Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 6 juli 2015 (primaire besluiten 1 en 2) heeft verweerder ten behoeve van eisers op grond van de Jeugdwet persoonsgebonden budgetten (pgb’s) voor respectievelijk begeleiding individueel en kortdurend verblijf ([naam 3]) en begeleiding individueel ([naam 4]) toegekend.
Bij afzonderlijke besluiten van 9 mei 2016 (bestreden besluiten 1 en 2) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 juli 2016 (bestreden besluiten 3 en 4) heeft verweerder ten behoeve van eisers (opnieuw) pgb’s voor begeleiding individueel en kortdurend verblijf ([naam 3]) en begeleiding individueel ([naam 4]) toegekend. Eisers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en tegelijk bij verweerder verzocht om toestemming om rechtstreeks beroep te mogen indienen. Verweerder heeft deze toestemming verleend en de bezwaarschriften doorgezonden aan de rechtbank met het verzoek deze als beroepschrift in behandeling te nemen.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Voor eisers zijn verschenen [naam 1] (vader) en [naam 2] (moeder), bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de uitspraken met betrekking tot de beroepen in de zaken met kenmerken ROE AWB 16/1898 en ROE AWB16/1899 aangehouden in afwachting van de aanvulling van de gronden van beroep en het verweer daarop in de rechtstreekse beroepen met de kenmerken ROE AWB16/2725 en ROE AWB 16/2723. Bij brieven van 9 november 2016 en 3 februari 2017 zijn de aanvullende gronden van beroep in deze zaken ingediend. Verweerder is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij brief van 6 februari 2017 (bijlage A17-1 in dossier met kenmerk ROE AWB16/2723) is namens eisers medegedeeld dat verweerder op 31 januari 2017 nieuwe beslissingen heeft genomen ten aanzien van de bestreden besluiten 3 en 4 voor de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017 en is tevens verzocht om heropening van de vier zaken. De rechtbank heeft het verzoek om heropening in die zaken afgewezen. Eisers en verweerder hebben vervolgens desgevraagd op respectievelijk 10 maart 2017 en 13 maart 2017 toestemming gegeven om de zaken met kenmerken ROE/AWB 16/2725 en ROE/AWB 16/2723 zonder nadere zitting af te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek in de laatstgenoemde zaken op 21 april 2017 gesloten.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), juncto artikel 8, zevende lid, van hoofdstuk 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is bepaald dat de kinderrechter, optredende als bestuursrechter, bevoegd is om zaken op grond van de Jeugdwet te behandelen. De onderhavige beroepen zien (met name) op het uurtarief van de geboden begeleiding aan eisers en het aantal toegekende uren begeleiding. Gelet hierop en onder verwijzing naar eerdere (vergelijkbare) uitspraken van deze rechtbank, zie onder meer de uitspraken van 26 augustus 2016 (kenmerk ECLI:NL:RBLIM:2016:7417) en 3 maart 2017 (kenmerk ECLI:NL:RBLIM:2017:2308) is de rechtbank van oordeel dat de bestuursrechter, niét zijnde kinderrechter, bevoegd is deze zaken te behandelen. Desgevraagd ter zitting hebben partijen aangegeven geen bezwaar te hebben tegen behandeling door de bestuursrechter.
2. De Jeugdwet, die op 1 januari 2015 in werking is getreden, schept voor gemeenten vanaf die datum een jeugdhulpplicht. In het kader hiervan heeft verweerder op grond van artikel 2.9 van de Jeugdwet de Verordening jeugdhulp gemeente Leudal 2015 (de Verordening) vastgesteld, die op 1 januari 2015 in werking is getreden. Daarnaast heeft verweerder op grond van de Verordening Nadere regels Jeugdhulp gemeente Leudal 2015 (Nadere regels) vastgesteld, die eveneens op 1 januari 2015 in werking zijn getreden.
3. Op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet treft het college indien naar haar oordeel een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
4. [naam 3] is 15 jaar en gediagnosticeerd met ADHD. [naam 4] is 13 jaar en is ook gediagnosticeerd met ADHD. Er zijn bij [naam 4] verder aanwijzingen voor PDD-NOS en een tic-stoornis. [naam 4] is hoogbegaafd. Beide kinderen worden al jaren door vader en moeder (voorheen ook door de grootouders) en door extern begeleider [naam begeleider] begeleid. Vader heeft enige jaren geleden zijn werk opgezegd om fulltime voor de kinderen te gaan zorgen. Moeder werkt nog parttime (32 uur/week), maar is vanaf maart 2016 ziek thuis (burnout). Vader is momenteel op zoek naar een baan, omdat de huidige situatie financieel niet haalbaar is voor het gezin.
5.1
Bij besluit van 6 juli 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder ten behoeve van [naam 3] voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 maart 2016 een pgb voor individuele begeleiding ter hoogte van € 2.868,-, opgebouwd uit 10 uren per week gedurende 40 weken aan een uurtarief van € 7,17, toegekend. Daarnaast is een pgb van € 6.464,- voor kortdurend verblijf bij mevrouw [naam begeleider], bestaande uit 2 etmalen per week gedurende 40 weken, toegekend.
5.2
Bij besluit van gelijke datum (primair besluit 2) heeft verweerder ten behoeve van [naam 4] voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 maart 2016 een pgb voor individuele begeleiding ter hoogte van € 286,80, bestaande uit 1 uur individuele begeleiding aan een uurtarief van € 7,17, toegekend.
5.3
Bij afzonderlijke besluiten van 6 april 2016 zijn de onder 5.1 en 5.2 toegekende pgb’s voor de periode van 1 april 2016 tot 1 september 2016 verlengd.
6.1
Bij besluit van 12 juli 2016 (primair besluit 3) heeft verweerder ten behoeve van [naam 3] voor de periode van 1 september 2016 tot 1 september 2017 een pgb ter hoogte van
€ 5.592,60, opgebouwd uit 15 uren per week gedurende 52 weken aan een uurtarief van
€ 7,17 en een pgb voor kortdurend verblijf ter hoogte van € 8.403,20, opgebouwd uit 2 etmalen per week gedurende 52 weken aan een tarief van € 80,80, toegekend.
6.2
Bij besluit van gelijke datum (primair besluit 4) heeft verweerder ten behoeve van [naam 4] voor de periode van 1 september 2016 tot 1 september 2017 een pgb ter hoogte van
€ 745,68 voor 2 uren per week gedurende 52 weken aan een uurtarief van € 7,17 toegekend.
6.3
Bij afzonderlijke besluiten van 31 januari 2017 heeft verweerder ten aanzien van de individuele begeleiding van eisers met ingang van 1 april 2017, nog steeds uitgaande van een tarief voor naaste familie, een uurtarief van € 11,61 toegekend.
7. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp verweerder allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal verweerder moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient verweerder een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Verweerder dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder de hulpvraag van eisers heeft vastgesteld aan de hand van de zorg- en budgetplannen die door de ouders van eisers zijn ingediend en het advies dat daarover is ingewonnen bij het CJG.
8.1
Gelet op hetgeen door de ouders van eisers is aangegeven in de zorg- en budgetplannen, alsmede hetgeen zij naar voren hebben gebracht tijdens de gesprekken met het CJG en tijdens de zitting is en blijft het voor de rechtbank onduidelijk hoe verweerder tot het aantal toegekende uren individuele begeleiding is kunnen komen. De ter zitting gegeven motivering inzake ‘communicerende vaten’ ofwel het aansluiten bij eerder toegekende pgb’s en het van daaruit reconstrueren van het aantal toe te kennen uren begeleiding is niet inzichtelijk en volstrekt ontoereikend. Zoals onder 7. is aangegeven dient eerst de noodzakelijke hulp in kaart te worden gebracht en van daaruit bekeken te worden of en in hoeverre in eerste instantie de ouders en het sociale netwerk kunnen bijdragen aan de jeugdhulp. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit niet afdoende en inzichtelijk heeft gedaan. Bovendien heeft verweerder in dat kader geen onderscheid gemaakt tussen de gebruikelijke en boven-gebruikelijke zorg die door de ouders aan eisers wordt verleend en is wel gesteld door verweerder, maar eveneens ook niet inzichtelijk en concreet gemaakt of eisers aangewezen zijn op meer externe begeleiding. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek naar de vraag hoeveel begeleiding eisers daadwerkelijk nodig hebben en in welke vorm deze dient te worden verleend onzorgvuldig is geweest.
8.2
Ten aanzien van de toegekende uurtarieven overweegt de rechtbank allereerst dat het hier beleid van verweerder betreft en dat de rechtbank gelet daarop slechts een beperkte toets kan uitvoeren, in die zin dat beoordeeld dient te worden of het beleid consistent is/wordt toegepast. De rechtbank kan daarom geen tarieven buiten toepassing verklaren, zoals namens eisers is verzocht.
8.2.1
De uurtarieven die door verweerder aan de ouders zijn toegekend zien op uurtarieven voor naaste familie en bedragen € 7,17 en vanaf april 2017 € 11,61. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de jarenlange ervaring en de op de zorg van eisers gerichte bijscholingen van beide ouders niet heeft kunnen volstaan met het toekennen van een familietarief. Verweerder heeft verder aangegeven dat de ouders ook in aanmerking zouden kunnen komen voor het tarief niet-professional (€ 13,46 en vanaf april 2017 € 13,93) als zij een arbeidsovereenkomst met eisers zouden sluiten (zie p. 3 van het budgetplan van [naam 4] in zaak met kenmerk ROE/AWB 17/2725), maar ook nadat de ouders dit hebben gedaan en verweerder hiervan kennis heeft genomen (13 juli 2016), is niet overgegaan tot toekenning van de hogere bedragen. Verweerder zal hierover in de nieuw te nemen besluiten een (gemotiveerd) standpunt moeten innemen, alsmede over het verzoek om toekenning van (het eerder onder de AWBZ aan de ouders toegekende) uurtarief van € 20,- en het uurtarief voor de periode dat de ouders nog geen arbeidsovereenkomst met eisers hadden. De rechtbank benadrukt daarbij dat sowieso niet kan worden volstaan met het (opnieuw) toekennen van het uurtarief voor naaste familie.
8.2.2
Ten aanzien van het toegekende uurtarief voor kortdurend verblijf is de rechtbank van oordeel dat extern begeleider mevrouw [naam begeleider] gelet op haar werkervaring en opleiding in principe in aanmerking zou moeten kunnen komen voor een tarief voor een zorgprofessional in loondienst, maar zij echter niet voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarde om ingeschreven te staan conform artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (het BIG-register). Gelet hierop treft deze beroepsgrond geen doel.
9. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 7. tot en met 8.2.1 zijn de beroepen gegrond en vernietigt de rechtbank de bestreden besluiten met uitzondering van het gedeelte dat ziet op het toegekende uurtarief voor kortdurend verblijf. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om zelf in de zaken te voorzien, omdat het voor herstel van de gebreken benodigde onderzoek alleen door verweerder (in samenwerking met het CJG) kan worden uitgevoerd. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht (3 x € 46,- in de zaken met kenmerken ROE/AWB 16/1898, 16/2723 en 16/2725) vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift in de zaken met kenmerken ROE/AWB 16/1898 en 16/1899, 2 punten voor het indienen van de (rechtstreekse) beroepschriften in respectievelijk ROE/AWB 16/1898 en 16/1899 enerzijds en ROE/AWB 16/2725 en 16/2723 anderzijds en
1. punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).