vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/231119/KG ZA 17/36
Vonnis in incident van 1 maart 2017
1. vennootschap onder firma
[eiseres in de hoofdzaak/in het incident sub 1]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [eiseres in de hoofdzaak/in het incident sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3. [eiser in de hoofdzaak/in het incident sub 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen,
[gedaagde in de hoofdzaak/in het incident]
,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. I.P.C. Sindram te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] (eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 tot en met 3), [eiseres in de hoofdzaak/in het incident sub 1] (eiseres in de hoofdzaak/in het incident sub 1) [eiseres in de hoofdzaak/in het incident sub 2] (eiseres in de hoofdzaak/in het incident sub 2), [eiser in de hoofdzaak/in het incident sub 3] (eiser in de hoofdzaak/in het incident sub 3) en [gedaagde in de hoofdzaak/in het incident] (gedaagde in de hoofdzaak/in het incident) genoemd worden.
3 De beoordeling in het incident
in het incident
3.1.1.
[eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde incidentele voorziening. [gedaagde in de hoofdzaak/in het incident] bestrijdt dit.
3.1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] voldoende belang bij de door haar gevorderde voorlopige voorziening. [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] stelt immers dat zij reputatieschade lijdt als gevolg van de uitlatingen door [gedaagde in de hoofdzaak/in het incident] . Daarnaast voert [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] aan dat zij materiële schade lijdt, onder meer in de vorm van een afnemende omzet in haar huidige onderneming.
3.2.
Met de vordering in dit incident wordt beoogd dat voor de duur van het geding een voorlopige voorziening wordt gegeven. Het oordeel van de rechtbank in dit incident heeft dus een voorlopig karakter. Voor toewijzing van de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening is vereist dat de rechter in de hoofdzaak met grote mate van waarschijnlijkheid de vordering zal toewijzen. In het onderhavige geval geldt dit vereiste met name, nu met de vordering in het incident, in de kern genomen, niet een voorlopig oordeel wordt gevraagd. De vordering heeft eerder een declaratoir en daarmee definitief karakter en kan dan ook niet licht door een beslissing in de hoofdzaak worden teruggedraaid.
3.3.
De vordering in het incident betreft de vraag of de in rechtsoverweging 2.1 bedoelde uitlatingen van [gedaagde in de hoofdzaak/in het incident] in het tv-programma Zembla al dan niet juist zijn. Partijen verschillen daarover van mening. Volgens [gedaagde in de hoofdzaak/in het incident] wist hij niet eerder dan 24/25 maart 2009 dat er op zijn boerderij Q-koorts heerste en kon hij niet eerder dan op of na 19 maart 2009 een vermoeden hebben van een besmetting met Q-koorts op zijn boerderij. Daartegen voert [gedaagde in de hoofdzaak/in het incident] aan dat [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] op 4 maart 2009 wist, althans kon vermoeden dat haar geitenhouderij was besmet. [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] had het vermoeden dat de boerderij met Q-koorts was besmet en juist daarom werd op 4 maart 2009 de dierenarts ontboden. Het vermoeden van Q-koorts heeft [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] op genoemde datum niet alleen gedeeld met [gedaagde in de hoofdzaak/in het incident] , maar ook met de andere medewerker van de boerderij. Volgens [gedaagde in de hoofdzaak/in het incident] is zijn melding in Zembla feitelijk juist.
3.4.
Nu partijen er over van mening verschillen of [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] op 4 maart 2009 wist, althans kon vermoeden dat haar boerderij met Q-koorts was besmet en dit incident zich niet leent voor bewijslevering, kan de juistheid van het standpunt van [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] in dit incident niet worden vastgesteld. Op dit moment is onduidelijk of de rechter in de hoofdzaak de vordering met grote mate van waarschijnlijkheid zal toewijzen.
3.5.
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank de incidentele vordering van [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen. [eisers in de hoofdzaak/in het incident sub 1 t/m 3] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit incident te dragen, tot op heden aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak/in het incident] begroot op € 452,-- (1 punt van het toepasselijke liquidatietarief, salaris advocaat). Hierbij zullen tevens de nakosten worden toegewezen alsook de wettelijke rente, als nader in het dictum bepaald.
3.6.
De zaak staat op de rol van 8 maart 2017 voor het nemen van een conclusie van antwoord. De rechtbank verzoekt partijen met het oog op een in deze zaak te gelasten comparitie van partijen op genoemde roldatum hun verhinderdata in de maanden mei en juni 2017 door te geven.