RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6780524 AZ VERZ 18-24
Beschikking van de kantonrechter van 3 mei 2018
[verzoeker]
wonend aan de [adres 1] [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. E. Aarden, advocaat te Sittard
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] b.v.
gevestigd aan de [adres 2] [vestigingsplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. R.P.H.W. Haas, advocaat te Heerlen.
Partijen zullen hierna respectievelijk [verzoeker] en [verweerster] genoemd worden.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 februari 2015 krachtens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (duur van de stage) bij [verweerster] in dienst getreden als advocaat-stagiair (bijlage 1 verzoekschrift en bijlage 1 verweerschrift).
2.2.
Op 23 maart 2015 hebben de maten van [verweerster] enerzijds (onder wie mr. [naam maat] ) en [verzoeker] anderzijds een overeenkomst tot inbreng gesloten, die inhoudt dat zij de door [verzoeker] geëxploiteerde eenmanszaak ‘ [naam eenmanszaak] ’ verder drijven in de vorm van een besloten vennootschap onder de naam Reisadvocaat met [verzoeker] en [naam maat] als bestuurders (bijlagen 2 en 3 verweerschrift).
2.3.
Op 5 september 2016 is [verzoeker] arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van ziekte.
De bedrijfsarts adviseerde in de periodieke evaluatie van 31 oktober 2016 (bijlage 11 verzoekschrift):
“(…) opstarten met 2 keer 3 uur in rustig werk, zonder werkdruk, zonder deadlines. Iedere week evalueren. Gaat het goed dan iedere twee weken uitbreiden. Start op 07-11-2016. (…)”
2.4.
Daarop heeft [verweerster] besloten om [verzoeker] niet in Maastricht maar in Heerlen te laten re-integreren. [verweerster] heeft daartoe informatie ingewonnen bij een arbeidsdeskundige, mevrouw [naam arbeidsdeskundige] . Deze arbeidsdeskundige heeft niet met [verzoeker] gesproken. Ook was besloten dat [verzoeker] tijdens zijn re-integratie geen secretariële ondersteuning kreeg.
2.5.
[verzoeker] heeft zijn ongenoegen hierover geuit en ziet deze maatregelen als een bestraffing voor zijn arbeidsongeschiktheid. Ondanks zijn bezwaren, verrichtte hij in aangepaste vorm zijn werkzaamheden in Heerlen.
2.6.
Bij e-mailbericht van 23 november 2016 deelde [naam 1] aan [verzoeker] mee (bijlage 13 verzoekschrift):
“(…) Gisteren gaf [naam 2] aan dat je bij haar binnen was gelopen. Je hebt haar aangegeven dat je bij ons kantoor maar beter niet ziek kon worden, want je mag niet meer naar Maastricht, je krijgt te zware controle, je mag geen zaken meer doen en je voelt je klein. (…)
Je miskent daarmee eigenlijk je eigen klachten. Je bent namelijk de eerste stagiaire die wij ooit in dienst hebben gehad, die er zo snel al doorheen zat en maanden uit de running is geweest, met burnout achtige verschijnselen. Voordat je ziek werd, werd je het ook al een paar keer teveel. Dat heeft ook geleid tot naar huis gaan. De advocaat is een vak bij uitstek, waar een burn out op de loer ligt: eenderde van de advocaten krijgt er een.
Nu kom je terug en remmen wij je, gezien het gegeven advies tijdens je re-integratie. Voorlopig moet voorkomen worden dat je al teveel druk op je schouders krijgt. Met die insteek pakken wij het op, dat heeft [naam maat] ook al uitgebreid met je besproken op je eerste dag. (…)
Wij willen je opleiden tot een stabiele advocaat, die om kan gaan met druk. Daarom willen we het nu goed opbouwen, rustig aan en met beleid. Inderdaad doe je nu minder zaken, maar dat ligt aan de uren die je er nochtans maar bent.
We willen dat je in Heerlen werkt. Omdat zoals door [naam maat] al aangegeven de werkplek in Maastricht niet geschikt is gebleken. In Heerlen zijn meer mensen uit de maatschap vaker aanwezig en kunnen we veel beter aan onze verplichtingen als patroon voldoen. Daarnaast kunnen we dan eerder ingrijpen, als ons blijkt dat de druk weer te hoog wordt. Realiseer je goed, een van de kerneigenschappen van een advocaat is omgaan met druk en spanningen.
Wij hebben het beste met je voor. (…) We realiseren ons dat het veranderen van werkplek niet leuk is, maar dit is een noodzakelijk gevolg van alle omstandigheden nu. (…)”
2.7.
In de periodieke evaluatie van 2 januari 2017 heeft de bedrijfsarts van ArboNed gerapporteerd (bijlage 11 verweerschrift):
“(…)
Stand van zaken
Hij werkt nu 4 keer 5 uur. Hij werkt nu in Heerlen. Werken gaat redelijk goed.
Advies
Geleidelijk uitbreiden, bv iedere twee weken 4 uur erbij. Eerst uitbreiden op de maandag, dinsdag. donderdag en vrijdag. Iedere twee weken evalueren. (…)”
2.8.
Bij e-mailbericht van 18 januari 2017 heeft mevrouw [naam officemanager] , office manager, bij [verzoeker] geïnformeerd of hij die week gestart was met 4 x 6 uur. Naar aanleiding van het antwoord van [verzoeker] “Nou officieel niet. Werk 4 x 5 en probeer daar beetje op te letten, maar dat is gezien hoeveelheid werk een opgave. Als het goed gaat, wil ik het op niet al te lange termijn verder opbouwen” deelde [naam officemanager] aan [verzoeker] mee (bijlage 15 verzoekschrift):
“(…) Met de bedrijfsarts is besproken dat je iedere twee weken geleidelijk zou opbouwen met bijv vier uur erbij. Dat zou deze week dan 4x6 uur zijn. Als je afwijkt van de afspraken met de bedrijfsarts danwel stagneert in opbouw dan moet dat wel in overleg. Ik moet dat nl doorgeven bij de Arbodienst en aan het reintegratiebureau Keerpunt. Bij stagnatie willen/kunnen zij weer stappen ondernemen. Ik cc dit even aan [naam maat] zodat we overleg hebben hierover. (…)”
2.9.
In de daarop volgende periodieke evaluaties van de bedrijfsarts rapporteerde deze voor zover relevant:
13 februari 2017 (bijlage 11 verzoekschrift, bijlage 12 verweerschrift)
“(…)
Stand van zaken
Hij werkt nu 4 keer 6 uur sinds 06-02-2017. Gelukkig gaat het steeds beter met hem.
Advies
Geleidelijk uitbreiden. Nu 4 keer 6 uur. Per 20-02: 4 keer 7 uur en vanaf 06-03: 4 keer 8 uur. (…)”
21 maart 2017 (bijlage 11 verzoekschrift, bijlage 13 verweerschrift)
“(…)
Stand van zaken
(…) [verzoeker] heeft naar eigen inzicht de re-integratie opgebouwd. Thans is hij 4 dagen a 8 uur doende in aangepast werk. Nu blijkt dat toch te zwaar. (…) Het herstel is geleidelijk aan het intreden
Advies
Hij is nu 4 dagen a 7 uur inzetbaar voor aangepast eigen werk. Indien verder herstel plaats vindt zal hij zelf de uren geleidelijk verder mogen opbouwen.
18 april 2017 (bijlage 11 verzoekschrift, bijlage 14 verweerschrift)
“(…)
Stand van zaken
(…) Het gaat niet goed met hem. Er zijn mijns inziens nu geen concrete reintegratiemogelijkheden bij de eigen werkgever.
Advies
Het herstel dient te worden afgewacht (…)
16 mei 2017 (bijlage 15 verweerschrift) en 13 juni 2017 (bijlage 16 verweerschrift)
herstel respectievelijk het effect van de behandeling afwachten
2.10.
Op 13 juni 2017 ontving [verzoeker] een WhatsApp bericht van [naam maat] (bijlage 16 verzoekschrift):
“He [verzoeker] , je bent weer bij de bedrijfsarts geweest en we willen je graag spreken. Over je herstel, functiegeschiktheid, voortzetten dienstverband na stage en De Reisadvocaat. Ik zal het gesprek doen samen met [naam 3] . We nodigen je uit op maandag 26 juni om 10:30 op het kantoor in Maastricht”
Daarop volgde de navolgende WhatsApp conversatie:
22-06-2017 [verzoeker] : “Hoi [naam maat] . Komende maandag kan ik helaas niet aanwezig zijn bij het gesprek. Ik heb die dag een behandeling gepland staan. Daarnaast is het in het kader van mijn herstel nu niet verstandig om een formeel gesprek te voeren met twee partners. Zoals in de rapportage van de bedrijfsarts staat opgenomen zal mijn behandeling afgewacht moeten worden. Je kunt me mailen (…)”
23-06-2017 [naam maat] : “Beste [verzoeker] , het gesprek is ruimschoots van te voren aangekondigd. Je bent daarnaast verplicht om op uitnodiging van je werkgever te verschijnen voor gesprek. Bovendien zijn wij verplicht om in het kader van je re-integratie met jou in gesprek te blijven. Ik ga er vanuit dat je behandeling niet de hele dag duurt. (…) Tevens heb ik de bedrijfsarts geconsulteerd en die ziet geen bezwaar tegen het gesprek. Je mag desgewenst ook een vertrouwenspersoon meenemen naar het gesprek (…)”
25-06-2017 [verzoeker] : “(…) Ik vind het ook belangrijk om met jullie in gesprek te blijven en ben op de hoogte van mijn verplichtingen om in te gaan op redelijke voorstellen van de werkgever. Ons laatste driegesprek (…) was op (…) 18 april. Dit gesprek was erg heftig en heeft bijgedragen aan mijn uitval (…) In het verslag van de bedrijfsarts is opgenomen dat mijn behandeling afgewacht dient te worden (…) In dit stadium van mijn herstel is een gesprek zoals door jou voorgesteld dan ook te belastend en daarom gelet op het voorgaande op dit moment niet te beschouwen als een redelijk voorstel. (…) Ik kan deze week telefonisch bereikbaar zijn om te praten over mijn herstel. (…)”
26-06-2017 [naam maat] : “(…) Uiteraard hebben wij begrip voor je situatie, daarom heb ik ook met de bedrijfsarts contact gehad. Zij geeft aan dat je in staat bent een gesprek met ons te voeren. (…)”
27-06-2017 [naam maat] : “(…) Je bent niet verschenen op het gesprek gisteren. De bedrijfsarts heeft ons vrijdag jongstleden meegedeeld dat je terdege in staat was dit gesprek te voeren. (…) Jij weet dat je verplicht bent mee te werken aan je re-integratie. Het niet verschijnen merken wij aan als niet meewerken. Hierbij roepen we je dus nogmaals op voor een gesprek. Ben je dan weer afwezig dan, dan zijn we gerechtigd je loonbetaling op te schorten te vanwege het niet meewerken aan dit gesprek.
2.11.
In de periodieke evaluatie van 11 juli 2017 heeft de bedrijfsarts van ArboNed gerapporteerd (bijlage 11 verzoekschrift, bijlage 18 verweerschrift):
“(…) Uit overleg met zijn behandelaar volgt dat hij nu niet in staat is om een gesprek aan te gaan met zijn werkgever/leidinggevende. (…) Ik adviseer de werkgever een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV om te kijken of het UWV het eens is met mijn advies dat er nu geen reintegratiemogelijkheden zijn. (…)”
2.12.
Bij e-mailbericht van 31 juli 2017 deelde [naam maat] aan de gemachtigde van [verzoeker] mee (bijlage 19 verzoekschrift en bijlage 26 verweerschrift):
“(…) Een van de redenen dat we [verzoeker] wilden spreken is om de toekomst na de stage te bespreken. Dit hadden we uiteraard het liefste met hem persoonlijk gedaan. Hij is op 1 februari 2015 bij ons in dienst getreden. Normaal zou zijn stage 36 maanden duren en eindigt zijn arbeidsovereenkomst derhalve op 31 januari 2018. Zoals u weet moeten wij minimaal zes maanden voordat de verlenging van de overeenkomst aan de orde is aan de advocaat-stagiaire meedelen of wij hem een arbeidsovereenkomst aanbieden als advocaat-medewerker. Dit is niet het geval. (…)”
2.13.
Op verzoek van [verweerster] heeft het UWV een deskundigenoordeel op 17 augustus 2017 uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van [verweerster] voor [verzoeker] tot dan voldoende geweest waren (bijlage 20 verzoekschrift).
2.14.
Bij brief van 27 december 2017 deelde [verweerster] aan de inmiddels (ter bemiddeling) ingeschakelde Deken van de Orde van Advocaten mee (bijlage 22 verzoekschrift):
“(…) Ten eerste leg ik over een kopie van de arbeidsovereenkomst zoals partijen die eertijds hebben gesloten en daaruit volgt dat de stageperiode zal eindigen op 01 februari 2018. (…) mr. [verzoeker] geruime tijd arbeidsongeschikt is vanwege ziekte. (…) dat mr. [verzoeker] zich ook reeds in het tweede jaar van de stage (…) ziek heeft gemeld (…) en met ingang van 18 april 2017 (…) voor 100% arbeidsongeschikt en die situatie duurt ook heden nog voort. (…)
Het een en ander laat echter onverlet dat ik niet anders kan concluderen dan dat de stage binnen ons kantoor zal eindigen op 01 februari 2018 zonder stageverklaring. (…)
Ik merk verder op dat mr. [verzoeker] reeds tijdig (31 juli 2017) door middel van correspondentie aan zijn advocaat op de hoogte is gebracht van het feit dat zijn dienstverband zal eindigen bij het einde van het contract. (…)”
2.15.
Op 31 januari 2018 heeft er in aanwezigheid van mr. [naam maat] , mr. [naam 5] , verzoeker en mr. [naam 4] een bemiddelingsgesprek bij de Deken plaatsgevonden. Partijen hebben toen overeenstemming bereikt over een voortzetting van de stage- en arbeidsovereenkomst tot 13 maart 2019. [verzoeker] zou zijn werkzaamheden in de vorm van
- een nog door partijen nader te bepalen constructie van - detachering voortzetten bij mr. [naam 4] , advocaat te Valkenburg.
2.16.
Vervolgens heeft [verweerster] aan mr. [naam 4] en verzoeker een concept detacheringsovereenkomst doen toekomen. Mr. [naam 4] en verzoeker konden zich hierin niet vinden.
2.17.
De loondoorbetaling na 1 februari 2018 geschiedt door [verweerster] (op 70% -basis wegens de voortdurende arbeidsongeschiktheid).
3 Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt, na wijziging van zijn verzoek(en):
onvoorwaardelijk:
-
een transitievergoeding van € 3.176,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
-
een gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 46.581,20 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
-
een billijke vergoeding van € 65.000,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en het geheel (de optelsom) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoek;
-
€ 15.000,00 netto aan immateriële vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoek;
-
€ 189,00 aan onbetaald gelaten factuur d.d. 26 januari 2018 ter zake kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
- [verweerster] te veroordelen tot het verstrekken van de eindafrekening (te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging), de jaaropgave 2017 en de inloggegevens voor de loonspecificaties, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
voorwaardelijk, voor het geval dat de arbeidsrelatie tussen partijen nog bestaat:
- -
de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden per eerst mogelijke datum, alsmede [verweerster] te veroordelen tot betaling van de hiervoor onder a) tot en met e) genoemde vergoedingen c.q. bedragen;
- -
[verweerster] te veroordelen tot het verstrekken van de eindafrekening (te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging), de jaaropgave 2017 en de inloggegevens voor de loonspecificaties, zulks op straffe van een dwangsom;
onvoorwaardelijk en voorwaardelijk:
- [verweerster] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
Alles - waar mogelijk - bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
[verweerster] heeft zich op alle onderdelen (met een minieme uitzondering) verweerd.
3.3.
Op de gedetailleerdere stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.
4 De beoordeling
4.1.
Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of er sprake is van een opzegging van de voor bepaalde duur aangegane stageovereenkomst of een aanzegging van niet-verlenging. De onvoorwaardelijke verzoeken van [verzoeker] zijn gebaseerd op een opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.2.
De kantonrechter is met [verweerster] van oordeel dat de (hiervoor onder r.o. 2.12. geciteerde) brief van 31 juli 2017, gelet op de daarin gebruikte bewoordingen, niet als een opzegging kan worden beschouwd. Anders dan [verzoeker] (veronder)stelt, is er geen sprake van een opzegging van de arbeidsovereenkomst tegen 1 februari 2018, maar van een aanzegging dat de arbeidsovereenkomst per die datum (van rechtswege) eindigt. Uit deze brief - in de praktijk inmiddels ook wel aangeduid met de term ‘aanzeggingsbrief’- volgt niet meer dan dat [verweerster] de bestaande arbeidsovereenkomst niet wil verlengen. Zo’n aanzegging is gebaseerd op de wettelijke verplichting van de werkgever om de werknemer tijdig te informeren over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd. Dat volgt overigens ook uit de (hiervoor onder r.o. 2.14 geciteerde) brief van 27 december 2017 aan de Deken van de Orde van Advocaten. Met de gebruikte woorden is onmiskenbaar tot uitdrukking gebracht dat het einde van de arbeidsovereenkomst zou moeten worden bewerkstelligd door de wet (het van rechtswege eindigen door het verstrijken van de overeengekomen duur) en niet door een opzegging. De aanzegging is juist op tijd (binnen de wettelijke termijn) gedaan, zodat geen sprake is van een recht van de werknemer op een aanzegvergoeding. Voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur is geen opzegging nodig, nu deze tevoren vastgelegde termijn uit zichzelf verstrijkt en de overeenkomst zelf niet tussentijds opzegbaar is. Er is dus sprake van een aanzegging als bedoeld in art. 7:668 lid 1 BW en niet van een opzegging als bedoeld in art. 7:669 lid 1 BW. Aan een onmiskenbare en ook als zodanig bedoelde aanzegging kan niet achteraf alsnog het karakter van een opzegging worden toegekend. De enkele omstandigheid dat [verweerster] (in de persoon van [naam maat] ) in haar e-mailbericht van 9 maart 2018 (bijlage 29 verzoekschrift) eenmalig het woord ‘opzegging’ (‘de opzegging is ingetrokken ten overstaan van de deken’) gebruikt, maakt dat niet anders en doet aan het voorgaande niet af.
4.3.
Verder is er geen reden om aan te nemen dat partijen bij het vastleggen van de stageovereenkomst de bedoeling hadden de gebruikelijke stageduur van 36 maanden of drie jaar te verlengen met een periode gelijk aan de duur van eventuele tussentijdse arbeidsongeschiktheid (de tekst van de overeenkomst bevat daarvoor geen enkele - zelfs niet indirecte - aanwijzing).
4.4.
Nu op grond van het voorgaande niet geconcludeerd kan worden dat sprake is geweest van een opzegging, kan niet voor recht verklaard worden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens onregelmatige opzegging door [verweerster] is geëindigd per 1 februari 2018. Evenmin kan [verzoeker] bij gebreke van opzegging aanspraak maken op een transitievergoeding, billijke vergoeding en gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De onvoorwaardelijke verzoeken worden dan ook afgewezen. Zelfs een aanzegvergoeding komt in het licht van de feiten niet in beeld.
4.5.
De vermelding ‘voorwaardelijk’ heeft betrekking op de situatie dat de arbeidsovereenkomst nog mocht bestaan ten tijde van de afdoening van het verzoek. Met het in deze beschikking gegeven oordeel dat er geen sprake is van een opzegging (r.o. 4.2. - 4.4.) en de door partijen op 31 januari 2018 ten overstaan van de Deken gemaakte afspraken over een nieuwe arbeidsovereenkomst als voortzetting van de stage- en arbeidsovereenkomst (r.o. 2.15.), is aan die voorwaarde voldaan en kan [verzoeker] geacht worden op zichzelf voldoende belang te hebben bij een beslissing op zijn verzoek. [verweerster] gaat uit van het bestaan van een dergelijke principe-overeenkomst, ook al meent [verzoeker] (achteraf) dat deze geen definitieve binding oplevert omdat een nadere uitwerking ontbreekt.
4.6.
Art. 7:671c lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden op grond van omstandigheden die van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te worden toegewezen. Bij dat oordeel heeft meegewogen het feit dat het hier om een werknemersverzoek gaat waarbij bijzondere opzegverboden niet aan de orde zijn. Verder is van belang dat gelet op het (grond)recht van vrije arbeidskeuze een verzoek van werknemer in beginsel gehonoreerd dient te worden. De arbeidsovereenkomst zal daarom met ingang van 1 juli 2018 ontbonden worden. Of [verzoeker] hiermee verstandig handelt dan wel juist zijn positie op langere termijn schaadt / in gevaar brengt, moet in het midden gelaten worden.
4.8.
In dit verband dient beoordeeld te worden of aanleiding is voor toekenning van een transitievergoeding als bedoeld in art. 7:673 lid 1 onder b en een billijke vergoeding als bedoeld in art. 7:671c lid 3 onder b BW. Voor toekenning van deze vergoedingen dient sprake te zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat, waarbij te denken valt aan een situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd en de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier naar het oordeel van de kantonrechter niet voor.
4.9.
Zoals uit r.o. 4.8. blijkt, moet voor toekenning van een billijke vergoeding en transitievergoeding sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij de waardering van het handelen of nalaten van de werkgever als ernstig verwijtbaar wordt de spreekwoordelijke lat hoog gelegd. De kantonrechter dient aan de hand van objectieve feiten te beoordelen of de door [verzoeker] gestelde verwijten zodanig zijn, dat daaraan de conclusie verbonden dient te worden dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] .
4.10.
Een van de verwijten die [verzoeker] aan het adres van [verweerster] maakt, is dat [verweerster] ter zake van de overplaatsing is afgegaan op een arbeidsdeskundig advies, terwijl deze arbeidsdeskundige niet met [verzoeker] heeft gesproken. Hoewel het zorgvuldiger was geweest als de deskundige zowel met werkgever als met werknemer had gesproken, is dit verwijt niet zo ingrijpend dat dit maakt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] .
4.11.
Dat [verzoeker] de opstelling van [verweerster] als tegenwerking / ‘bestraffing’ ervoer, kan zo zijn, maar die ervaring is een subjectieve beleving van [verzoeker] en kan naar objectieve maatstaven niet worden gestoeld op verifieerbare, in gedragingen en uitlatingen van [verweerster] gelegen feiten. Uit het e-mailbericht van 23 november 2016 (r.o. 2.6.) blijkt dat de overplaatsing was ingegeven door de op zichzelf respectabele overweging om te kunnen voldoen aan het advies van de bedrijfsarts (r.o. 2.3.) en om [verzoeker] in Heerlen een rustige(re) werkomgeving en betere ondersteuning (eerder ingrijpen als de werkdruk te hoog werd) te bieden dan in Maastricht. [verzoeker] heeft het missen van secretariële ondersteuning tijdens zijn re-integratie negatief geïnterpreteerd, maar dat daaraan een andere reden ten grondslag lag dan dat de aard van het aangepaste werk dat niet vereiste, is uit beschikbaar gestelde gegevens niet gebleken.
4.12.
Verder is - anders dan [verzoeker] heeft aangevoerd - niet gebleken dat [verweerster] de druk heeft opgevoerd. [verweerster] mocht bij [verzoeker] informeren of hij overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts zijn uren opbouwde (r.o. 2.8.). Voor zover [verzoeker] zich met het advies van de bedrijfsarts niet kon verenigen dan wel merkte dat hij de voorgeschreven opbouw in uren (nog) niet aankon, had hij zich opnieuw tot de bedrijfsarts kunnen wenden dan wel een deskundigenoordeel bij het UWV kunnen aanvragen. [verzoeker] heeft dit nagelaten, ondanks het feit dat hij zich het merendeel van de tijd heeft laten bijstaan door een advocaat-gemachtigde.
4.13.
Dat [verweerster] in juni 2017 aandrong op een gesprek met [verzoeker] (r.o. 2.10.) kan evenmin als verwijtbaar, laat staan ernstig verwijtbaar handelen worden bestempeld. Aangenomen moet worden dat [verweerster] zich heeft laten leiden door de (hiervoor onder r.o. 2.9. geciteerde) informatie van de bedrijfsarts op 18 april 2017, 16 mei 2017 en 13 juni 2017
(geen concrete re-integratiemogelijkheden bij werkgever, herstel en effect behandeling afwachten). Daarmee zegt de bedrijfsarts of arbodienst niet dat werkgever niet met werknemer in gesprek mag gaan. [verzoeker] is zelf van mening dat hij niet in staat was tot een gesprek. [verzoeker] had zich daarvoor tot de bedrijfsarts kunnen wenden, hetgeen hij niet heeft gedaan. Uit het door de bedrijfsarts aan [verweerster] verstuurde e-mailbericht van 26 juni 2017 (bijlage 17 verweerschrift) blijkt in ieder geval dat er medisch gezien geen beletsel bestond. Pas in de periodieke evaluatie van 11 juli 2017 rapporteert de arts van ArboNed dat [verzoeker] niet in staat is om een gesprek aan te gaan met zijn werkgever/leidinggevende (r.o. 2.11.) Bij gebreke van een andersluidend oordeel mocht [verweerster] afgaan op het advies van de bedrijfsarts en [verzoeker] oproepen voor een gesprek.
4.14.
Verder zijn er geen (objectieve medische) gegevens in het geding gebracht die de stelling van [verzoeker] ondersteunen dat zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg is geweest van door [verweerster] gecreëerde arbeidsomstandigheden (letterlijke woorden van [verzoeker] : dat hij ziek is geworden door zijn werk bij [verweerster] ). Aan de door [verzoeker] als bijlage 28 bij verzoekschrift overgelegde stukken van vrij recente datum (27 maart 2018 en 23 maart 2018) van de huisarts en de psycholoog, die wel een relatie tussen de arbeidsongeschiktheid en het werk leggen, kan vooralsnog onvoldoende gewicht toegekend worden nu deze informatie uitsluitend is gebaseerd op door [verzoeker] verstrekte inlichtingen. Deze stukken zien immers op de anamnese (de eigen weergave van een patiënt met betrekking tot de voorgeschiedenis en relevante omstandigheden van zijn ziekte) en is subjectief (de gevoelens en waarnemingen van de patiënt die hem naar de zorgverlener drijven). Dit alles neemt uiteraard niet weg dat [verzoeker] toch kan ervaren dat de psychische klachten verband houden met aan de arbeid gerelateerde omstandigheden, maar die ervaring vindt onvoldoende steun in objectieve en verifieerbare feiten.
4.15.
De (overige) door [verzoeker] gestelde (en door [verweerster] weersproken) verwijten zijn niet zodanig van aard, dat deze maken dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . Dit alles tezamen leidt tot het oordeel dat de gevraagde transitievergoeding en billijke vergoeding (en ook de immateriële vergoeding) zullen worden afgewezen.
4.16.
Het komt de kantonrechter met het oog op de omstandigheden niet billijk voor [verzoeker] een vergoeding toe te kennen ex art. 7:671c lid 3 onderdeel a BW, zelfs niet als in de overwegingen mede de verplichtingen van de werkgever op de voet van art. 7:658a BW betrokken worden. Juist [verweerster] immers heeft de bereidheid getoond de stageovereenkomst in aangepaste vorm en onder aangepaste omstandigheden voort te zetten (zie de afspraken ten overstaan van de Deken).
4.17.
Ingevolge het bepaalde in art. 7:686a lid 7 BW zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken als bedoeld in art. 7:686a lid 6 BW binnen de hierna genoemde termijn.
4.18.
Indien [verzoeker] zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst handhaaft en de arbeidsovereenkomst deswege tot een einde komt, is [verweerster] gehouden een correcte eindafrekening op te maken en zij wordt daartoe - voorwaardelijk - veroordeeld. Nu de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW enkel over het in geld vastgestelde loon verschuldigd is, zal de verhoging over de eindafrekening worden afgewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente kan evenmin toegewezen worden. Nu [verweerster] heeft toegezegd dat de digitaal voorhanden zijnde loonstroken en jaaropgave aan [verzoeker] worden toegezonden, heeft [verzoeker] geen belang meer bij de verzochte verstrekking van de inloggegevens. De kantonrechter gaat er van uit dat [verweerster] als fatsoenlijke werkgever de loonspecificaties, eindafrekening en jaaropgave 2017 zal verstrekken, zodat de verzochte dwangsom wordt afgewezen. Ten slotte is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling gebleken dat [verweerster] het bedrag van € 189,00 aan jaarbijdrage Orde van Advocaten inmiddels heeft voldaan, zodat dit deel van het verzoek eveneens bij gebrek aan belang zal worden afgewezen.
Ten aanzien van het gehele complex van verzoeken
4.19.
Gelet op de uitkomst van de zaak is het alleszins redelijk dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen. Indien [verzoeker] het voorwaardelijke verzoek intrekt, zal hij echter de proceskosten van [verweerster] moeten betalen. Deze proceskosten zullen in dat geval worden vastgesteld op een bedrag van € 600,00 aan salaris gemachtigde.
5 De beslissing
omtrent het onvoorwaardelijke verzoek
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
omtrent het voorwaardelijke verzoek
5.3.
bepaalt dat de termijn waarbinnen [verzoeker] het voorwaardelijke verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 18 mei 2018;
Voor het geval [verzoeker] het voorwaardelijke verzoek
niet
binnen die termijn intrekt:
5.4.
ontbindt de tussen partijen bestaande nieuwe of verlengde arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2018;
5.5.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] de loonspecificaties, eindafrekening en de jaaropgave 2017 te verstrekken;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af;
Voor het geval [verzoeker] het voorwaardelijke verzoek binnen die termijn intrekt:
5.9.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verweerster] tot op heden bepaald op € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ