1 de vennootschap onder firma [A] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde sub 1] ,
2. [gedaagde sub 2] , vennoot van geïntimeerde sub 1,
wonend te [woonplaats gedaagde sub 2] ,
3. [gedaagde sub 3] , vennoot van geïntimeerde sub 1,
wonend te [woonplaats gedaagde sub 3] ,,
4. De gezamenlijke erfgenamen van de heer [B] overleden op [dag van overlijden] 2017, voormalig vennoot van [A],
laatstelijk wonend te [woonplaats B] , [adres B] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.L.G.J. Eikelboom.
Partijen worden verder in dit vonnis aangeduid als [eisende partij] en [gedaagde partij] (mannelijk enkelvoud).
4 De beoordeling
4.1.
Partijen houdt in de onderhavige kwestie onder meer verdeeld de vraag op welke wijze er een einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen.
4.2.
[eisende partij] stelt in dat verband – kort samengevat – dat hij [gedaagde partij] op 10 mei 2015 heeft verzocht om betaling van gewerkte overuren. [gedaagde partij] heeft dit geweigerd en heeft aan [eisende partij] meegedeeld dat hij niet meer hoefde te komen. [eisende partij] werd daarbij verplicht om zijn spullen en sleutels in te leveren. [gedaagde partij] heeft vervolgens aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.3.
[gedaagde partij] is een geheel andere mening toegedaan. [eisende partij] heeft op 15 mei 2015 aan wijlen [B] . verlof gevraagd voor onbepaalde tijd. [B] . heeft deze verlofaanvraag gemotiveerd geweigerd.
4.4.
Volgens [gedaagde partij] is [eisende partij] op 16 mei 2015 vervolgens op het werk verschenen en heeft hij enkel gesproken met administratief medewerkster mevrouw [C] . [eisende partij] heeft aan [C] meegedeeld, dat hij met onmiddellijke ingang stopte met werken voor [gedaagde partij] . [eisende partij] heeft daarbij aangegeven dat hij tot 1 juni 2015 naar Polen zou gaan en dat hij bij terugkomst zou gaan werken bij een nieuwe werkgever in Rotterdam. [eisende partij] heeft daarop de sleutels ingeleverd en zijn persoonlijke spullen meegenomen. [gedaagde partij] betwist nadrukkelijk dat de arbeidsovereenkomst op zijn initiatief is beëindigd. [eisende partij] is geheel uit vrije wil vertrokken. [gedaagde partij] heeft deze beslissing van [eisende partij] gerespecteerd en is overgegaan tot het opmaken van de eindafrekening, welke aan [gedaagde partij] is uitbetaald.
4.5.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het navolgende.
ten aanzien van de loonvordering
4.6.
Uit het procesdossier en uit hetgeen door partijen ter zitting van 15 januari 2018 over en weer is verklaard, is naar het oordeel van de kantonrechter niet althans in onvoldoende mate gebleken dat de arbeidsovereenkomst door [gedaagde partij] is opgezegd. Zo ontbreekt een schriftelijke bevestiging van de gestelde opzegging en ook uit het handelen van [eisende partij] na 16 mei 2015 blijkt dat hij zich pas bij schrijven van zijn toenmalige gemachtigde d.d. 9 juli 2015 beschikbaar houdt voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Zo [eisende partij] al het standpunt huldigt dat hij door [B] . is weggestuurd, dan laat zijn houding nadien zien dat hij daarmee kennelijk aanvankelijk heeft ingestemd. [gedaagde partij] heeft in de contacten met de respectievelijke gemachtigden van [eisende partij] telkens aangegeven dat de arbeidsovereenkomst niet door hem was beëindigd. Voorts heeft [gedaagde partij] nog getracht om met [eisende partij] in gesprek te raken teneinde tot een goed einde van hun arbeidsrelatie te komen, maar [eisende partij] heeft om hem moverende redenen geen gehoor gegeven aan de uitnodiging daartoe.
4.7.
Daarnaast is ter zitting zowel door [gedaagde sub 2] . als mevrouw [gedaagde sub 3] verklaard dat zij van [B] . hebben vernomen dat [eisende partij] uit eigen beweging een einde aan de arbeidsovereenkomst heeft gemaakt. Daarbij zou [B] . hebben aangegeven dat het plotselinge vertrek van [eisende partij] hem zeer ongelegen kwam, gelet op ziekte bij overige werknemers in het bedrijf. Een en ander is ter zitting bevestigd door de adviseur van [A] , de heer [D] , die heeft bevestigd dat [B] . ook ten overstaan van hem heeft aangegeven dat het vertrek van [eisende partij] op een zeer ongelukkig tijdstip kwam.
4.8.
De hiervoor omschreven omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat [eisende partij] geheel vrijwillig en op eigen initiatief de arbeidsrelatie heeft beëindigd. Nu als niet weersproken vast staat dat [gedaagde partij] voor een – naar de kantonrechter nu vast stelt – correcte eindafrekening heeft zorg gedragen, kan [eisende partij] geen aanspraak op loonbetalingen meer maken. Het in het petitum onder 1 gevorderde dient dan ook te worden afgewezen.
ten aanzien van de overuren over de jaren 2011 tot en met 2015
4.9.
[eisende partij] maakt voorts aanspraak op uitbetaling van gemaakte overuren over de periode van 2011 tot en met 2015. [eisende partij] heeft zijn vordering op dit punt nader onderbouwd met een door hem zelf bijgehouden overurenregistratie. [eisende partij] heeft gedurende een aantal jaren in een schrift bijgehouden hoeveel overuren hij telkens maakte. Ook hield [eisende partij] in dit schrift zijn afwezigheid bij.
4.10.
Zijdens [gedaagde partij] is ter zitting aangegeven dat er geen overurenadministratie is bijgehouden. De te werken uren waren ook min of meer afhankelijk van het werkaanbod. [eisende partij] had de vrije hand in de invulling van de arbeidsuren en teveel gemaakte uren werden gecompenseerd met tijd voor tijd. Een strikte registratie daarvan werd niet bijgehouden. Het schrift dat door [eisende partij] ter zitting is getoond zegt [gedaagde partij] niet te kennen.
4.11.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de overuren het navolgende.
4.12.
[gedaagde partij] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de vordering ten aanzien van de overuren die betrekking hebben op de maanden gelegen vóór 1 mei 2012 verjaard zijn. [eisende partij] beroept zich op een stuitingshandeling in augustus 2016 nadat [eisende partij] zich tot de stichting Fairwork heeft gewend. De kantonrechter overweegt op dit punt als volgt.
4.13.
[eisende partij] beroept zich weliswaar op enige stuitingshandeling in augustus 2016 maar laat na aan te geven op welke ondubbelzinnige stuitingshandeling hij doelt. Uit de processtukken blijkt dat [eisende partij] eerst bij schrijven van zijn gemachtigde van 9 juni 2016 aanspraak maakt op uitbetaling van overuren, zonder concreet aan te geven om hoeveel overuren het zou gaan en wat de omvang van een eventuele vordering in dat verband zou zijn. De kantonrechter is van oordeel dat het schrijven van 9 juni 2016 niet als een stuitingshandeling kan worden gezien, doch eerder als een verzoek om informatie. Hetzelfde geldt voor het schrijven d.d. 11 augustus 2016 van de gemachtigde van [eisende partij] voor zover het de overuren betreft. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de vordering van [eisende partij] ten aanzien van de overuren voor zover deze betrekking heeft op de periode gelegen vóór 1 mei 2012 is verjaard.
4.14.
Ten aanzien van het resterende deel van de vordering wordt het volgende overwogen.
4.15.
Uit de arbeidsovereenkomst, die als productie 2 bij dagvaarding is overgelegd, blijkt dat partijen een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan voor 38 uur per week. In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de werknemer zich bij bijzondere omstandigheden verplicht tot overwerk met dien verstande dat indien de werkgever zulks verzoekt, hij langer zal werken dan werd overeengekomen en ontvangt hij daarvoor een vergoeding conform de geldende CAO.
4.16.
In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat [gedaagde partij] overwerk aan [eisende partij] heeft opgedragen. Evenmin is komen vast te staan dat [gedaagde partij] uitdrukkelijk heeft ingestemd met het maken van overuren. [gedaagde partij] is zodoende nooit in staat gesteld een deugdelijke administratie te voeren van eventueel overwerk.
4.17.
Uit de processtukken en uit het verhandelde ter zitting ontstaat het beeld dat er weliswaar een hiërarchische verhouding tussen partijen bestond – en dan met name tussen [eisende partij] en [B] . – maar dat er daarnaast ook sprake was van een vriendschappelijke en haast familiaire verstandhouding. In dat kader was [eisende partij] dan ook geheel vrij zijn arbeidstijd naar eigen inzicht in te vullen. Niet gebleken is dat [eisende partij] gehouden werd aan strikte werktijden en dat die werktijden konden variëren.
4.18.
[eisende partij] heeft daarnaast maandelijks salarisspecificaties ontvangen waarop geen vermelding was te zien van overuren. Vast staat dat [eisende partij] daartegen nimmer heeft geageerd. De stelling van [eisende partij] dat hij bang was zijn baan te verliezen indien hij bezwaar zou maken tegen die loonspecificaties wordt in het geheel niet onderbouwd. In dat verband heeft adviseur [D] ter zitting verklaard dat hij nooit met [B] . heeft gesproken over vergoeding van (achterstallige) overuren. Wel heeft [D] bemiddeld tussen [B] . en [eisende partij] aangaande een salarisverhoging die uiteindelijk ook is gerealiseerd.
4.19.
Ook het standpunt van [eisende partij] dat hij diverse malen mondeling heeft geklaagd, wordt op geen enkele wijze nader onderbouwd. Uit niets blijkt dat [eisende partij] op welke wijze dan ook tijdig gebruik heeft gemaakt van zijn klachtplicht van artikel 6:89 BW, die – zoals [gedaagde partij] terecht stelt – ook in het arbeidsrecht te gelden heeft. De kantonrechter zal dan ook aan dit deel van het verweer voorbij gaan.
4.20.
De kantonrechter gaat eveneens voorbij aan hetgeen [eisende partij] naar voren heeft gebracht met betrekking tot de registratie van de structureel gemaakte overuren. De kantonrechter kan geen status toekennen aan het schrift dat [eisende partij] ter zitting heeft getoond. Niet gebleken is dat [eisende partij] een dergelijke registratie voerde met medeweten van [gedaagde partij] en [gedaagde partij] wordt dan ook ter zitting compleet verrast door deze urenregistratie. Zo zou [eisende partij] immers op enkele vakanties na standaard 7 dagen per week gedurende 13 uur per dag hebben gewerkt. Zonder enige vorm van feitelijke onderbouwing acht de kantonrechter dit niet geloofwaardig. Het betreffende schriftje levert naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende begin van bewijs op.
4.21.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vordering van [eisende partij] moet worden afgewezen. De kantonrechter acht geen termen aanwezig [eisende partij] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.22.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op een bedrag van € 1.600,00 (2 x tarief € 800,00) als salaris gemachtigde. [eisende partij] zal ook worden veroordeeld in de nakosten.
4.23.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5 De beslissing
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 1.600,00,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] onder de voorwaarde dat zij niet binnen 2 weken na aanschrijving door [gedaagde partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.