3.3
Het oordeel van de rechtbank
1
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1. en het onder 2. tenlastgelegde bewezen is. Zij zal hierna de bewijsmiddelen weergeven en motiveren hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen
Op woensdag 15 maart 2017 kreeg verbalisant [verbalisant] , de Tactisch Coördinator van het Cybercrimeteam Noord-Holland het verzoek om onderzoek in te stellen naar een tweetal berichten die op zondag 12 maart 2017 op Twitter waren geplaatst.
Deze berichten waren geplaatst door een gebruiker met accountnaam: [naam account] en een van de berichten bevatte de volgende tekst:
‘’Voor alle Turken in Nederland die een vuurwapen hebben gebruik je vuurwapen tegen de politie en nazi’s in Nederland’’
Na onderzoek bleek dat onder bovengenoemd account al eerder soortgelijke berichten waren geplaatst op 10 juli 2015, namelijk berichten, bestaande uit de volgende teksten:
‘’Ik hoop dat ze beginnen met het afknallen van de politie die hoertjes en sletjes in het blauw die zo bang zijn dat ze niet eens weten wat ze doen’’
‘’de enigste wat je nodig hebt is een snelle motor en een goed werkende full automatische pistool en dan gewoon trekker overhalen als je ze zi’’
Voor het aanmaken van het account is gebruik gemaakt van het emailadres:
[e-mailadres] . Aan het account was eveneens een telefoonnummer gekoppeld dat op 30 oktober 2016 in gebruik was bij een persoon genaamd [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .2
Ter terechtzitting heeft de verdachte bekend dat hij degene is geweest die te Kerkrade op 10 juli 2015 en op 12 maart 2017 de in de tenlasteleggingen onder 1. en onder 2. weergegeven berichten op internet heeft geplaatst.
Overwegingen en conclusies ten aanzien van het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat voor de kwalificatie van opruiing aan een aantal vereisten moet zijn voldaan. Zo moet het opruien aanzetten tot iets ongeoorloofds dat naar Nederlands recht een strafbaar feit is. Verder moet sprake zijn van opzettelijk handelen of van het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit.
Een vereiste is verder dat de uitlating in het openbaar is gedaan, hetgeen wil zeggen onder zodanige omstandigheden en op een manier dat deze door het publiek gehoord, gelezen of gezien kon worden.3 Ook moet de uitlating waarmee wordt opgeruid mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan. Hieronder verstaat de rechtbank ook tekstberichten op internet en social media.
De berichten die de verdachte op 10 juli 2015 en 12 maart 2017 op Twitter plaatste, voldoen aan deze genoemde vereisten. De berichten roepen op tot het plegen van strafbare feiten, er was sprake van opzet of in ieder geval van het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat lezers zouden worden aangezet tot strafbare feiten, de uitlatingen die de verdachte deed, werden in het openbaar gedaan en tot slot was sprake van schriftelijk uitlatingen. Het plaatsen van de berichten kan dan ook worden gekwalificeerd als opruiing.
De volgende vraag is of datgene waartoe de verdachte heeft opgeruid kan worden aangemerkt als een terroristisch misdrijf. De Nederlandse wet geeft geen sluitende definitie van het begrip ‘terroristisch misdrijf’. Op grond van het Kaderbesluit terrorismebestrijding4 moet een terroristisch misdrijf aan twee voorwaarden voldoen om als zodanig te kunnen worden aangemerkt:
- het misdrijf moet als zodanig in de nationale wetgeving zijn aangemerkt.
- de dader moet de feiten hebben gepleegd met een terroristisch oogmerk.5
In artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht is een limitatieve opsomming gegeven van terroristische misdrijven. Hieronder valt ingevolge het eerste lid van artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht onder meer het strafbare feit neergelegd in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) indien het wordt begaan met een terroristisch oogmerk. Op grond van artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht wordt onder terroristisch oogmerk verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
De rechtbank is van oordeel dat met de door de verdachte in zijn berichten op Twitter gebruikte woorden:
“Voor alle Turken in Nederland die een vuurwapen hebben gebruik je vuurwapen tegen de politie en nazi’s in Nederland”;
“Ik hoop dat ze beginnen met het afknallen van de politie die hoertjes en sletjes in het blauw die zo bang zijn dat ze niet eens weten wat ze doen”
“de enigste wat je nodig hebt is een snelle motor en een goed werkende full automatische pistool en dan gewoon trekker overhalen als je ze zi”
expliciet wordt opgeroepen tot het plegen van een in Nederland strafbaar feit, namelijk een terroristisch misdrijf en het plegen van geweld tegen het openbaar gezag, namelijk tegen de politie. Door het plaatsen van de berichten roept de verdachte anderen op om agenten van de politie te vermoorden, waarmee de bevolking, of in ieder geval een deel ervan, ernstige vrees zou worden aangejaagd.
Voor wat het verweer van de verdediging betreft over het beroep op de vrijheid van meningsuiting ingevolge artikel 10 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt. Het recht op de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in het eerste lid van artikel 10 van het EVRM, kan ingevolge het tweede lid van dat artikel worden onderworpen aan bepaalde beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van - onder meer - het voorkomen van strafbare feiten.
In dit geval is voldaan aan het in het tweede lid van artikel 10 EVRM gestelde vereiste dat in de beperking van de vrijheid van meningsuiting is voorzien bij wet. Opruiing tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag is immers strafbaar gesteld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast dient de beperking van het recht op vrije meningsuiting een van de in het tweede lid van artikel 10 van het EVRM opgenomen doelen, te weten het voorkomen van strafbare feiten.
Dat betekent dat de vraag nog moet worden beantwoord of de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 131 Wetboek van Strafrecht noodzakelijk is in een democratische samenleving.
De rechtbank overweegt hiertoe dat, hoewel het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft bepaald dat het recht van vrijheid van meningsuiting tevens uitlatingen kan omvatten, die schokken, beledigen of verontrusten (”shock, offend or disturb”), maar de verdachte is in zijn berichten op Twitter verder gegaan dan dat. De verdachte heeft immers in zijn berichten anderen opgeroepen tot het vermoorden van agenten van de politie. In een democratische samenleving is het in dat geval noodzakelijk dat een inbreuk wordt gemaakt op het recht op vrijheid van meningsuiting.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
1.
Op 12 maart 2017, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift tot een terroristisch misdrijf en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door via het Twitter-account [naam account] een tweet te plaatsen met de inhoud:
"Voor alle Turken in Nederland die een vuurwapen hebben gebruik je vuurwapen tegen de politie en nazi's in Nederland".
2.
op 10 juli 2015, in de gemeente Kerkrade, in het openbaar bij geschrift tot een terroristisch misdrijf en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door via het Twitter-account [naam account] een tweet te plaatsen met de inhoud:
"Ik hoop dat ze beginnen met het afknallen van de politie die hoertjes sletjes in het blauw die zo bang zijn dat ze niet eens weten wat ze doen" en door via het twitter-account [naam account] een tweet te plaatsen met de inhoud:
"de enigste wat je nodig hebt is een snelle motor en een goed werkende full automatische pistool en dan gewoon trekker overhalen als je ze zi".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.