Dan resteert het door [ouder A] gevorderde smartengeld. [ouder A] vordert een bedrag van € 3.367,00 aan smartengeld. Smartengeld is, zo is bepaald in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW, een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis, hier de onrechtmatige daad, waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van smartengeld moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waarbij voor de omvang van de vergoeding in het bijzonder bepalend zijn de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. De rechter moet de zwaarte van het verdriet, de ernst van de pijn en het gemis aan levensvreugde afleiden uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen, zoals de aard van het letsel en de (meer subjectief te duiden) gevolgen daarvan voor de benadeelde. Bij de begroting moet de rechter daarnaast ook meewegen de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke partij te maken verwijt. Voorts dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met een eventueel opgetreden geldontwaarding.
In dat verband verwijst [ouder A] naar een uitspraak die is opgenomen in de ANWB Smartengeldgids van 2016.
Door de mishandeling heeft [eisende partij] een gebroken neus opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld. Verder was sprake van een snijwond in een lip en wat kneuzingen. Voorts is [eisende partij] in behandeling geweest bij een fysiotherapeut wegens schouder- en nekklachten, maar niet geheel helder is of die klachten door de mishandeling zijn veroorzaakt. Er wordt ook gesproken over een zogenoemde whiplash. Er is geen sprake van blijvend letsel. Aannemelijk is dat [eisende partij] als gevolg van de mishandeling pijnklachten heeft gehad, maar het hier beschreven letsel en de pijn zijn in tijd relatief beperkt geweest.
[eisende partij] stelt voorts dat hij psychische schade heeft opgelopen. Door de mishandeling zou hij een angststoornis ontwikkeld hebben. Uit het overgelegde behandelplan van Boei-Limburg d.d. 12 juli 2016 blijkt dat [eisende partij] door zijn huisarts is verwezen voor een vermoeden van een angststoornis, maar uit de overgelegde eindbrief van Boei-Limburg d.d. 26 oktober 2016 blijkt dat naast een korte persoonsverdieping/gesprekken met [eisende partij] , oudergesprekken en contacten met de gezinscoach, geen behandeling heeft plaatsgevonden en dat er geen concrete hulpvragen zijn en er geen/onvoldoende motivatie is om begeleiding/behandeling in te zetten. Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk dat sprake is van psychisch letsel. Alle omstandigheden in aanmerking nemend is de kantonrechter van oordeel dat een immateriële schadevergoeding van € 750,-- op zijn plaats is. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 24 maart 2016.