De lezing die [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] geeft over hetgeen zich heeft afgespeeld tijdens het in deze zaak cruciale gesprek op 16 juni 2016 tussen hem en [naam toenmalig eigenaar] zoals aangehaald onder 2.8., wordt door [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gemotiveerd betwist. Uit de ondertekende verklaring van [naam toenmalig eigenaar] zoals die als productie 6 bij het verweerschrift is gevoegd, wordt de volgende passage aangehaald:
“Zoals gezegd liep dit gesprek uit de hand en toonde de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] agressief gedrag toen ik hem
met de feiten confronteerde.
Per slot gooide hij de sleutels naar mijn hoofd waarop ik hem verzocht het pand te verlaten, echter
weigerde hij dit in eerste instantie. Na enig duw werk sloeg de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] mij en is toen met veel
herrie vertrokken. Van een grote handtastelingen is er geen sprake van geweest.
Gezien dat de heet [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] helemaal doordraaide ben ik na hem naar buiten gegaan, hij was toen
in zijn auto die naast de poort stond. Mijn auto stond op het terrein. Ik ben naar de poort gegaan en
heb deze vastgepakt om deze te sluiten omdat ik bang zou zijn dat de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] indien hij het
terrein zou verlaten terug zou komen. Bij het verlaten van het terrein probeerde de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek]
mij omver te rijden waarop ik de poort heb moeten los laten. De heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is toen zelf tegen de
poort gereden.
Ik heb van het geheel geen aangifte gedaan omdat de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] familie van mij is en ik de zaak
niet nog meer op de spits wilde drijven.”