige emolumenten;
om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de loonstroken over september en oktober 2016 te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat AGC daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 5.000,00;
tot betaling van de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW;
tot betaling van de wettelijke rente over het loon en de wettelijke verhoging vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening;
tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis, alsmede tot betaling van de nakosten.
3.2.
AGC heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De spoedeisendheid van de zaak volgt uit de aard ervan, te weten een loonvordering.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient te worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de rechter in een aanhangig te maken bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal toewijzen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Ter zitting heeft AGC er op gewezen dat [eiser] ten tijde van de onderhandelingen over de verlenging van zijn arbeidsovereenkomst geen gewag gemaakt heeft van enige medische problemen van zijn kant, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Volgens [eiser] wist AGC in ieder geval wél van het verkeersongeval en van het feit dat hij genoemde medicatie tegen de pijn nam, hetgeen ter zitting door AGC vervolgens niet is betwist. Wat daar ook verder van zij, AGC verzuimt om daar verder consequenties uit te trekken: ze heeft [eiser] niet op staande voet ontslagen en heeft evenmin andere rechtsmaatregelen aangekondigd. Dientengevolge dient het er voor gehouden te worden dat de arbeidsovereenkomst - ook na de ziekmelding op 19 september 2016 - gewoon is gecontinueerd. Dat het vervolgens nog tot 13 oktober heeft geduurd voordat [eiser] door de bedrijfsarts is gezien, is een omstandigheid die in beginsel voor rekening van de werkgever dient te blijven en gesteld noch gebleken is dat dat in dit geval niet zo zou moeten zijn. Dit leidt er toe dat de vordering - gelet op het onder 4.2. genoemde toetsingskader - in ieder geval toewijsbaar is voor zover het betreft het te betalen loon tot en met 13 oktober 2016, inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente. De kantonrechter verstaat dat daarbij rekening gehouden zal worden met het op 23 september 2016 reeds betaalde bedrag (waar dat bedrag precies betrekking op heeft, is ook thans nog niet duidelijk geworden)
4.4.
De vakantietoeslag is thans nog niet toewijsbaar omdat dit normaal gesproken pas in mei wordt uitbetaald dan wel bij einde dienstverband (hetgeen beide niet aan de orde is).
4.5.
Ten aanzien van het loon vanaf 14 oktober 2016 is in dit kort geding onvoldoende zekerheid over de vraag of de vordering in een bodemprocedure zou worden toegewezen. Daarvoor zijn de voorhanden zijnde (medische) gegevens onvoldoende eenduidig: de bedrijfsarts zegt eerst dat [eiser] zijn eigen werk kan doen om daarna te stellen dat hij aangepast werk kan doen. Dit laatste is hem ook door AGC is aangeboden, maar [eiser] heeft daar geen gebruik van gemaakt. De verzekeringsarts concludeert eerst in een officiële brief dat [eiser] niet voldoende meewerkt aan zijn re-integratie, om vervolgens in een e-mailbericht van 18 november 2016 (waarvan de status onduidelijk blijft) aan de gemachtigde van [eiser] tot een tegengestelde conclusie te komen, een half uur later gevolgd door een e-mailbericht waarin hij zegt dat [eiser] per 14 oktober 2016 niet in staat is ‘zijn werk’ te verrichten. Op die manier is niet met voldoende zekerheid te zeggen of AGC terecht of ten onrechte een loonsanctie toepast op grond van een uitsluitingsgrond ex art. 7:629 lid 3 BW.
4.6.
De gevorderde loonstroken over september 2016 en oktober 2016 zijn eveneens toewijsbaar nu de verplichting daartoe volgt uit de wet, evenwel onder matiging van de gevorderde dwangsom.
4.7.
AGC zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 775,57, bestaande uit € 600,00 aan salaris gemachtigde, € 79,00 aan griffierecht en € 96,57 aan explootkosten.
4.8.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt AGC tot betaling van het loon en eventuele overige emolumenten tot en met 13 oktober 2016, alsmede tot betaling van de wettelijke verhoging daarover ex art. 7:625 BW, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt AGC om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de loonstroken over september en oktober 2016 aan [eiser] ter beschikking te stellen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat AGC daar niet aan voldoet en met een maximum van € 500,00,
5.3.
veroordeelt AGC tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 775,57,
5.4.
veroordeelt AGC, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan de veroordelingen onder 5.1., 5.2. en 5.3. voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: