Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2017:2085

Rechtbank Limburg
23-02-2017
08-03-2017
5601311 AZ VERZ 16-253
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Werknemer verzoekt om betaling transitievergoeding: discussie over ingangsdatum dienstverband. Meer subsidiair verzochte transitievergoeding is toewijsbaar. De door werkgever gestelde eis om, alvorens tot betaling van die transitievergoeding over te gaan de werknemer te laten tekenen voor finale kwijting, is niet op de wet gebaseerd en kan het betalingsverzuim van de transitievergoeding niet rechtvaardigen.

Tegenverzoeken werkgever: werknemer heeft geen verzoek tot toekenning billijke vergoeding gedaan. Werkgever stelt (onder meer) de volgende tegenverzoeken in: a) te bepalen dat geen sprake is van door werkgever veroorzaakte schade bij werknemer in het kader van art. 7:658 BW en b) te bepalen dat werkgever na betaling van de transitievergoeding niets meer aan werknemer verschuldigd is. Deze tegenverzoeken vinden geen grondslag in een artikel dat bij of krachtens afdeling 9 van titel 7.10 BW is bepaald (art. 7:686a lid 3 BW). Verzoeken op grond van afdeling 9 van titel 7.10 BW hebben namelijk een schadeoorzaak die verband houdt met de beëindiging van het dienstverband, terwijl die schadeoorzaak ex art. 7:658 BW is gelegen in de (beweerde) schending van de zorgplicht door de werkgever. Dit betekent dat werkgever niet-ontvankelijk is in deze tegenverzoeken. De constatering dat werknemer in het bestek van deze verzoekschriftprocedure vooralsnog zeer weinig heeft gesteld ter onderbouwing van een art. 7:658 BW claim, maakt dat niet anders.

Rechtspraak.nl
AR 2017/1211
AR-Updates.nl 2017-0265
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0265

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 5601311 AZ VERZ 16-253

Beschikking van de kantonrechter van 23 februari 2017

MD

in de zaak van:

[verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] ,

wonend aan de [adres] te [woonplaats] ,

verzoekende partij, tevens verwerende partij in de tegenverzoeken,

gemachtigde mr. A.J.T.J. Meuwissen,

tegen:

de stichting

innovo | stichting voor katholiek onderwijs ,

gevestigd en kantoor houdend te Heerlen,

verwerende partij, tevens verzoekende partij in de tegenverzoeken,

gemachtigde mr. M.S. van Hien.

Partijen zullen hierna [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] en Innovo genoemd worden.

1 De procedure

In het verzoek en de tegenverzoeken

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het op 21 december 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;

- een verweerschrift, tevens houdende tegenverzoeken, met producties;

- de mondelinge behandeling d.d. 7 februari 2017.

1.2.

Ten slotte is beschikking bepaald.

2 De feiten

In het verzoek en de tegenverzoeken

2.1.

[verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] , geboren op [geboortedatum] , is vanaf 1 augustus 1985 voor onbepaalde tijd bij de rechtsvoorgangster van Innovo aangesteld als leraar basisonderwijs LA.

2.2.

Met ingang van 1 september 2003 is de werktijdfactor van [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] aangepast naar 0,5425 omdat zij door het UWV in het kader van de WAO afgekeurd werd. Haar arbeidsongeschiktheidspercentage bedroeg 45-55%.

2.3.

Op 12 juni 2014 heeft [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] zich volledig ziek gemeld.

2.4.

Bij brief van 10 mei 2016 heeft Innovo aan [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] het voornemen tot ontslag wegens arbeidsongeschiktheid langer dan 24 maanden kenbaar en haar (op grond van de CAO PO) in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken haar zienswijze over dit

voornemen in te dienen. [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] heeft geen zienswijze ingediend.

2.5.

Op 2 juni 2016 heeft Innovo aan het UWV toestemming verzocht om de arbeidsverhouding met [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] heeft in die procedure verweer gevoerd.

2.6.

Het UWV heeft op 23 juni 2016 aan Innovo toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] op te zeggen.

2.7.

Op 28 juni 2016 heeft Innovo, onder verwijzing naar het voorgenomen besluit van 10 mei 2016 en met gebruikmaking van de toestemming van het UWV, definitief besloten om [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] met ingang van 1 oktober 2016 eervol te ontslaan uit de functie van leraar aan Basisschool Swentibold te Born wegens arbeidsongeschiktheid op grond van ziels- en/of lichaamsgebreken.

2.8.

Bij brief van 28 juni 2016 heeft Innovo een berekening van de transitievergoeding aan [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] gestuurd. Innovo is bereid die vergoeding uit te keren aan [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] , mits [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] tekent voor finale kwijting.

2.9.

Na een rappelbrief van 8 september 2016 van Innovo aan [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] , hebben partijen en hun gemachtigden gecorrespondeerd.

3 Het verzoek, het verweer en de tegenverzoeken

3.1.

[verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] verzoekt om Innovo te veroordelen tot betaling aan haar van een transitievergoeding van primair € 76.000,00 bruto, subsidiair € 56.712,27 bruto en meer subsidiair € 42.384,01 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van Innovo in de proceskosten.

3.2.

Voor zover Innovo hiertegen verweer heeft gevoerd wordt daarop hierna nader ingegaan.

3.3.

Innovo heeft bij wege van tegenverzoek gevraagd om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

I. te bepalen dat het bedrag van de transitievergoeding door haar correct is vastgesteld op
€ 42.384,01;

II. te bepalen dat Innovo over dit bedrag geen wettelijke rente verschuldigd is;

III. te bepalen dat geen sprake is van door Innovo veroorzaakte schade bij [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] in het kader van art. 7:658 BW;

IV. te bepalen dat Innovo na betaling van de transitievergoeding niets meer aan [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] verschuldigd is:

V. [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] te veroordelen tot betaling van alle (werkelijke) kosten van deze procedure zijdens Innovo, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

3.4.

Voor zover [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] hiertegen verweer heeft gevoerd wordt daarop hierna nader ingegaan.

4 De beoordeling

In het verzoek

4.1.

Dát [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] aanspraak heeft op een transitievergoeding staat niet ter discussie. Voorts staat vast dat het verzoek tot toekenning van die transitievergoeding tijdig is ingediend, namelijk binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd (ingevolge art. 7:686a lid 4, onderdeel b, BW).

4.2.

Partijen zijn wel verdeeld over de omvang van de transitievergoeding. De primair door [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] becijferde maximale transitievergoeding is niet toewijsbaar: Innovo heeft terecht aangevoerd dat bij de berekening moet worden uitgegaan van het loon van [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] vanaf 1 september 2003 aan de hand van een werktijdfactor van 0,5425. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt niet dat ook de WAO-uitkering als loon moet worden begrepen aan de hand waarvan de hoogte van de transitievergoeding wordt bepaald.

4.3.

Voor de vraag of Innovo de subsidiair of meer subsidiair verzochte transitievergoeding verschuldigd is, is relevant welke datum als ingang van het dienstverband heeft te gelden. [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] stelt dat dit 6 september 1979 is, volgens Innovo is dat 20 september 1984. Uit de door [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] overgelegde akte van aanstelling blijkt dat zij van 6 september 1979 tot en met 23 september 1979 bij de Stichting RK. Interparochieel Schoolbestuur Born [waarvan niet ter discussie staat dat dit een rechtsvoorgangster van Innovo is] in dienst is geweest. Door [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] zijn voor het overige geen akten van benoemingen overgelegd waaruit blijkt dat zij in de periode nadien aaneengesloten werkzaamheden voor rechtsvoorgangsters van Innovo heeft verricht. Daar komt bij dat Innovo gemotiveerd heeft gesteld dat [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] vóór 20 september 1984 enkele weken/enkele maanden op tijdelijke basis werkzaamheden voor haar rechtsvoorgangsters heeft verricht, waarbij Innovo ook nog eens onweersproken heeft gesteld dat in ieder geval één periode werkzaamheden zijn verricht voor een werkgever die géén rechtsvoorgangster van haar is (Stichting Bijzonder Buitengewoon Onderwijs). Innovo heeft een akte van (tijdelijke) benoeming van [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] van 20 september 1984 tot uiterlijk 1 januari 1985 overgelegd. Blijkens de daarop volgende akte van benoeming is [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] met ingang van 1 augustus 1985 ‘in vaste dienst’, zodat ook hierin geen steun voor het standpunt van [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] kan worden gevonden. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter uit zal gaan van 20 september 1984 als datum van indiensttreding van [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] bij de rechtsvoorgangster van Innovo.

4.4.

Nu partijen het erover eens zijn dat de berekening van de meer subsidiair verzochte transitievergoeding voor het overige in overeenstemming met het bepaalde in art. 7:673 lid 2 BW is, bedraagt de transitievergoeding € 42.384,01 bruto. Innovo zal hierna worden veroordeeld tot betaling van deze transitievergoeding aan [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] . De wettelijke rente daarover zal overeenkomstig het bepaalde in art. 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf één maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De door Innovo gestelde eis om, alvorens tot betaling van die transitievergoeding over te gaan de werknemer te laten tekenen voor finale kwijting, is niet op de wet gebaseerd en kan het betalingsverzuim van de transitievergoeding niet rechtvaardigen. Mitsdien wordt geen aanleiding gezien om bij de ingangsdatum van de wettelijke rente over de transitievergoeding uit te gaan van een latere datum dan die op grond van art. 7:686a lid 1 BW is voorgeschreven.

In de tegenverzoeken

4.5.

Gelet op hetgeen hiervoor onder het verzoek is overwogen, heeft Innovo geen belang meer bij haar tegenverzoek onder I. Het tegenverzoek onder II mist, onder verwijzing naar de vorige rechtsoverweging een grondslag en wordt eveneens afgewezen. Wat resteert is de beoordeling van de tegenverzoeken onder III en IV.

4.6.

Vooropgesteld wordt dat [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] zelf geen verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding heeft gedaan. De tegenverzoeken III en IV van Innovo vinden geen grondslag in een artikel dat bij of krachtens afdeling 9 van titel 7.10 BW is bepaald (art. 7:686a lid 3 BW). Verzoeken op grond van afdeling 9 van titel 7.10 BW hebben namelijk een schadeoorzaak die verband houdt met de beëindiging van het dienstverband, terwijl die schadeoorzaak ex art. 7:658 BW is gelegen in de (beweerde) schending van de zorgplicht door de werkgever. Dit betekent dat Innovo niet-ontvankelijk is in haar tegenverzoeken onder III en IV. De constatering dat [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] in het bestek van deze verzoekschriftprocedure vooralsnog zeer weinig heeft gesteld ter onderbouwing van een art. 7:658 BW claim, maakt dat niet anders.

In het verzoek en in de tegenverzoeken: proceskosten

4.7.

Innovo dient als de overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] tot op heden begroot op
€ 479,00 (zijnde € 79,00 griffierecht en € 400,00 salaris gemachtigde).

5 De beslissing

De kantonrechter:

In het verzoek

5.1.

veroordeelt Innovo om aan [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] een transitievergoeding te betalen van
€ 42.384,01 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;

5.2.

wijst het meer of anders verzochte af;

In de tegenverzoeken

5.3.

wijst de tegenverzoeken onder I, II en V af;

5.4.

verklaart Innovo niet-ontvankelijk inzake de tegenverzoeken onder III en IV;

In het verzoek en in de tegenverzoeken

5.5.

veroordeelt Innovo tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoekster, tevens verweerster in de tegenverzoeken] gerezen en tot op heden begroot op € 479,00;

5.6.

verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.