Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De omgevingsvergunning ziet op het vestigen van een asielzoekerscentrum in enkele leegstaande gebouwen aan de [adressen] in de Maastrichtse wijk Malberg voor de duur van twee jaar. In de gebouwen was vroeger een zorgcentrum gevestigd, later was het in gebruik als “UM Guesthouse” en woonden er studenten. Het terrein heeft om die reden een woonbestemming. De bedoeling van eigenaar Woonpunt was de gebouwen na het vertrek van de laatste studenten in 2016 te slopen en er woningen te bouwen. Eind 2015/begin 2016 kwam het terrein echter in beeld als geschikte locatie voor een tijdelijk azc. De rijksoverheid benaderde Nederlandse gemeenten, waaronder Maastricht, om nieuwe opvanglocaties te creëren voor vluchtelingen. De gemeenteraad van Maastricht gaf verweerder vervolgens opdracht naar dergelijke locaties te gaan zoeken. Verweerder maakte een shortlist van mogelijke plekken en selecteerde uiteindelijk twee locaties, waaronder Malberg, als meest geschikt.
3. Het COA vroeg voor deze locatie een omgevingsvergunning aan, die verweerder op 7 juni 2016 verleende. Het COA is van plan maximaal 190 mensen in het tijdelijke azc te huisvesten. Het zijn mensen die al over een verblijfsvergunning beschikken (statushouders) of mensen van wie wordt verwacht dat ze op korte termijn een verblijfsvergunning zullen krijgen. In afwachting van een definitieve plek om te wonen, zullen zij in de azc‑locatie Malberg worden geplaatst, zo is de bedoeling van het COA. Voor algemene voorzieningen kunnen bewoners terecht bij het “hoofd”-azc in Limmel.
4. Verzoekers wonen allemaal in de buurt van de beoogde locatie voor het tijdelijke azc. Zij vinden dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Verzoekers vrezen voor geluidoverlast en verlies van privacy. Verweerder heeft volgens hen niet of onvoldoende onderbouwd waarom het plan overeenstemt met een “goede ruimtelijke ordening”. De tuinen van enkele verzoekers liggen op slechts enkele meters afstand van de azc-locatie, terwijl de VNG hiervoor een afstand van 30 meter adviseert. Het verlenen van de omgevingsvergunning staat bovendien haaks op de steeds gedane toezeggingen dat de gebouwen zouden worden gesloopt. Hierdoor hebben verzoekers er geen vertrouwen in dat het gebruik van de gebouwen als azc na 1 juni 2018 ook daadwerkelijk zal eindigen. In het verleden zijn afspraken immers ook niet nagekomen, zo redeneren verzoekers. Zij bestrijden de noodzaak van een azc in Malberg als dependance van de hoofdvestiging in Limmel en zij wijzen erop dat er alternatieve locaties zijn die op veel minder bezwaren stuiten. Hoewel verzoekers er op zichzelf begrip voor hebben dat er opvangplaatsen voor vluchtelingen nodig zijn, vinden zij dat verweerder de omgevingsvergunning voor een azc op deze plek niet kon verlenen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het nu eenmaal noodzakelijk is dat er nieuwe opvanglocaties komen. De gebouwen in Malberg zijn geschikt om hiervoor te worden gebruikt. Verweerder wijst op de ruimtelijke onderbouwing die bij de aanvraag is overgelegd. Uit dit rapport blijkt dat het plan passend is. Tussen de achtergevels van de dichtstbijzijnde woning aan de [adres 5] en het azc zit een afstand van 15 meter. Dit is weliswaar minder dan de 30 meter waar verzoekers op wijzen, maar volgens verweerder desondanks aanvaardbaar. Tussen de achtertuinen aan de [adres 5] en de azc-locatie zal immers een hekwerk worden geplaatst om het verlies aan privacy te beperken en het gevoel van onveiligheid te verminderen. Volgens verweerder is er geen reden om te twijfelen aan de tijdelijkheid van de omgevingsvergunning. Als vergunninghouder zich hier niet aan zou houden, kan er handhavend worden opgetreden. Verweerder vindt daarom dat hij de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.
6. De voorzieningenrechter beoordeelt ten eerste of er een spoedeisend belang is om tijdens de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het COA heeft ter zitting uitgelegd dat er op dit moment vijf gezinnen in het azc wonen. Het is de bedoeling dat in de maand juli alle overige bewoners in het azc worden geplaatst. Het gaat dan in totaal dus om maximaal 190 mensen. Weliswaar is dit omkeerbaar, maar het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onwenselijk dat een grote groep asielzoekers eerst zou moeten verhuizen naar het azc in Malberg om over enkele maanden weer naar een andere locatie te moeten worden verplaatst (als de bezwaren van verzoekers gegrond zouden zijn). Verzoekers hebben dan ook een voldoende spoedeisend belang bij hun verzoeken.
7. Vervolgens is de vraag of het treffen van een voorlopige voorziening nodig is. Verzoekers willen dat het azc in Malberg niet (verder) in gebruik wordt genomen totdat verweerder op hun bezwaren heeft beslist. Die beslissing valt (normaliter) over enkele maanden te verwachten. Voor het treffen van zo’n voorlopige voorziening speelt een belangrijke rol of het bestreden besluit rechtmatig is. Met andere woorden: voldoet dit besluit aan alle eisen die de wet daaraan stelt gelet op de bezwaren die daartegen naar voren zijn gebracht? Naast de rechtmatigheid zal de voorzieningenrechter de belangen van alle betrokken partijen moeten afwegen: het belang van verzoekers bij toewijzing van hun verzoeken en de belangen van verweerder en het COA bij afwijzing daarvan.
8. Over de rechtmatigheid van het besluit en de bezwaren die daarover zijn aangevoerd, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
9. De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, negende en elfde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). De tekst van de wettelijke bepalingen die hier van belang zijn, is hieronder opgenomen.
10. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met (1) een goede ruimtelijke ordening en (2) in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Deze algemene maatregel van bestuur is het Bor.
Artikel 4, negende lid, van Bijlage II van het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen. Ingevolge het elfde lid van artikel 4, Bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
11. Punt van discussie tussen partijen is niet de beperkte verbouwingswerkzaamheden die met de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt, maar het gebruik van de gebouwen als azc.
12. Het terrein waar het om gaat, ligt in het bestemmingsplan [naam] . In dat bestemmingsplan hebben de gronden de bestemmingen “ [bestemming 1] ”, “ [bestemming 2] ” en “ [bestemming 3] ”. Binnen die bestemmingen is alleen studentenhuisvesting als voorlopige bestemming en wonen als definitieve bestemming toegestaan. Het gebruik als azc is in strijd met deze bestemmingen. Artikel 4, negende lid en elfde lid, van Bijlage II van het Bor geeft de mogelijkheid voor dit strijdig gebruik een omgevingsvergunning af te geven. Een vereiste is dan dat dit gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het nieuwe gebruik als opvanglocatie voor asielzoekers in planologisch opzicht moet passen in de omgeving. Verweerder zal dus alle relevante ruimtelijke aspecten moeten onderzoeken en beoordelen en hij zal alle belangen die daarmee gemoeid zijn tegen elkaar moeten afwegen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder dat nog onvoldoende heeft gedaan.
13. Over het betoog van verzoekers dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening heeft verweerder slechts gesteld dat het nu eenmaal noodzakelijk is dat het terrein in kwestie als tijdelijk azc kan worden gebruikt. Naar de aspecten geluid, veiligheid en een goed woon- en leefklimaat is niet of nauwelijks gekeken. In het bestreden besluit worden deze aspecten niet besproken. Verweerder heeft gewezen op de ruimtelijke onderbouwing die deel uitmaakt van het besluit (rapport van BRO van 2 mei 2016 genaamd ‘Ruimtelijke onderbouwing aanvullende opvang voor asielzoekers’). Ook in dit stuk wordt echter niet ingegaan op de consequenties van een tijdelijk azc voor omwonenden van het terrein. Verweerder heeft gewezen op een omgevingsvergunning voor een hekwerk dat aan de kant van de [adres 5] als afscherming zal worden geplaatst. Deze omgevingsvergunning was ten tijde van de zitting nog niet verleend. Onduidelijk is ook wanneer het hekwerk wordt geplaatst. Het hekwerk zou een stukje privacyverlies kunnen wegnemen, maar onbekend is wat het effect is op mogelijke geluidoverlast. Het is voorstelbaar dat verweerder vindt dat een gebruik van de gebouwen voor de opvang van asielzoekers niet heel anders is dan het vroegere gebruik voor de huisvesting van studenten. Daar staat tegenover dat het beoogde gebruik als azc, zo leidt de voorzieningenrechter af uit de stukken, intensiever zal zijn dan het gebruik in het verleden. Er zullen (bij maximaal gebruik van het azc) meer mensen op het terrein verblijven en samen een woonruimte delen dan voorheen het geval was. Dit verblijf zal in de meeste gevallen ook kortdurender zijn. Het azc is vooral bedoeld als tijdelijk verblijf voor statushouders totdat zij een definitieve (gewone) woonruimte krijgen toegewezen. Het is ook niet voor niets dat voor dit gebruik een planologische wijziging noodzakelijk is. Daarbij is het de taak van verweerder, niet die van de rechter, om te onderzoeken of deze wijziging in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dit is vooralsnog onvoldoende gebeurd.
14. Over de belangen van partijen bij een voorlopige schorsing van het bestreden besluit overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het is te respecteren dat het gemeentebestuur van Maastricht bereid is ruimte beschikbaar te stellen voor de opvang van vluchtelingen. Voor iedere locatie kunnen voor- en nadelen worden genoemd en daarbij zal nooit iedereen tevreden kunnen worden gesteld. Tegenover het algemene belang staan de individuele belangen van verzoekers. Twee van hen wonen aan de [adres 5] op zeer korte afstand van gebouw [letter 3] en gebouw [letter 4]. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder geen dan wel onvoldoende blijk gegeven van een deugdelijke belangenafweging en toets aan een “goede ruimtelijke ordening”. Dat verweerder dit moet doen, is in de wet vastgelegd. In de bezwaarfase zal dit alsnog moeten gebeuren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigt dit gebrek een schorsing van een deel van het bestreden besluit, namelijk het deel dat betrekking heeft op de gebouwen direct achter de huizen aan de [adres 5] . Niet gebleken is dat het tot onoverkomelijke problemen zou leiden als dit deel van de gebouwen nog niet in gebruik kan worden genomen totdat op de bezwaren is beslist. In zoverre zal de voorzieningenrechter de verzoeken dus toewijzen. Voor wat de overige gebouwen betreft, wijst zij de verzoeken af. Deze gebouwen zijn op veel grotere afstand van de woningen van verzoekers gelegen. De invloed van het gebruik van die gebouwen als azc op het woon- en leefklimaat van verzoekers is dan ook zeer gering.
15. Verzoekers hebben nog andere bezwaren naar voren gebracht. Die leiden niet tot een (verdergaande) schorsing van het bestreden besluit. Voorstelbaar is dat verzoekers teleurgesteld zijn dat de gebouwen voorlopig niet worden gesloopt, ondanks uitlatingen daarover van Woonpunt. Dit is echter geen omstandigheid die voor verweerder had moeten leiden tot afwijzing van de aanvraag van het COA om een omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om te twijfelen aan de tijdelijkheid van de vergunning of de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Ter zitting is gesproken over alternatieve locaties voor een tijdelijk azc. Verweerder heeft beslist op de aanvraag die het COA voor de locatie in Malberg heeft gedaan. Indien verzoekers vinden dat er alternatieven zijn die veel minder bezwarend zijn dan de locatie in Malberg, zullen zij dit nader moeten onderbouwen. Dat hebben zij tot nu toe onvoldoende gedaan.
16. Het vorenstaande brengt de voorzieningenrechter tot de beslissing dat het besluit deels moet worden geschorst en wel voor het deel dat ziet op het gebruik van de gebouwen [adres 3] (blok [letter 3] ) en [adres 4] (blok [letter 4] ). Dit betekent dat die gebouwen niet mogen worden gebruikt voor de opvang van asielzoekers/statushouders tot zes weken nadat op de bezwaren van verzoekers is beslist. Voor het overige wijst de voorzieningenrechter de verzoeken af.
17. Verweerder wordt in de proceskosten veroordeeld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Aan iedere verzoeker wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het verzoekschrift, wegingsfactor 1 met een waarde per punt van € 496,-. Aan zowel verzoeker [verzoeker 1] als aan verzoeker [verzoekers 2] wordt daarnaast een punt toegekend voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting. Aan verzoekers [verzoekers 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3] wordt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting gezamenlijk 1 punt toegekend (€ 165,33 voor ieder van hen). Kortom: [verzoeker 1] en [verzoekers 2] krijgen ieder € 992,- en [verzoekers 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3] krijgen ieder € 661,33. Verder dient verweerder aan verzoekers het griffierecht te vergoeden.