Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2017:5140

Rechtbank Limburg
01-06-2017
06-06-2017
5787543 AZ VERZ 17-32
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Werknemersverzoek om ontbinding arbeidsovereenkomst. Geen vergoeding toegewezen nu geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid werkgever.

Rechtspraak.nl
AR 2017/2871
AR-Updates.nl 2017-0689
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0689

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Burgerlijk recht

Zaaknummer 5787543 AZ VERZ 17-32

Beschikking van 1 juni 2017

in het verzoekschrift van

[verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] ,

wonend te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

tevens verwerende partij in het voorwaardelijke verzoek van de wederpartij,

gemachtigde mr. M.R.V.L. Kicken

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EXPLOITATIE [naam] B.V.,

statutair gevestigd te Simpelveld en feitelijk gevestigd te Maastricht,

verwerende partij,

tevens verzoekende partij in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,

gemachtigde mr. M.L. Vennemans.

Partijen zullen hierna [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het op 8 maart 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties

  • -

    het verweerschrift, tevens voorwaardelijk verzoekschrift

  • -

    de van de zijde van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] overgelegde nadere producties

  • -

    de mondelinge behandeling ter zitting van 9 mei 2017.

1.2.

Ten slotte is beschikking bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] exploiteert een dakdekkersbedrijf.

2.2.

[verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] , geboren d.d. [geboortedatum] , is sinds 1 januari 1993 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] in de functie van calculator tegen een brutoloon van laatstelijk € 3.105,70 per maand exclusief emolumenten.

2.3.

Toenmalig eigenaar van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , de heer [naam toenmalig eigenaar] , neef van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] , heeft in 2013 overleg gehad met [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] over het eventueel overnemen van de aandelen in [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , doch [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft toen besloten de aandelen niet over te nemen.

2.4.

Op 20 mei 2015 heeft de heer [naam toenmalig eigenaar] de aandelen in [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] verkocht aan uit Slowakije afkomstige huidige eigenaar, de heer [naam huidige eigenaar] . Het was op dat moment de bedoeling (van de heren [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en [naam huidige eigenaar] ) dat [naam huidige eigenaar] de dagelijkse leiding op zich zou nemen en dat de heer [naam toenmalig eigenaar] na een korte zou vertrekken bij het bedrijf. Tot die tijd zou [naam toenmalig eigenaar] een adviserende functie uitvoeren.

2.5.

Doordat kort daarna de vrouw van [naam huidige eigenaar] ziek werd en in december 2015 overleed, diende hij meer tijd in Slowakije door te brengen in verband met de zorg voor zijn zoon. Hierdoor was hij minder in Nederland aanwezig en werd de rol van [naam toenmalig eigenaar] als zijn zaakwaarnemer steeds groter.

2.6.

Op 9 mei 2016 heeft [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] een brief aan [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] gestuurd (productie 3 bij verzoekschrift) waarin hem medegedeeld werd dat zij het dienstverband per 1 juni 2016 wil beëindigen. Als reden werd genoemd dat [naam huidige eigenaar] door omstandigheden genoodzaakt is de activiteiten te beëindigen en dat het daardoor niet mogelijk is nieuwe activiteiten te starten.

[verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft daarop te kennen gegeven dat hij niet akkoord ging met het ontslag waarna de arbeidsovereenkomst is voortgezet. Volgens [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] had [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zelf om het ontslag verzocht.

2.7.

Op 15 juni 2016 heeft [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zich ziek gemeld. Op verzoek van [naam huidige eigenaar] heeft een dag later, 16 juni 2016, een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] en zijn neef, de heer [naam toenmalig eigenaar] , op het kantoor van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] .

2.8.

Op 21 juli 2016 heeft [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] bij de politie aangifte gedaan van - kort gezegd - bedreiging en mishandeling door zijn neef [naam toenmalig eigenaar] tijdens voornoemd gesprek op 16 juni 2016. Uit het proces-verbaal van de aangifte (productie 4 bij het verzoekschrift) wordt de volgende passage aangehaald

Op 15 juni 2016 heb ik me ziekgemeld op mijn werk. Ik ben hiervoor naar de huisarts gegaan. Via WhatsApp vroeg [naam toenmalig eigenaar] mij om naar kantoor te komen om over de situatie en de ziekmelding te praten. Ik ben op 16juni, omstreeks 12:07 uur naar het kantoor van [naam toenmalig eigenaar] gegaan. Er was verder niemand bij het gesprek aanwezig. Het gesprek verliep moeizaam en eenzijdig. [naam toenmalig eigenaar] begon zich op te winden en zei op een bepaald moment dat ik moest oppassen en of ik wel wist hoe het in Italië gaat. Daar pakt men eerst de kinderen, dan de vrouwen daarna de rest van de familie. Ik maakte uit deze woorden op dat [naam toenmalig eigenaar] hiermee bedoelde dat hij mijn familie iets ging aan doen en ik voelde dat als zeer bedreigend. Ik heb vervolgens de sleutels van het bedrijfspand op het bureau van [naam toenmalig eigenaar] neergegooid en gezegd dat hij het zich verder maar moest uitzoeken. Toen ben ik opgestaan en weggelopen in de richting van de deur. Toen kwam [naam toenmalig eigenaar] achter mij aan en greep me bij mijn keel vast. Ik voelde dat hij mijn keel probeerde dicht te knijpen. Ik heb me losgerukt en ben naar beneden gerend op weg naar mijn auto die daar geparkeerd stond. [naam toenmalig eigenaar] is vervolgens achter mij aan gerend in de richting van de poort bij de uitgang. Ik reed in mijn auto richting de poort en zag dat [naam toenmalig eigenaar] bezig was de poort te sluiten. Dit met de bedoeling om te voorkomen dat ik weg kon rijden vanaf zijn bedrijfsterrein. Ik kon nog net met de auto tussen de poorten doorrijden. Mijn auto werd daarbij wel geraakt door de poort, die [naam toenmalig eigenaar] dicht duwde. Hierdoor is er schade ontstaan aan de linkerachterzijde van mijn auto.

2.9.

Daarna heeft, zonder succes, een mediationtraject plaatsgevonden.

2.10.

Als productie 7 bij het verzoekschrift zijn (delen van) drie rapportages van de bedrijfsarts overgelegd, de eerste van 6 juli 2016, de volgende van 27 juli 2016 en de derde van 30 november 2016. In het eerste rapport stelt de bedrijfsarts dat er sprake is van forse spanningen die werk-gerelateerd zijn en dat hij op dat moment nog geen mogelijkheden ziet om het werk te hervatten. Dit laatste wordt herhaald in het rapport van 27 juli 2016. In het rapport van 30 november 2016 staat - onder meer - het volgende vermeld:

Stand van zaken

Vandaag zag ik op mijn spreekuur meneer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] . Medisch gezien is er sprake van een geleidelijk herstel. Hij heeft begeleiding.

Advies

Ik adviseer partijen (werkgever en werknemer) om te blijven werken aan de werkproblemen. Meneer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft nog ruim 6 weken nodig (tot 16 januari 2017) om volledig te herstellen. Hierna is er geen medische belemmering meer om het werk te hervatten.

2.11.

Tegen het einde van de periode van arbeidsongeschiktheid hebben partijen met elkaar overleg gepleegd over de wijze waarop aan de werkhervatting van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] na 16 januari 2017 invulling zou worden gegeven, doch zij zijn niet tot overeenstemming gekomen.

3 Het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek

3.1.

[verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt, kort gezegd, ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn, onder toewijzing van een ten laste van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] komende transitievergoeding (7:673 lid 1 sub b onder 2 BW) en een billijke vergoeding (art. 7:671c lid 2 sub b BW).

Daarnaast verzoekt [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] :

- de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van het niet betaalde loon over juni 2016 ter hoogte van € 2.156,34 onder verstrekking van een bruto-netto specificatie;

- de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van het loon vanaf 1 februari 2017 tot aan het einde van het dienstverband onder verstrekking van een bruto-netto specificatie;

- de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van € 1.394,62 als vergoeding van de schade aan de auto van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] ;

- de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van de wettelijke rente over voornoemde posten vanaf het tijdstip van opeisbaarheid en van de wettelijke verhoging over het bedrag van

€ 2.156,34;

- de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van “een behoorlijke eindafrekening van openstaande vakantiedagen en vakantiegeld”;

- de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten.

3.2.

Volgens [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] . [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] wil of kan hem immers niet garanderen dat hij op het werk niet meer met zijn neef [naam toenmalig eigenaar] zal worden geconfronteerd.

Volgens [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] aansprakelijk voor de door [naam toenmalig eigenaar] aan zijn auto toegebrachte schade.

In juni 2016 heeft [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] € 2.500,00 ingehouden op zijn loon in verband met door [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] begin 2015 meegenomen materialen van zijn werkgever. [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] betwist niet dat hij toen materialen van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft meegenomen, doch stelt dat hij dit met medeweten van [naam toenmalig eigenaar] had gedaan en dat hij in afwachting was van een factuur voor die materialen. De factuur ad € 2.500,00 die hij daarvoor uiteindelijk ontving, dateert van 5 juli 2016. Een week eerder, op 29 juni 2016, had [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] bij brief reeds aan [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] te kennen gegeven dit bedrag te hebben geschat en het te zullen verrekenen met het loon over juni 2016. Volgens [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is de factuur veel te hoog en zou deze neer moeten komen op een bedrag van € 343,66.

3.3.

[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt, voor het geval [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zijn verzoekschrift intrekt ex art. 7:686a lid 6 BW, ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b BW juncto art. 7:669 lid 1 en 3 sub e BW. [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is sinds 16 januari 2017 arbeidsgeschikt doch hij weigert om de overeengekomen arbeid uit te voeren.

4 De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

4.1.

Mede nu [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] zich niet verzet tegen de verzochte ontbinding (sterker nog: zij verzoekt daar zelf om in haar voorwaardelijk verzoek) is deze toewijsbaar. Bepalender nog is dat een verzoek van een werknemer tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst in beginsel altijd gehonoreerd moet worden in verband met de grondwettelijke gewaarborgde vrijheid van arbeidskeuze. Bovendien geldt dat in dit geval, waarin de werknemer zelf aandringt op ontbinding, niet relevant is of zich voor de werkgever een bijzonder opzegverbod voordoet waaraan eventueel reflexwerking toegekend wordt in een ontbindingssituatie.

4.2.

De lezing die [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] geeft over hetgeen zich heeft afgespeeld tijdens het in deze zaak cruciale gesprek op 16 juni 2016 tussen hem en [naam toenmalig eigenaar] zoals aangehaald onder 2.8., wordt door [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gemotiveerd betwist. Uit de ondertekende verklaring van [naam toenmalig eigenaar] zoals die als productie 6 bij het verweerschrift is gevoegd, wordt de volgende passage aangehaald:

“Zoals gezegd liep dit gesprek uit de hand en toonde de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] agressief gedrag toen ik hem

met de feiten confronteerde.

Per slot gooide hij de sleutels naar mijn hoofd waarop ik hem verzocht het pand te verlaten, echter

weigerde hij dit in eerste instantie. Na enig duw werk sloeg de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] mij en is toen met veel

herrie vertrokken. Van een grote handtastelingen is er geen sprake van geweest.

Gezien dat de heet [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] helemaal doordraaide ben ik na hem naar buiten gegaan, hij was toen

in zijn auto die naast de poort stond. Mijn auto stond op het terrein. Ik ben naar de poort gegaan en

heb deze vastgepakt om deze te sluiten omdat ik bang zou zijn dat de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] indien hij het

terrein zou verlaten terug zou komen. Bij het verlaten van het terrein probeerde de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek]

mij omver te rijden waarop ik de poort heb moeten los laten. De heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is toen zelf tegen de

poort gereden.

Ik heb van het geheel geen aangifte gedaan omdat de heer [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] familie van mij is en ik de zaak

niet nog meer op de spits wilde drijven.”

4.3.

Gelet op deze betwisting is de gestelde mishandeling - waarvan gesteld noch gebleken is dat dit lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad - en bedreiging door

[naam toenmalig eigenaar] in deze procedure niet vast komen te staan. Dit betekent dat – zonder nadere onderbouwing van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] – niet is komen vast te staan dat [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tekort is geschoten in zijn verplichting om een veilige werkplek te bieden enkel door [naam toenmalig eigenaar] in een adviseursrol aan haar verbonden te houden. Dat dit laatste thans nog steeds de situatie is, staat weliswaar vast, doch [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft verschillende voorstellen gedaan om [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] daarin tegemoet te komen, waaronder het overnemen van de functie van [naam toenmalig eigenaar] of tewerkstelling op een van de projecten zodat hij zo min mogelijk zou worden geconfronteerd met [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , welke voorstellen door [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet zijn aanvaard. In plaats daarvan weigert hij, ondanks dat hij per 16 januari 2017 weer arbeidsgeschikt is verklaard, het werk te hervatten, waarna [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de loonbetalingen heeft stopgezet.

Dat van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet verwacht zou kunnen worden om zijn werkzaamheden voor de vennootschap [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] op de aangeboden wijzen te hervatten, zolang zijn neef [naam toenmalig eigenaar] daar op enigerlei wijze aan verbonden blijft, is zonder nadere onderbouwing niet acceptabel. Zijn weigering tot werkhervatting blijft dan ook voor eigen risico.

Van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de vennootschap [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] is niet gebleken. Dit betekent dat een transitievergoeding en een billijke vergoeding niet aan de orde zijn.

4.4.

De gevorderde vergoeding van schade aan de auto van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is niet toewijsbaar. Uit de stellingen van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] volgt dat hij zich op het standpunt stelt dat de schade is veroorzaakt door opzettelijk handelen van [naam toenmalig eigenaar] . Daarvoor is de vennootschap [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] als werkgever uiteindelijk niet aansprakelijk. Uitgaande van de juistheid van de stellingen van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zal hij ten aanzien van deze schadepost, indien hij dit wenst, de heer [naam toenmalig eigenaar] rechtstreeks aansprakelijk dienen te stellen.

4.5.

Nu vaststaat dat [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] vanaf 16 januari 2017 ondanks arbeidsgeschikt te zijn verklaard de overeengekomen arbeid niet heeft uitgevoerd, staat niet vast dat hij vanaf dat moment nog langer recht heeft op loondoorbetaling, zodat ook dit onderdeel van zijn verzoek zal worden afgewezen.

4.6.

Voor wat betreft het niet uitbetaalde loon over juni 2016 heeft te gelden dat [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de door haar gestelde post van € 2.500,00 aan materialen niet met het loon had mogen verrekenen, nu dit niet valt onder een van de posten die op grond van art. 7:632 BW met het loon mogen worden verrekend. Ten overvloede merkt de kantonrechter hierover op dat de onderbouwing van de omvang van dat bedrag zoals door [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] die in haar brief van 29 juni 2016 geeft volstrekt onvoldoende gemotiveerd is. Nu [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] kennelijk wel akkoord is met verrekening tot een bedrag van € 343,66, is dit onderdeel van de vordering toewijsbaar, inclusief wettelijke rente en wettelijke verhoging.

4.7.

De gevorderde veroordeling tot betaling van een behoorlijke eindafrekening van openstaande vakantiedagen en vakantiegeld wordt door [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet betwist, sterker nog, zij pleit zelf voor toewijzing van dit onderdeel indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, zodat dit onderdeel zonder meer voor toewijzing gereed ligt.

4.8.

Gelet op het bepaalde in art. 7:686a lid 6 juncto lid 7 dient [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] in de gelegenheid gesteld te worden om zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nu de kantonrechter niet voornemens is om daaraan een vergoeding te verbinden, in te trekken. Echter, in dat geval verzoekt [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een vergoeding, en dat verzoek zal, gelet op bovenstaande overwegingen, toegewezen worden. Dientengevolge kan, in het kader van een voortvarende procesorde, aanstonds beschikking worden bepaald.

4.9.

De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing in het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek

De kantonrechter

5.1.

ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per heden,

5.2.

veroordeelt [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] om tegen bewijs van kwijting aan [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] € 2.156,34 te betalen onder verstrekking van een bruto-netto specificatie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbarheid tot aan de dag van voldoening en vermeerder met de wettelijke verhoging,

5.3.

veroordeelt [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van een behoorlijke eindafrekening van openstaande vakantiedagen en vakantiegeld,

5.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,

5.5.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.

RK

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.