4.2.
[gedaagde partij, eisende partij in verzet] erkent dat [eisende partij, gedaagde partij in verzet] in zijn opdracht werkzaamheden voor hem heeft verricht.
facturen 2.2. sub a ad € 800,- en c ad € 9.723,73.
4.3.
Ten aanzien van de werkzaamheden die gefactureerd zijn middels de facturen van 10 juni 2014 ad € 800,00 en 30 april 2016 ad € 9.723,00 geldt dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] op 8 juli 2015 daarover de sub 2.3 weergegeven erkennings- c.q. schuldigheidsverklaring heeft ondertekend voor het totaalbedrag van € 10.523,00. Opvallend daarbij is dat de factuur van € 9.723,00 gedateerd is op 30 april 2016, ruim tien maanden later dan de ondertekening van voornoemde verklaring. Door [gedaagde partij, eisende partij in verzet] is ter zitting erkend dat de bij die factuur in rekening gebrachte werkzaamheden eerder zijn verricht dan de dag van ondertekening van die verklaring. De verklaring vermeldt ten aanzien daarvan dan ook: “de nog te declareren vergoeding”. De reden om die betreffende factuur pas in april 2016 aan [gedaagde partij, eisende partij in verzet] te sturen is gelegen in het feit dat de btw afdracht van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] over deze factuur daarmee werd uitgesteld. Deze handelswijze is door [gedaagde partij, eisende partij in verzet] geaccordeerd.
Mede ter zitting is [gedaagde partij, eisende partij in verzet] teruggekomen op de erkenning van het bedrag van € 9.723,13. Hij stelt dat hij de specificaties van de werkzaamheden pas recent heeft ontvangen, hetgeen overigens zijdens [eisende partij, gedaagde partij in verzet] wordt betwist. Na ontvangst daarvan heeft hij geconstateerd dat het gehanteerde uurtarief € 80 bedraagt, hetgeen niet is overeengekomen. Verder is er geen afspraak gemaakt over de andere kosten.
De kantonrechter begrijpt de stelling van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] aldus dat deze aan de hand van de urenspecificaties heeft geconstateerd dat het gehanteerde uurtarief € 80,- zou bedragen en dat strookt niet met de afspraak van “gemiddeld € 60 per uur”.
[gedaagde partij, eisende partij in verzet] is naar het oordeel van de kantonrechter te laat met zijn bezwaren. Hij heeft het bedrag van de facturen immers uitdrukkelijk erkend in het kader van een met hem getroffen betalingsregeling. Had hij bezwaren willen maken tegen de facturen, dan had het op zijn weg gelegen die kenbaar te maken voordat hij tot erkenning overging. Dat hij wellicht niet heeft kunnen beschikken over de urenspecificaties acht de kantonrechter niet van belang omdat hij daarom had kunnen vragen voordat hij tot uitdrukkelijk erkenning overging. Het verweer van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] wordt dan ook gepasseerd. Naar het oordeel van de kantonrechter dient [gedaagde partij, eisende partij in verzet] het bedrag van € 10.523,00 te voldoen.
Verder heeft [gedaagde partij, eisende partij in verzet] betoogd dat met [eisende partij, gedaagde partij in verzet] is overeengekomen dat deze schuld zou worden voldaan door de erfgenamen, zijnde de broers en zussen van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] vóórdat tot verdeling van de erfenis zal worden overgegaan. Nu er nog geen verdeling daarvan heeft plaatsgevonden - er is daarover immers nog een procedure bij rechtbank aanhangig - kan [eisende partij, gedaagde partij in verzet] volgens [gedaagde partij, eisende partij in verzet] het bedrag van € 10.523,00 niet opeisen. [eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft dit betwist.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In de erkenningsverklaring is met betrekking tot de betaling de volgende passage opgenomen: “ [gedaagde partij, eisende partij in verzet] (..) verklaart dat hij (..) de betaling zal verrichten onmiddellijk na de datum van verkoop van de hoeve en/of bij een overeengekomen schadevergoeding met de Gemeente Roermond.
Hij verklaart uitdrukkelijk dat hij zijn erfgenamen de verplichting oplegt deze schuld te voldoen alvorens tot de verdeling van de erfenis zal worden overgegaan.”
Wat betreft het moment van betaling worden er twee momenten genoemd, namelijk onmiddellijk na verkoop van de hoeve of als er met de Gemeente Roermond een schadevergoeding overeengekomen wordt. Nu beide partijen ter zitting hebben erkend dat de hoeve reeds is verkocht in maart 2016 staat daarmee vast dat het bedrag van € 10.523,00 vanaf dat moment opeisbaar is.
De in de verklaring opgenomen passage over erfgenamen heeft geen betrekking op de erfenis waarin [gedaagde partij, eisende partij in verzet] zelf betrokken is met zijn broers c.q. zussen. Ter zitting is door [eisende partij, gedaagde partij in verzet] verklaard dat met “zijn erfgenamen” de kinderen van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] zijn bedoeld. Deze passage is in die verklaring opgenomen om iets vast te leggen voor het geval [gedaagde partij, eisende partij in verzet] zou komen te overlijden. [gedaagde partij, eisende partij in verzet] heeft deze uitleg niet weersproken en deze komt de kantonrechter ook het meest logisch voor. Deze passage ziet dus naar het oordeel van de kantonrechter niet op het tijdstip waarop de vordering van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] opeisbaar wordt.
factuur 2.2 sub b ad € 800
4.4.
Ten aanzien van de hierboven onder 2.2. sub b genoemde factuur terzake aangifte IB/PVV 2014 ad € 800,00 heeft [gedaagde partij, eisende partij in verzet] erkend dat ten aanzien van de aangiftes IB/PVV inclusief de daarbij behorende administratie (zogenaamde “standaard” c.q. terugkerende werkzaamheden) een vaste prijsafspraak is gemaakt, zijnde € 800,00 inclusief btw.
facturen 2.2. sub d ad € 6.401,00 en e ad € 706,95
4.5.
Wat betreft deze facturen geldt dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] de hoogte van het gehanteerde tarief, de verschuldigdheid van de in rekening gebrachte reistijd en kosten alsook de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden bestrijdt.
4.5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] deze facturen – anders dan de facturen onder 2.2. sub a ad € 800,00 en c ad € 9.723,73 niet uitdrukkelijk heeft erkend.
[gedaagde partij, eisende partij in verzet] heeft gesteld dat er slechts een tarief van € 60,00 per uur is afgesproken terwijl [eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft aangegeven dat er zoals afgesproken een bedrag van € 80,00 per uur is gefactureerd.
De kantonrechter constateert dat de overeenkomst van opdracht als tarief voor de daarin genoemde werkzaamheden een gemiddeld tarief van € 60,00 per uur vermeldt. Uit de door [eisende partij, gedaagde partij in verzet] als productie 8 overgelegde specificaties blijken deze twee facturen gebaseerd te zijn op een tarief van € 80,00 per uur, exclusief 6% btw. Gelet op het verschil van € 20,00 per uur, zijnde een verschil van ruim 30% is de kantonrechter van oordeel dat als achteraf uit de facturen blijkt dat het gemiddelde tarief anders is dan het overeengekomen tarief, het op de weg van de adviseur ligt in het kader van zijn zorgplicht naar zijn opdrachtgever, zijn cliënt daar vooraf op te wijzen in het geval hij andere, duurdere werkzaamheden is gaan verrichten. Gesteld noch gebleken is dat dat in casu is gedaan. Voor die overige werkzaamheden acht de kantonrechter dan ook slechts € 60,00 per uur exclusief btw toewijsbaar. Voor de factuur sub d zijnde 66,25 uur houdt dat dan een bedrag van € 4.213,50 inclusief btw in, voor de factuur sub e (7,92 uur) € 503,71 inclusief btw.
4.5.2.
Met betrekking tot de middels deze facturen in rekening gebrachte reistijd, reiskosten en parkeergeld heeft [gedaagde partij, eisende partij in verzet] betoogd dat deze nooit besproken zijn en daarom niet verschuldigd zijn. [eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft aangegeven dat deze niet expliciet besproken zijn maar dat het logisch is dat deze vergoed worden.
Als onbetwist staat vast dat [eisende partij, gedaagde partij in verzet] op verzoek van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] bij bepaalde besprekingen aanwezig was. Blijkens de overgelegde specificaties hebben er diverse besprekingen plaatsgevonden met de gemachtigde/advocaat van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] alsook in de rechtbank. Vast staat ook dat [eisende partij, gedaagde partij in verzet] daarvoor moest reizen en daarmee kosten gepaard gaan. Om die reden is het dan ook redelijk dat daar een vergoeding voor betaald wordt. Artikel 7:405 BW geeft aan dat indien de hoogte van het loon van de opdrachtnemer niet is bepaald, een redelijk loon verschuldigd is. Artikel 7:406 lid 1 BW luidt: “de opdrachtgever moet aan de opdrachtnemer de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht vergoeden, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen”. In de aan de orde zijnde overeenkomst van opdracht is niet een expliciet bedrag genoemd voor reisuren, kilometervergoeding en ander kosten. Uit de facturen blijkt dat voor de reisuren € 80,00 per uur in rekening is gebracht en per gereisde kilometer (1062,8 respectievelijk 56 kilometer) € 0,60 exclusief btw.
Wat betreft het uurtarief verwijst de kantonrechter naar wat hiervoor daarover is overwogen. Deze reisuren zijn reeds vervat in het hierboven in 4.5.1. (her-)berekende bedrag.
Het tarief per gereisde kilometer acht de kantonrechter alleszins redelijk en mitsdien toewijsbaar (in totaal € 671,28 exclusief btw /€ 711,56 inclusief btw. Het gevorderde bedrag aan parkeergeld (€ 101,00 exclusief btw / € 107,06 inclusief btw) acht de kantonrechter in de specificaties inzichtelijk gemaakt, redelijk en daarom toewijsbaar.
4.5.3.
Met betrekking tot de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden is de kantonrechter van oordeel dat dit verweer te laat is gevoerd én [gedaagde partij, eisende partij in verzet] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht terzake. Hoewel dat wel op zijn weg ligt heeft hij immers thans niet aangegeven waaruit die slechte kwaliteit zou hebben bestaan. Om die reden dient dit verweer ook gepasseerd te worden.
4.6.
Uit voorgaande volgt dat aan hoofdsom een bedrag toewijsbaar is van € 16.858,83
inclusief btw.
[eisende partij, gedaagde partij in verzet] vordert verder de wettelijke handelsrente van 8,05% over de facturen vanaf 14 dagen na de factuurdata. [gedaagde partij, eisende partij in verzet] heeft hier geen expliciet verweer tegen gevoerd zodat de kantonrechter deze rente zal toewijzen met dien verstande dat, gelet op het feit dat er sprake is van een wisselend percentage aan wettelijke handelsrente, de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW zal worden toegewezen zoals hieronder bepaald.
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten acht de kantonrechter gelet op de toe te wijzen hoofdsom een bedrag van € 943,59 toewijsbaar. De eveneens gevorderde dossierkosten (€ 40,00) en sommatie-exploot (€ 65,83) worden geacht te behoren tot de buitengerechtelijke incassokosten zodat zij niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen.