De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. primair (03/721497-14)
op 21 juli 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met aanmaakblokjes en vervolgens deze aanmaakblokjes in/onder een personenauto (te weten een BMW 320d) (geparkeerd op de Dorpsstraat te Bingelrade) te plaatsen, ten gevolge waarvan genoemde auto gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor genoemde auto en gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2 primair (03/721497-14)
op 4 augustus 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met aanmaakblokjes en vervolgens die aanmaakblokjes in strobalen heeft geplaatst, ten gevolge waarvan voornoemde strobalen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor omringende strobalen en een aanhangwagen te duchten was;
3 primair (03/721497-14)
op 19 augustus 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een coniferenhaag, ten gevolge waarvan die coniferenhaag gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het aangrenzende tuinhuisje, gelegen aan [adres 1] te Schinveld, te duchten was.
De rechtbank acht verder bewezen dat de verdachte
1. primair (03/702524-15)
op 7 augustus 2014 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof en vervolgens deze in/onder een personenauto, te weten een Volkswagen Caddy, gekentekend [kenteken] , te plaatsen, ten gevolge waarvan genoemde auto gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor genoemde auto en zich in de auto bevindende goederen te duchten was;
2 primair (03/702524-15)
op 1 juli 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met aanmaakblokjes en vervolgens deze aanmaakblokjes in een pand, gelegen aan de [adres 2] te Schinveld, te deponeren, ten gevolge waarvan genoemd pand geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor genoemd pand en in het pand aanwezige goederen te duchten was;
3 primair (03/702524-15)
op 11 augustus 2014 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met aanmaakblokjes en vervolgens deze aanmaakblokjes tegen een pand, gelegen aan de [adres 3] te gooien en/of te deponeren, ten gevolge waarvan voornoemd pand gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor genoemd pand en in het pand aanwezige goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich in een periode van twee maanden schuldig gemaakt aan het samen met een ander in de nachtelijke uren opzettelijk in brand steken van twee panden, twee auto’s en strobalen en een coniferenhaag. Brandstichting behoort tot één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan. In casu was er zeker sprake van gemeen gevaar voor goederen: de ‘ [naam café] ’ is volledig afgebrand, de brand in de coniferenhaag werd door verdachte een vlammenzee genoemd en de Volkswagen Caddy stond direct ‘in lichterlaaie’ door het gebruik van bio-ethanol, aldus de verdachte. Dergelijke branden, en zeker deze hoeveelheid branden in een periode van twee maanden, veroorzaken grote angst en onrust in de samenleving, met name in de gemeenten Onderbanken en Brunssum en bij de slachtoffers in het bijzonder. Te meer, nu de branden telkens in de nachtelijke uren zijn gesticht en meerdere slachtoffers de brand pas ontdekten nadat zij wakker zijn gemaakt door buren of hun eigen kinderen.
In het bijzonder vindt de rechtbank strafverzwarend dat de verdachte als lid van de vrijwillige brandweer zelf de branden heeft aangestoken. De verdachte heeft verklaard dit enkel te hebben gedaan voor de ‘kick van het uitrukken.’ Brandweerlieden hebben een voorbeeldfunctie en zijn bij uitstek de personen die onder meer bij (uitslaande) branden ervoor zorgen dat, met gevaar voor eigen leven, de veiligheid van personen en goederen wordt beschermd door met de geëigende middelen de branden tegemoet te gaan. De maatschappij moet en mag kunnen vertrouwen op brandweerlieden wanneer hun belangrijke inzet benodigd is. Dat vertrouwen wordt door de handelwijze van de verdachte ernstig aangetast. Verder heeft de verdachte misbruik gemaakt van de publieke middelen die de brandweer ten dienste staan om mensen of goederen te beschermen tegen een brand. Deze middelen hadden immers niet ingezet hoeven te worden als verdachte geen branden had gesticht. Bovendien heeft verdachte er niet bij stilgestaan dat ook elders branden hadden kunnen uitbreken, met mogelijk desastreuze gevolgen omdat de middelen daar niet (of niet tijdig) konden worden ingezet.
De ernst van de feiten, in combinatie met het gevaar en de angst die de branden hebben veroorzaakt, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een andere strafsoort is niet aan de orde. De rechtbank wil met het oog op de generale preventie een duidelijk en krachtig signaal afgeven aan de samenleving dat brandstichtingen, zeker door brandweerlieden, niet licht worden opgevat. Het feit dat de verdachte bij de politie en ter terechtzitting open kaart heeft gespeeld en oprecht spijt lijkt te hebben van zijn daden, is reden voor de rechtbank om aan de verdachte een lichtere straf op te leggen dan wanneer zijn opstelling anders was geweest. Ook het ontbreken van eerdere veroordelingen en het feit dat de reclassering het recidiverisico laag inschat, werken in het voordeel van de verdachte.
De rechtbank heeft verder bij de straftoemeting rekening gehouden met het feit dat verdachtes recht op een behandeling van zijn proces binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is geschonden, nu de zaak pas ruim drie jaren na de aanhouding van verdachte leidt tot een eindvonnis in eerste aanleg. De rechtbank vindt in deze termijnoverschrijding aanleiding een lagere straf op te leggen dan zij zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
Gelet op met name de proceshouding van verdachte en de persoon van de verdachte, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank ziet geen reden voor het opleggen van een voorwaardelijk gedeelte van de straf omdat verdachte de laakbaarheid van zijn handelen inziet, niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en ook sinds 2014, toen de onderhavige feiten hebben plaatsgevonden, niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Het standpunt van de verdediging
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1 primair (03/721497-14))
De raadsman voert aan dat de auto gerepareerd diende te worden voorafgaand aan de brand. Als gevolg van de brand hoeft deze reparatie niet meer uitgevoerd te worden. Dit voordeel is een direct gevolg van het concrete schadevoorval, waarmee is voldaan aan het vereiste dat het voordeel voortvloeit uit ‘eenzelfde gebeurtenis’, waardoor voordeeltoerekening dient plaats te vinden. De raadsman acht de vervangingswaarde van de auto van € 4.000,00 redelijk. Hij stelt echter dat er geen opgave is gedaan van de reparatiekosten en verzoekt de rechtbank daarom het voordeel te schatten op 10% van de vervangingswaarde zijnde
€ 400,00, waardoor een schadebedrag van € 3.600,- resteert. Tegen toewijzing van de stallings- en bergingskosten heeft de raadsman geen bezwaar.
De vordering van de benadeelde partij [naam vof benadeelde partij 2] v.o.f. (feit 2 primair (03/721497-14))
De raadsman bepleit afwijzing van de vordering van de benadeelde partij. Hij stelt dat de schade van de benadeelde partij volledig is vergoed door de schadeverzekeraar. Op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad is er na uitkering geen ruimte om nog andere kosten van herstel te claimen, tenzij deze helder onderbouwd worden. De raadsman acht dit in casu niet het geval.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 3 primair (03/721497-14))
De raadsman heeft geen bezwaar tegen het toewijzen van de vordering met betrekking tot de vervanging van de coniferenhaag. Ten aanzien van de vervanging van het tuinhuis bepleit de raadsman om de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De benadeelde partij heeft de vordering namelijk gestaafd op een onzekere gebeurtenis in de toekomst waarvan niet zeker is of deze zal intreden en hoe hoog de schade dan zal zijn.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 2 primair (03/702524-15))
De raadsman bepleit primair afwijzing van de vordering van de benadeelde partij vanwege misleiding van de rechtbank. Subsidiair verzoekt hij de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman stelt op basis van de principeaanvraag, dat de benadeelde partij reeds voorafgaand aan de brand voornemens was het pand te slopen in plaats van te renoveren. Dat zij hierover – slopen of renoveren – nog niet had beslist, noemt de raadsman in strijd met de waarheid. Daarnaast stelt de raadsman dat het taxatierapport van Vermeulen valselijk is opgemaakt, met de kennelijke bedoeling het als echt en onvervalst te gebruiken in de onderhavige voegingsprocedure. Immers prijkt een gedateerde foto van de Heidestübel op de voorkant van het rapport, ontbreekt de handtekening van de taxateur door het genoemde bedrag, zou [benadeelde partij 4] het pand hebben gekocht voor een bedrag van € 183.250,00 - maar liefst 25% onder de beweerdelijke taxatiewaarde van tien dagen eerder - en ontbreken datumaanduidingen in het rapport of zijn deze valselijk opgenomen.
Ten aanzien van de factuur voor de asbestverwijdering merkt de raadsman op, dat dit werk dient te gebeuren door een bedrijf dat in het bezit is van een procescertificaat asbestverwijdering, hetgeen in casu niet het geval was. De raadsman twijfelt dan ook aan de authenticiteit van de factuur. Mocht de rechtbank dit passeren, dan merkt de raadsman nog op dat bij een grondige verbouwing van het pand asbestsanering hoe dan ook had moeten plaatsvinden. Deze kosten zijn zodoende niet het gevolg van de onrechtmatige daad. Daarnaast dient de waarde van het pand gewaardeerd te worden op basis van het casco en niet op de waarde ‘in het economisch verkeer in vrij opleverbare staat’.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1 primair (03/721497-14))
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De raadsman verzoekt de rechtbank, gelet op de bespaarde reparatiekosten die hij schat op € 400,-, de vervangingswaarde van de auto te schatten op € 3.600,-. De rechtbank stelt echter dat de auto, voorafgaand aan de brand, niet dusdanig was beschadigd dat deze niet meer gebruikt kon worden zonder een reparatie. De aangever heeft immers in de aangifte verklaard dat hij de auto zou repareren en dat de auto daarom bij hem voor de deur was gezet, hetgeen erop duidt dat deze nog kon rijden. Dat er een reparatie van € 400,- nog moest plaatsvinden, is overigens niet gebleken, reden waarom de rechtbank met deze eventuele reparatiekosten geen rekening zal houden. De rechtbank acht voorts de gevorderde vervangingswaarde redelijk, mede gelet op de bijgevoegde aanbiedingen van eenzelfde soort auto. De stallings- en bergingskosten zijn niet betwist door de verdediging.
De rechtbank zal de vordering van € 4.280,03 in zijn geheel toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaak van de medeverdachte. Verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vordering niet reeds door of namens de medeverdachte is betaald.
De vordering van de benadeelde partij [naam vof benadeelde partij 2] v.o.f. (feit 2 primair (03/721497-14))
De rechtbank is van oordeel dat in de vordering van [naam vof benadeelde partij 2] v.o.f. thans onvoldoende is onderbouwd wat de resterende kosten inhouden en waarom deze niet zijn gedekt en uitgekeerd door de schadeverzekeraar. Die kosten zijn ook gemotiveerd betwist door de verdediging. Zo is nu, zonder expertise rapport, niet duidelijk hoe de schade-expert de schade heeft vastgesteld en hoe de verzekeraar de hoogte van de uitkering heeft vastgesteld. Het vormt echter een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om de vordering te voorzien van een nadere onderbouwing alvorens te beslissen op de strafzaak. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en dat de zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 3 primair (03/721497-14))
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal het gedeelte van de vordering ten aanzien van het verwijderen en vervangen van de coniferenhaag toewijzen.
De rechtbank merkt op dat er ten aanzien van het tuinhuisje blijkens de stukken geen schade is ontstaan, anders dan een gebroken ruitje. De benadeelde partij is van mening dat zij mogelijk een nieuw tuinhuis moet aanschaffen, wanneer door waterschade alsnog verzakking of rotting zal ontstaan van het tuinhuisje. Deze situatie is nu nog onzeker. De schade kan op dit moment dan ook nog niet worden vastgesteld. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering van € 985,00 niet-ontvankelijk is en dat de zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering voor een bedrag van € 875,00 toe.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 2 primair (03/702524-15))
De gevorderde schade wordt door de verdediging betwist. De rechtbank stelt voorop dat zij thans niet kan vaststellen of het taxatierapport en de factuur voor de asbestverwijdering valselijk zijn opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient hiervoor nader onderzoek te worden verricht. Ook hier vormt het een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om de vordering te voorzien van een nadere onderbouwing alvorens te beslissen op de strafzaak. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel
De raadsman heeft verzocht de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen op maximaal een (1) dag te stellen. De verdachte zal immers niet alle schade onmiddellijk kunnen vergoeden, hetgeen zal leiden tot een bijkomende gevangenisstraf. Volgens de raadsman komt uit de jurisprudentie naar voren dat dit niet het doel van de vervangende hechtenis is. De verdachte is namelijk wel degelijk bereid te betalen.
De rechtbank overweegt het volgende. Bij de aard van de schadevergoedingsmaatregel past niet dat met de draagkracht van de verdachte rekening wordt gehouden (vgl. Hoge Raad 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6246). Betalingsonmacht staat dus niet aan de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel en (in het verlengde daarvan) de toepassing van de vervangende hechtenis in de weg. De rechtbank mag bij gebrek aan draagkracht van verdachte onder omstandigheden afzien van de schadevergoedingsmaatregel, vanwege de tevens te bepalen vervangende hechtenis (vgl. Hoge Raad 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8788). Nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in de toekomst (naar redelijke verwachting) geen draagkracht zal hebben om voornoemd bedrag te betalen, ziet de rechtbank geen aanleiding om van de hiervoor genoemde jurisprudentie af te wijken.
De beslissing
De rechtbank:
- -
veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 24 maanden;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
feit 2 primair (03/721497-14) en feit 2 primair (03/702524-15)
- -
verklaart de benadeelde partijen [naam vof benadeelde partij 2] v.o.f. en [benadeelde partij 4] , niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- -
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, begroot tot heden op nihil;
feit 1 primair (03/721497-14)
- -
veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , wonende te [woonplaats 1] , te betalen € 4280,03;
- -
bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- -
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- -
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , van € 4280,03, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 52 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
- -
bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
feit 3 primair (03/721497-14)
- -
veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , wonende te [woonplaats 2] , te betalen € 875,00;
- -
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de post ‘vervanging tuinhuisje’, groot € 985,00, en bepaalt dat zij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- -
bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- -
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- -
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , van € 875,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
- -
bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
- verklaart verbeurd het volgende inbeslaggenomen voorwerp:
1 aansteker (2371704).
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C.A. Wilschut, voorzitter, M.J.A.G. van Baal en mr. M.E. Notermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 september 2017.
Buiten staat
Mr. M.E. Notermans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is onder parketnummer 03/721498-14 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, en/of (vervolgens) deze aanmaakblokjes in een (personen)auto (te weten een BMW 320d) (geparkeerd op de Dorpstraat te Bingelrade) te plaatsen, ten gevolge waarvan genoemde auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor genoemde auto en omringende, geparkeerd staande, auto's en het daar bevindende ontmoetingscentrum, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, te weten een BMW 320d, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 4 augustus 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, en/of (vervolgens) die aanmaakblokjes in een of meer strobalen heeft geplaatst, ten gevolge waarvan voornoemde strobalen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omringende strobalen en/of een aanhangwagen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere strobalen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 19 augustus 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, en/of (vervolgens) die aanmaakblokjes in een coniferenhaag heeft geplaatst,
ten gevolge waarvan die coniferenhaag geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die coniferenhaag en/of omliggende beplanting en/of aangrenzend tuinhuisje en/of bijbehorende woning, gelegen aan [adres 1]
te Schinveld, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2014 in degemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een coniferenhaag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Aan de verdachte is onder parketnummer 03/702524-15 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 augustus 2014 in de gemeente Brunssum ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, en/of (vervolgens) deze aanmaakblokjes in/onder een (personen)auto, te weten een Volkswagen Caddy, gekentekend [kenteken] , te plaatsen, ten gevolge waarvan genoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor genoemde auto en/of zich in de auto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 7 augustus 2014 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, te weten een Volkswagen Caddy, gekentekend [kenteken] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Terberg Leasing BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 1 juli 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, en/of (vervolgens) deze aanmaakblokjes in een pand, gelegen aan de [adres 2] te Schinveld, te gooien en/of te deponeren, ten gevolge waarvan genoemd pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor genoemd panden en/of de bij het pand behorende stal en/of in het pand aanwezige goederen, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 1 juli 2014 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een pand, gelegen aan de [adres 2] te Schinveld, en/of goederen welke in genoemd pand aanwezig waren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 11 augustus 2014 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, en/of (vervolgens) deze aanmaakblokjes in een pand, gelegen aan de [adres 3] te gooien en of deponeren, ten gevolge waarvan voornoemd pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor genoemd pand en
in het pand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 11 augustus 2014 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een pand, gelegen aan de [adres 3] , en/of goederen, geplaatst in genoemd pand, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hondenvereniging De Doorbijters, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.