5 De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In de situatie voorafgaand aan het schot was volgens de verdediging sprake van putatief noodweer en in de situatie daarna van psychische overmacht. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft de raadsman namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte niet heeft gehoord of gezien dat de mensen bij zijn auto politieagenten waren en dat hij dus in redelijkheid mocht veronderstellen dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke (dreigende) aanranding van zijn lijf toen er mannen achter zijn auto stopten en op de auto begonnen te slaan. Op basis van de reconstructie kan worden vastgesteld dat de verklaring van de verdachte inderdaad aannemelijk is: het is goed mogelijk dat hij niet gehoord of gezien heeft dat het om politieagenten ging. Ook na het schot geldt dat geen sprake was van wetenschap dat de mannen op de parkeerplaats politieagenten waren, aldus de verdediging. De raadsman handhaaft het verweer dat na het schot sprake was van psychische overmacht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat na de gehouden reconstructie juist onaannemelijk is dat de verdachte niet heeft gehoord of gezien dat hij benaderd werd door politieagenten. Dat was namelijk wel duidelijk hoorbaar én zichtbaar. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij wel kon communiceren met zijn bijrijder en stelt hij wel gehoord te hebben dat de mannen riepen: “eruit, eruit”. De officier van justitie acht niet geloofwaardig dat de verdachte dit alles heeft gehoord, maar niet gehoord heeft dat er ook “politie” werd geroepen.
Om het oordeel van de rechtbank inzichtelijk te maken, zal zij eerst de juridische toetsingskaders uiteen zetten alvorens over te gaan tot de feitelijke beoordeling van de verweren.
De juridische kaders
Putatief noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan.
Zo moeten de begane feiten:
1) geboden zijn door de noodzakelijke verdediging van eigen of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed;
2) tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding;
3) en moet de verdediging proportioneel zijn in verhouding tot de aanranding.
Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op zogenoemde putatieve noodweer, zal de rechter moeten onderzoeken of sprake was van een verontschuldigbare vergissing aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij kon en ook redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld of de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Psychische overmacht
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. De raadsman heeft die drang nader omschreven als doodsangst, toen de verdachte hoorde en zag dat er geschoten was. Onder omstandigheden kan het feit dat de verdachte zichzelf heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
De feiten
Toetsend aan voornoemd juridisch kader zou sprake kunnen zijn van een noodweersituatie, als een auto je klem rijdt en daaruit in het donker geklede mannen stappen die verbaal en fysiek proberen om jou uit je auto te krijgen. De wederrechtelijkheid van die aanranding en daarmee de noodzaak om jezelf te verdedigen vervallen echter, als het om politieagenten blijkt te gaan die een bevel tot aanhouding uitvoeren. De verdachte stelt nu juist dat hij niet wist dat het agenten waren en daarom mocht menen dat hij zich tegen de (dreigende) aanranding mocht verdedigen.
Om de aannemelijkheid van de verweren van de verdachte te toetsen dat hij noch gezien noch gehoord heeft dat het politieagenten waren, heeft de rechtbank een reconstructie gehouden van het gebeuren op 22 augustus 2013. Daarbij zijn de omstandigheden van die dag zo goed mogelijk nagebootst. Zo werden een soortgelijk type auto en geluidsinstallatie gebruikt, werd dezelfde muziek in de auto van de verdachte afgespeeld, droeg de AE dezelfde kleding en was uitgezocht op welk tijdstip de lichtomstandigheden gelijk waren aan de lichtomstandigheden toen het incident plaats vond.
Steeds opnieuw is de aanhouding nagespeeld door de AE zodat de rechtbank, de officier van justitie, de raadsman en de verdachte zelf konden waarnemen wat de verdachte gehoord en gezien moet hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arrestatie-eenheid steeds volgens een vast patroon handelde: klaarblijkelijk de standaardbenadering voor aanhoudingen. De rechtbank heeft zelf waargenomen dat in de auto duidelijk hoorbaar was dat meermalen “politie” werd geroepen, terwijl op de ramen geslagen werd. Dat er luide muziek gedraaid werd, deed hier niets aan af.
Dit ligt iets anders wat het zichtaspect betreft. De agenten zijn met de auto van de verdachte meegelopen, waardoor zij niet op hun rug zichtbaar waren alwaar relatief groot ‘politie’ gedrukt staat. Het politie-embleem op de borst en het logo op de schouder waren daarentegen niet duidelijk zichtbaar onder de gegeven omstandigheden, zo heeft de rechtbank tijdens de reconstructie geconstateerd. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat, anders dan de verdachte destijds, de rechtbank natuurlijk gefocust was op het kunnen herkennen van de politieagenten als zodanig.
Dat het zichtaspect wellicht nog ter discussie zou kunnen staan, wordt naar het oordeel van de rechtbank volledig teniet gedaan door het feit dat de verdachte gehoord moet hebben dat de mannen rondom zijn auto meermalen “politie” hebben geschreeuwd. Dit was namelijk duidelijk hoorbaar boven uit het geluid van de muziek en het geluid van het bonzen op de ramen. Daardoor moet de verdachte geweten hebben dat hij met de politie te maken had en dat hij zich moest overgeven. De constatering dat de verdachte moet hebben kunnen horen wat van buiten de auto tegen hem geroepen werd, vindt bovendien steun in de verklaring
van de verdachte zelf. Hij heeft namelijk naar eigen zeggen wel gehoord dat men “eruit, eruit” riep. Het is niet aannemelijk dat de verdachte dan niet gehoord heeft dat men ook “politie” riep.
Verder betrekt de rechtbank bij haar overweging de persoon en de achtergrond van de verdachte. Hij is vaker met justitie in aanraking geweest en moest nog een jaar gevangenisstraf uitzitten vanwege een eerdere veroordeling. Op het moment van aanhouding reed hij nota bene in een gestolen auto. Hij was die dag al gevolgd door een observatieteam, waarbij geconstateerd werd dat de verdachte met die auto snelheden van 200 km/h per uur bereikte. Vanuit die invalshoek bekeken lag misschien juist een aanhouding in de lijn der verwachting toen de verdachte klemgereden werd. Dat de verdachte bang moest zijn voor andere acties dan een aanhouding door de politie, is uit het onderzoek ter terechtzitting ook niet gebleken.
Het verweer van putatief noodweer wordt aldus verworpen, omdat het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte kon denken dat hij door anderen belaagd werd dan (de arrestatie-eenheid van) de politie en tegen welke anderen hij zich dan zou mogen verdedigen.
Dan moet de rechtbank nog beoordelen of sprake was van psychische overmacht. Uit de onder 3.3 vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte al vóór het schot gas had gegeven met de bedoeling om een vluchtweg te forceren door de afzetting heen. Daarmee wordt de stelling van de verdachte verworpen dat hij na het afgevuurde schot uit doodsangst het gaspedaal heeft ingetrapt. En zelfs als dit pas na het afvuren van het schot was gebeurd, dan kan gesteld worden dat de verdachte zichzelf in een situatie heeft gebracht waarin een agent het noodzakelijk vond om zijn dienstwapen te gebruiken. Hierdoor is een beroep op psychische overmacht niet gerechtvaardigd.
Conclusies
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting zijn de aan de verweren ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden. Alle gevoerde verweren worden verworpen.
De verdachte is aldus strafbaar voor het inrijden op en het bedreigen van [agent 2] en het beschadigen van twee auto’s, omdat ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
9 De beslissing
De rechtbank:
Strafbaarheid
- -
veroordeelt de verdachte voor de feiten 1A, 1B, 2 en 3 tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- -
zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- -
geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
-
meldplicht, zo vaak en zo lang als de reclassering dit nodig acht;
-
zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij Politie Limburg-Zuid toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Politie Limburg-Zuid van € 3.881,70, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 22 augustus 2013 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij Politie Limburg-Zuid in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer Politie Limburg Zuid een bedrag van € 3.881,70 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 48 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis
de betalingsverplichting niet opheft en te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 22 augustus 2013 tot aan de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
- -
verklaart de benadeelde partij [agent 2] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen
de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
- -
verklaart de benadeelde partij [agent 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen
de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
- -
verklaart de benadeelde partij [agent 4] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen
de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
- -
verklaart de benadeelde partij [agent 5] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen
de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. P.H.M. Kuster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme en mr. R.E.J. Maas, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2017.
Buiten staat
Mr. P.H.M. Kuster is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [agent 1] en/of [agent 2] en/of [agent 3] en/of [agent 4] , (allen) brigadier van politie en/of [agent 5] en/of [agent 6] , (beiden) hoofdagent van politie opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto op genoemde [agent 1] en/of [agent 2] en/of [agent 3] en/of [agent 4] en/of [agent 5] en/of [agent 6] is ingereden en/of op een zodanige wijze met een door hem, verdachte, bestuurde auto heeft
gereden/gemanoeuvreerd dat genoemde [agent 1] en/of [agent 2] en/of [agent 3] en/of [agent 4] en/of [agent 5] en/of [agent 6] weg/opzij is/zijn moeten springen teneinde niet door
de door hem, verdachte, bestuurde auto aangereden dan wel overreden te worden, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 in de gemeente Heerlen [agent 1] en/of [agent 2] en/of [agent 3] en/of [agent 4] , (allen) brigadier van politie en/of [agent 5] en/of [agent 6] , (beiden) hoofdagent van politie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto op genoemde [agent 1] en/of [agent 2] en/of [agent 3] en/of [agent 4] en/of [agent 5] en/of [agent 6] ingereden en/of heeft hij, verdachte, op een zodanige wijze met een door hem, verdachte, bestuurde auto gereden/gemanoeuvreerd dat genoemde [agent 1] en/of [agent 2] en/of [agent 3]
en/of [agent 4] en/of [agent 5] en/of [agent 6] , die zich op dat moment in de directe nabijheid van de door verdachte bestuurde auto bevonden, steeds in beweging moest(en) blijven teneinde niet door de door verdachte bestuurde auto te worden aangereden;
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk Ford Fiesta, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd;
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk Seat Altea, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Regio Zuid-Limburg, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd;