RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4847619 AZ VERZ 16-46
Beschikking van de kantonrechter van 30 maart 2016
MD
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Top-Care health services b.V.
,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Venlo,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. R.J.C Brouwer,
[verweerder]
,
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. E.J.M.W. Bastian.
Partijen zullen hierna Top-Care en [verweerder] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een verzoekschrift met producties;
- een verweerschrift met producties;
- de ter zitting door beide gemachtigden overgelegde pleitnota’s;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d. 22 maart 2016.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1.
Top-Care biedt op diverse vestigingen aan patiënten resultaatgerichte revalidatiezorg volgens het zogeheten “Ciran-concept” aan. Het doel van deze revalidatiezorg is een volwaardige maatschappelijke participatie van patiënten. Het Ciran-concept is door de Stichting Ciran ontwikkeld en wordt onder meer door Top-Care uitgevoerd.
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedag] 1974, is sinds 1 februari 2012 krachtens arbeidsovereenkomst bij Top-Care werkzaam. Laatstelijk is zij werkzaam als senior consultant, tegen een loon van € 3.502,27 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag.
2.3.
Op 17 augustus 2015 is [verweerder] met zwangerschaps- en bevallingsverlof gegaan.
2.4.
Op 4 januari 2016 is [verweerder] van haar bevallingsverlof teruggekeerd. Nog diezelfde dag heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarin Top-Care heeft aangegeven dat een voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van haar kan worden gevergd. Dit gesprek is door [verweerder] opgenomen.
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
Top-Care verzoekt, mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, om:
a. a) de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de periode tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
b) aan [verweerder] een transitievergoeding toe te kennen van € 5.043,27 bruto;
c) [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Top-Care verzoekt de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst primair op grond van art. 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3, onderdeel g, BW te ontbinden (een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren). Subsidiair verzoekt Top-Care de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3, onderdeel d, BW (ongeschiktheid tot het verrichten van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer). Voor een verdere uitwerking wordt verwezen naar het verzoekschrift met producties, de pleitnota en de ter zitting gegeven toelichting.
3.3.
[verweerder] voert verweer. Daartoe wordt verwezen naar het verweerschrift met producties, de pleitnota en de ter zitting gegeven toelichting. [verweerder] verzoekt:
a. a) om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en te bepalen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen onverminderd wordt voortgezet;
b) indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden:
- om aan haar een transitievergoeding toe te kennen;
- om aan haar een billijke vergoeding toe te kennen;
- om het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding per ommegaande “nietig” te verklaren;
c) om Top-Care te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Opzegverbod
4.1.
Alhoewel [verweerder] heeft bepleit dat ingevolge art. 7:670 lid 2 BW een bijzonder opzegverbod geldt, kan dit verweer niet slagen. Ingevolge dit artikellid kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen gedurende een tijdvak van zes weken aansluitend op het bevallingsverlof. Het bevallingsverlof van [verweerder] is op 3 januari 2016 geëindigd (op
4 januari 2016 is zij weer aan de slag gegaan) en het onderhavige verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is op 19 februari 2016 ter griffie ingediend: de in art. 7:670 lid 2 BW bedoelde termijn van zes weken was derhalve al verstreken. Bovendien staat dit bijzondere opzegverbod gezien art. 7:671b lid 6 BW niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek daarmee geen verband houdt. Het verzoek is immers gebaseerd op primair een verstoorde arbeidsverhouding en subsidiair ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid. Deze gronden staan los van voormeld bijzonder opzegverbod. Ten slotte is niet gesteld of gebleken dat er één van de overige in art. 7:670 BW opgenomen bijzondere opzegverboden of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden.
4.2.
Hierna zal de kantonrechter beoordelen of één van de door werkgever aan de ontbinding ten grondslag gelegde redenen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
4.3.
Beoordeeld dient te worden of er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet langer te vergen is dat hij het dienstverband continueert (Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46). Als eerste moet de kantonrechter aan de hand van gesubstantieerde feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dát er sprake van een zodanig zware en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is dat geen objectiveerbare termen aanwezig zijn om aan te nemen dat deze arbeidsverhouding kan worden voortgezet. Vervolgens moet de kantonrechter blijken dat de werkgever zich reëel, redelijk en concreet heeft ingespannen om de (vermeende) verstoring van de arbeidsverhouding te herstellen, maar dat deze inspanning, de werknemer toerekenbaar, geen resultaat opgeleverd heeft.
4.4.
Top-Care heeft aangevoerd dat [verweerder] op 30 oktober 2014 bij een bezoek aan de landelijke relatie Arboned haar grenzen heeft overschreden en volledig tegen de visie van het door Top-Care gehanteerde Ciran-concept heeft gehandeld. [verweerder] had met directeur [naam directeur] moeten afstemmen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Het gevaar bestond dat Top-Care zou worden weggezet in de “providersboog”, hetgeen tegen de gemaakte afspraken indruiste. Onder meer in een vestigingsoverleg van 13 november 2014 is [verweerder] hier uitdrukkelijk op gewezen, aldus Top-Care.
4.4.1.
De kantonrechter constateert dat dit voorval al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden. In zijn verklaring (van 11 februari 2016!) geeft [naam directeur] aan dat [verweerder] vanwege haar solistisch handelen een rode kaart heeft gekregen. Top-Care laat onverklaard waarom, indien zij het gedrag van [verweerder] destijds daadwerkelijk zo ernstig vond, die rode kaart dan niet heeft gegeven door middel van een schriftelijke waarschuwing: iedere vorm schriftelijke vastlegging ontbreekt echter, waardoor de kantonrechter de kwestie Arboned alleen al daarom buiten beschouwing laat. Ten overvloede zij opgemerkt dat uit het de overgelegde e-mailbericht van [verweerder] d.d. 10 september 2014 aan [naam bedrijfskundig ondersteuner] (bedrijfskundig ondersteuner) blijkt dat zij wel degelijk vooraf met hem heeft afgestemd. Niet gebleken is dat dit, zoals Top-Care ter zitting heeft betoogd, met directeur [naam directeur] afgestemd had moeten worden. Mitsdien is ook om die reden niet komen vast te staan dat [verweerder] inzake Arboned steken heeft laten vallen en dat hierdoor de arbeidsverhouding met Top-Care ernstig en duurzaam verstoord is geraakt.
4.5.
Op 1 februari 2015 is [naam 1] bij [verweerder] in dienst getreden als consultant, maar binnen een maand is zij op eigen initiatief vertrokken. Top-Care stelt dat de reden daarvoor mede was gelegen in het feit dat zij geen steun vond bij [verweerder] .
4.5.1.
Uit het overgelegde e-mailbericht van [naam 1] van 26 februari 2015 blijkt dat uiteenlopende factoren een rol hebben gespeeld bij haar besluit om reeds binnen een maand het dienstverband met Top-Care te beëindigen. Factoren die blijkens dit e-mailbericht voor het overgrote deel zijn gelegen in te hoge eigen verwachtingen en haar privésituatie en die bezwaarlijk voor rekening van [verweerder] kunnen komen. Bovendien heeft [naam 1] al zeer kort na haar aantreden ervoor gekozen om haar dienstverband te beëindigen. Alhoewel Top-Care stelt dat zij [verweerder] op dit snelle vertrek heeft aangesproken, wreekt zich ook hier dat dit niet schriftelijk is vastgelegd. Nu [verweerder] gemotiveerd weerspreekt dat zij hierop is aangesproken, had die onderbouwing van Top-Care mogen worden gevergd. Derhalve is niet komen vast te staan dat het snelle vertrek van [naam 1] volledig of in overwegende mate te wijten is aan de solistische opstelling van [verweerder] en dat dit heeft bijgedragen aan een verstoorde arbeidsverhouding.
4.5.2.
Op 1 mei 2015 is [naam consultant] bij Top-Care in dienst getreden als consultant. Volgens Top-Care verliep de samenwerking tussen [naam consultant] en [verweerder] niet goed: [verweerder] gaf geen inzicht in haar werkwijze en [naam consultant] werd door haar behandeld als een concurrent. [verweerder] bleef ook hier weer solistisch handelen, aldus Top-Care. [verweerder] heeft gesteld dat zij wel degelijk drie gesprekken met [naam consultant] en [naam 2] (aangenomen om de consultants te ondersteunen) heeft gevoerd en samen met [naam consultant] afspraken heeft gemaakt over de klantverdeling.
Uit de verklaring van [naam consultant] zelf blijkt dat er met [verweerder] afspraken zijn gemaakt over bedrijfsartsen en bedrijven die door haar zouden worden bediend en bedrijfsartsen en bedrijven die voor zijn rekening kwamen. Voorts is de verklaring van [naam consultant] tegenstrijdig, nu hij enerzijds stelt dat klanten die je hebt opgebouwd blijft beheren, maar dit anderzijds wel aan [verweerder] tegenwerpt. Vanwege het feit dat de consultants vooraf vastgestelde targets moeten halen, is die gedachtegang van [verweerder] niet verwonderlijk te noemen. Zij moet immers zelf ook voldoende omzet genereren. Natuurlijk is daarbij samenwerking met andere consultant(s) vereist, maar dat [verweerder] daarbij dermate solistisch heeft gehandeld dat ook die minimaal vereiste samenwerking niet van de grond is gekomen, is niet gebleken. Daar komt bij dat [verweerder] heeft gesteld dat zij haar aankomende zwangerschaps- en bevallingsverlof met haar klanten heeft besproken en daarbij heeft aangegeven dat [naam consultant] gedurende haar afwezigheid als haar vervanger zou fungeren. Het verwijt dat zij op dit punt gebrekkig zou hebben samengewerkt mist dan ook doel en kan niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
4.6.
Nog los van de vraag hoe vaak [verweerder] tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof de vestiging van Top-Care in Maastricht heeft bezocht, is niet komen vast te staan dat zij zich daarbij “demonstratief concurrerend” heeft opgesteld, wat daaronder ook verstaan moge worden. Ofschoon die stelling geen steun vindt in de verklaring van [naam bedrijfskundig ondersteuner] (die alleen maar aangeeft dat [verweerder] tijdens een bezoekje gedurende dat verlof niets heeft gevraagd over [naam consultant] en hoe het met de vestiging in Maastricht ging), is niet gebleken van feiten of omstandigheden dat zij zich tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof zodanig heeft opgesteld dat daardoor een ernstig verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan.
4.7.
Naast de hierboven besproken verwijten die Top-Care aan [verweerder] maakt, is het verzoekschrift en de pleitnota doordrongen van één steeds terugkerend verwijt aan het adres van [verweerder] : [verweerder] handelt solistisch en is geen teamspeler. Dit verwijt is zowel ter onderbouwing van de g-grond als de d-grond door Top-Care aangevoerd.
4.7.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Top-Care niet in het minst onderbouwd dat er een objectiveerbare en concrete verstoring van de arbeidsverhouding bestaat die zodanig is, dat van de werkgever niet langer gevergd kan worden de arbeidsrelatie te laten voortduren. Evenmin is gesteld noch gebleken van substantiële en concrete inspanningen zijdens de werkgever om de vermeende verstoring van de verhoudingen op te lossen. Het vorenstaande klemt eens te meer nu die beweerde verstoring van de arbeidsverhouding ter sprake werd gebracht op de eerste dag nadat [verweerder] terugkwam van haar bijna vijf maanden durende zwangerschaps- en bevallingsverlof. Top-Care heeft gesteld dat uit het verweer van [verweerder] volgt dat zij geen zelfinzicht heeft, waardoor moet worden geconcludeerd dát er een verstoorde arbeidsverhouding is. Daarmee miskent Top-Care evenwel dat die (ernstig en duurzaam) verstoorde arbeidsverhouding niet is komen vast te staan en dat – indien verstoring wel was komen vast te staan – geen inspanningen zijn verricht om die verstoring in de verhouding op te lossen vóórdat [verweerder] met zwangerschaps- en bevallingsverlof ging.
4.8.
De conclusie uit het vorenstaande is dat er geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:669 lid 3, onderdeel g, BW is.
4.9.
Deze grond luidt: “de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer”.
4.9.1.
Het verwijt dat [verweerder] solistisch opereert en niet in teamverband kan werken, is ook ter onderbouwing van de d-grond aangevoerd. Gelet op het gemotiveerde en onderbouwde verweer van [verweerder] is geenszins komen vast te staan dat zij solistisch handelt en daardoor zongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid als senior-consultant.
Partijen verschillen van mening over de vraag hoe die functie is bereikt: [verweerder] stelt dat zij is bevorderd, terwijl volgens Top-Care die functiebenaming het gevolg is van een wijziging van het salarisgebouw. Wat hier ook van zijn: de functie waarin [verweerder] laatstelijk werkzaam was, was die van senior-consultant. Blijkens de functiebenamingen van de niet meer voor [verweerder] werkzame [naam 1] en [naam consultant] waren dat “gewone” consultants. Door [verweerder] is een ingevuld formulier functioneringsgesprek uit 2012 overgelegd (waarin overigens de samenwerking “je bent een teamspeler, je zet je met andere collega’s in om doelen te bereiken”, nog met goed is beoordeeld). Voor het overige is er geen enkel schriftelijk vastgelegd verslag van een functioneringsgesprek door partijen overgelegd. Zelfs indien de ongeschiktheid van een werknemer genoegzaam is komen vast staan, dient de werkgever die werknemer in de gelegenheid te stellen om het functioneren te verbeteren door middel van een verbeteringstraject. Daarbij dient de werkgever de werknemer intensief te begeleiden en dienen er steeds evaluatiegesprekken plaats te vinden. Dit alles dient schriftelijk te worden vastgelegd. Ook dit is in het geval van [verweerder] niet gebeurd: er zijn geen duidelijke en schriftelijk vastgelegde afspraken gemaakt om het functioneren van [verweerder] te verbeteren, voor zover haar functioneren al verbetering behoefde.
4.10.
Voor zover Top-Care ter onderbouwing van de ongeschiktheid van [verweerder] tot het verrichten van de bedongen arbeid heeft verwezen naar het voorval in oktober 2014 met Arboned en de gebrekkige ondersteuning van nieuwe consultants, wordt verwezen naar hetgeen daarover hiervoor bij de beoordeling van de g-grond is aangevoerd. Daaruit volgt evenmin dat [verweerder] ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid.
4.11.
De conclusie uit voorgaande overwegingen is dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover deze gebaseerd is op art. 7:669 lid 3, onderdeel d, BW eveneens wordt afgewezen.
4.12.
Er is geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt mitsdien afgewezen. De over en weer ingestelde vorderingen die als uitgangspunt nemen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden, worden uiteraard ook afgewezen. Het verzoek van [verweerder] om “te bepalen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen onverminderd wordt voortgezet” wordt bij gebrek aan belang eveneens afgewezen.
4.13.
Top-Care dient als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [verweerder] tot op heden worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Overigens
4.14.
Al wat partrijen overigens nog hebben gesteld is door de kantonrechter beoordeeld, maar leidt niet tot een andere beslissing.