3.3.1
Het onder 1 ten laste gelegde
Op 22 maart 2014 omstreeks 21.00 uur werd [slachtoffer] door zijn vriendin [getuige 2] levenloos aangetroffen in de kelder van zijn woning, gelegen aan de [adres 1] te Well.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 22 maart 2014 omstreeks 19.15 uur nog telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] en dat zij hadden afgesproken dat hij haar bij de bushalte kwam ophalen. Toen zij hem vervolgens, na aankomst bij de bushalte, om 20.30 uur belde, kreeg zij geen contact meer. Bij aankomst thuis stond de voordeur open, was de slaapkamerdeur in de woning vernield en trof zij [slachtoffer] bloedend aan in de kelder.2 [slachtoffer] lag op zijn buik op de keldervloer, zijn hoofd was donkerpaars en er lag bloed bij zijn hoofd op de vloer. Nadat zij [slachtoffer] had aangetroffen, is zij naar de buurman [getuige 7] gegaan, die 112 heeft gebeld.3
Op 22 maart 2014 om 21.06 uur kwam er een 112-melding binnen onder andere inhoudende: Op de [adres 1] in Well ligt een bloedende man voorover in de kelder. Ik weet niet of hij nog leeft. Hij reageert helemaal niet. Ik denk dat hij dood is.4
Door de ter plaatse gekomen ambulance verpleegkundige werd omstreeks 21.30 uur medegedeeld dat nadat de man in de kelder was aangesloten op de apparatuur, deze bleek te zijn overleden. Gelet op de aangetroffen omstandigheden bestond er een vermoeden van een niet-natuurlijke dood.5
De doodsoorzaak
Bij de sectie uitgevoerd door patholoog F.R.W. van de Goot werden bij [slachtoffer] op tenminste twintig plaatsen van het lichaam letsels aangetroffen, waaronder:
- -
aan zijn hoofd (gelaat, achterhoofd, bovenlip en oor);
- -
aan zijn linker- en rechterhand;
- -
aan zijn romp (meerdere plaatsen waaronder diverse ribbreuken zowel links als rechts, er was evenwel geringe bloeduitstorting in de weke delen nabij de breuken).
De aangetroffen letsels waren uitwendig substantieel, echter inwendig zeer beperkt. Er waren geen aanwijzingen voor schade aan de hersenen. De letsels waren niet van dien aard dat deze een grote rol kunnen worden toegedicht bij het intreden van de dood. Deze letsels waren het gevolg van herhaaldelijke inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld zoals bijvoorbeeld zou kunnen passen bij herhaaldelijk vallen, stoten of slaan. Bovendien werd vastgesteld dat er twee of meer periodes van geweldsinwerking waren geweest, waarbij één serie letsels enige tijd voor de dood en de andere serie zeer kort voor de dood van [slachtoffer] was ontstaan. Deze letseldatering maakt een scenario van twee of meerdere momenten van geweldsinwerking met een tussenliggende tijdspanne van 15 tot 30 minuten plausibel.
Bij de sectie bleek tevens sprake van een zeer ernstig ziekelijk voorbelast hart. Er was extreme hartvergroting met aanwijzingen voor een recent infarct van de achterwand en de achterste delen van de zijwand en het tussenschot van het hart. Deze bevindingen kunnen acuut onwel worden en het intreden van de dood reeds zonder meer verklaren op basis van hartfunctieverlies of hartritmestoornissen. Aanvullend onderzoek gaf aan dat sprake was van zeer recente schade. Het zichtbaar worden van deze schade op de LDH test gaf aan dat de inzet van de schade circa één tot twee uur voor het intreden van de dood is begonnen.
Door de patholoog werd geconcludeerd dat een groot hartinfarct de oorzaak was van het intreden van de dood. De patholoog overwoog voorts dat het mogelijk is dat bijvoorbeeld afwijkingen in de suikerhuishouding een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van dit versterf.6
Bij de toxicologische onderzoeken is vervolgens echter vastgesteld dat er bij [slachtoffer] geen biochemische aanwijzingen waren voor een verstoorde suikerhuishouding vlak voor zijn overlijden.7
Op 23 maart 2014 werd in het Academisch Ziekenhuis Maastricht aan het lichaam van het slachtoffer een forensisch radiologisch onderzoek verricht. Daarbij werden tekenen gezien van uitwendig geweld op het hoofd, de hals, op de rug hoog beiderzijds en laag links op de rug en in de flank links. Er waren letsels aan beide handen en op de linker knie. Omdat de letsels zowel op de voorzijde als op de achterzijde van het lichaam aanwezig zijn, zijn de letsels niet te verklaren door een enkelvoudig uitwendig inwerkend geweld. De diepe letsels in de hals en nek zijn naar alle waarschijnlijkheid ontstaan door een heftiger inwerkend geweld dan de meer oppervlakkig gelegen letsels in het onderhuidse vetweefsels. De ribfracturen en de lucht in de wekedelen van de borstholte zijn te verklaren door een compressie van de borst.8
Door de arts en patholoog A. Maes werden de sectie- en radiologierapportages bestudeerd. Zij bevestigde de bevindingen van de patholoog over het ontstaan van de letsels. Zij is het met de patholoog Van de Goot en de radioloog Hofman eens dat de letsels bij leven zijn opgelopen door herhaaldelijk inwerken van uitwendig botsend mechanisch geweld op het lichaam. De letsels kunnen passen bij stoten, vallen, ergens tegenaan botsen, maar kunnen door het slachtoffer zelf door slaan/stoten bv met de vuisten, zijn toegebracht. Herhaaldelijk toegepast geweld door derden op het lichaam van het slachtoffer is ook mogelijk. De gevonden letsel in de aangetroffen verdeling over het lichaam passen niet bij een simpele val van bijvoorbeeld de keldertrap. Verder gaf Maes aan dat op grond van alleen de sectie-bevindingen er geen direct causaal verband is vast te stellen tussen het oplopen van de geweldsinwerkingen en het ontstaan van het hartinfarct. Het is echter wel mogelijk maar niet zonder meer te bewijzen dat stressverschijnselen en pijn bij het oplopen van de verwondingen hebben bijgedragen tot het ontstaan van het hartinfarct.9
De gezondheidstoestand van [slachtoffer]
Uit de medische gegevens10 van [slachtoffer] en de verklaringen van de getuige [getuige 2]11 komt naar voren dat [slachtoffer] last had van diabetes, hoge bloeddruk en hartritmestoornissen, en hij daarvoor medicatie nam.
Op 22 maart 2014 tussen 16.50 uur en 17.40 uur is getuige [getuige 7] bij [slachtoffer] op bezoek geweest. Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat zij rustig hebben zitten praten en hij niks aan [slachtoffer] had gemerkt. Hij was gewoon zoals hij was en leek geen last te hebben van zijn suiker.12
Op 22 maart 2014 omstreeks 19.15 uur heeft getuige [getuige 2] nog telefonisch met [slachtoffer] gesproken. Tijdens het gesprek heeft zij hem gevraagd hoe hij zich voelde en hij antwoordde dat het goed ging.13
Tussenconclusie 1
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van een hartinfarct dat ongeveer één a twee uur voor zijn overlijden is begonnen. Daarnaast had [slachtoffer] ook diverse letsels opgelopen, welke op zichzelf weliswaar niet zodanig waren dat deze een substantiële bijdrage aan het overlijden hebben geleverd, maar deze letsels wel moeten zijn ontstaan op verschillende momenten binnen één uur voor het overlijden. Gelet op het feit dat er sprake was van meerdere letsels op diverse plaatsen van het lichaam en deze letsels niet te verklaren zijn door een enkele eenvoudige val of een enkel eenvoudig stoten, alsmede gelet op de aangetroffen situatie in de woning, die behalve de ingetrapte slaapkamerdeur geen verstoringen laat zien, is de rechtbank van oordeel dat er van uit moet worden gegaan dat [slachtoffer] deze verwondingen niet zelf heeft veroorzaakt, maar deze door een ander zijn toegebracht, met andere woorden: dat [slachtoffer] vlak voor zijn dood door iemand is mishandeld. De door deskundige Maes geopperde mogelijkheid dat het letsel ook zou zijn kunnen ontstaan doordat [slachtoffer] zichzelf heeft geslagen, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Door deskundige Maes is gerapporteerd dat het mogelijk – maar niet zonder meer te bewijzen – is dat stressverschijnselen en pijn bij het oplopen van de letsels hebben bijgedragen aan het ontstaan van het hartinfarct. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vaststelling dat er sprake is van letsel door geweldshandelingen toebracht in dezelfde periode als waarin het hartinfarct is ontstaan, in samenhang met de getuigenverklaring van [getuige 2] en [getuige 7] dat er op de betreffende dag tussen 16.50 uur en 19.15 uur nog geen aanwijzingen waren dat [slachtoffer] zich onwel voelde, stress en pijn als gevolg van het herhaaldelijk toegepaste geweld op een 72-jarige man met reeds bestaande hartproblemen hebben bijgedragen aan het hartinfarct waaraan [slachtoffer] is overleden. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat [slachtoffer] geen hartinfart zou hebben gekregen als hij die betreffende avond niet in zijn eigen woning zou zijn mishandeld.
Betrokkenheid van verdachte
Bij het sporenonderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] is onder andere de trui van [slachtoffer] veilig gesteld (AAEX3424NL).14
Deze trui is bij nader onderzoek bemonsterd op bloed en DNA (sporen AAEX3424NL #01 tot en met #08). In de bemonsteringen van achterzijde kraag (#02), linker bovenarm (#04), de rechterschouder (#07) en de linkerschouder (#08) is een DNA mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen, te weten: onbekende man A (bij later onderzoek is vastgesteld dat dit het profiel van het slachtoffer [slachtoffer] betreft15) en verdachte. Uit de toelichting volgt dat dat onder de aanname dat de onbekende man A donor is van het celmateriaal in de bemonstering, het DNA-profiel van de andere donor van het celmateriaal is afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte matcht met dit afgeleide DNA-profiel. Dit betekent dat verdachte de donor kan zijn van celmateriaal in deze bemonstering. De kans dat het DNA profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit afgeleide DNA profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard.16
Uit de historische gegevens van de gsm van verdachte (0647343555) blijkt dat deze op 22 maart 2014 om 17.26 uur telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft naar verdachte gebeld en het gesprek had een duur van 32 seconden. Verdachte was op dat moment onder het bereik van een mast in Nieuwer ter Aa. Bij het eerst volgende contact op 22 maart 2014 om 19.22 uur was verdachte onder het bereik van een mast die bereik had in een geografisch gebied ten noorden van Well richting Bergen (hemelsbreed 5 km van de plaats delict).17
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] op 22 maart 2014 tegen haar vertelde dat hij ’s avonds bezoek zou krijgen om ongeveer 18.00 of 19.00 uur. Toen zij hem rond 19.15 uur aan de telefoon had, zei hij dat het bezoek er niet was. Voorts heeft de getuige verklaard dat zij bij thuiskomst zag dat de deur van de keuken naar de slaapkamer, die normaal dicht was, open stond en helemaal kapot was.18
Getuige [getuige 9] heeft verklaard dat [slachtoffer] op 22 maart 2014 omstreeks 17.39 uur bij hem aan de deur kwam. [slachtoffer] vertelde dat hij een beeld had verkocht voor 50.000 euro en dat ze deze vanavond zouden komen ophalen.
Getuige [getuige 10] heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij naar die man toe moest om zijn zaken af te handelen. Verdachte vertelde dat hij gezellig nog wat gedronken had daar, maar dat de gesprekken niet goed liepen en dat de zaken niet rond kwamen. De spanningen liepen op, de man greep plotseling naar zijn hartstreek en werd niet goed. Verdachte vertelde dat die man toen op de grond viel en toen hij de man omdraaide terwijl die man op de grond lag, zag hij dat die man helemaal blauw keek, alsof hij geen lucht meer kreeg. Verdachte heeft niets verteld over andere mensen. Alleen dat hij daar samen was met die man.19
De verklaringen van verdachte
Alvorens in te gaan op de verklaringen van verdachte, merkt de rechtbank op dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd. Daarbij constateert de rechtbank dat verdachte in zijn eerste verhoren begint met het geven van verklaringen voor sporen waarvan hij kennelijk vermoedt dat deze in het onderzoek aangetroffen zullen gaan worden, zoals bijvoorbeeld het DNA op de trui van het slachtoffer. Echter, op de momenten dat verdachte wordt geconfronteerd met de onderzoeksresultaten, past hij telkens zijn verklaring aan, terwijl hij nalaat daaraan verdere onderbouwing te geven. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte dan ook op verschillende onderdelen onaannemelijk en zal in het onderstaande telkens motiveren welke waarde zij daaraan toekent.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 22 maart 2014 tussen 18.00 en 19.00 uur een afspraak had met [slachtoffer] om het beeld op te komen halen. Verdachte is tussen kwart voor acht en half negen in de woning geweest.20 Verdachte heeft uit boosheid de deur in de keuken vernield door hem in te trappen. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] bewusteloos was en hoorde hem slecht ademen.21 De rechtbank bezigt deze verklaring voor het bewijs nu deze verklaring in voldoende mate wordt bevestigd door de overige bewijsmiddelen.
Verdachte heeft ook verklaard dat [getuige 6] en de zoon van [slachtoffer] ook in de woning aanwezig waren en de dat zij [slachtoffer] onder druk hebben gezet en hem hebben meegenomen naar de kelder. Dit wordt echter weersproken door getuige [getuige 6] , die heeft verklaard dat hij op het betreffende tijdstip thuis was met zijn vrouw. Deze verklaring van [getuige 6] wordt ondersteund door de resultaten van het telecommunicatieonderzoek, waaruit naar voren komt dat de gsm van [getuige 6] op dat tijdstip in de omgeving van Lomm werd gesignaleerd. Ook de verklaring van de getuige [getuige 10] onder meer inhoudende dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij samen was met [slachtoffer] en niets heeft gezegd over de aanwezigheid van derden wijst erop dat verdachte alleen met [slachtoffer] in de woning was. De rechtbank hecht, nu ook anderszins elke aanwijzing ontbreekt van hun aanwezigheid, geen waarde aan de verklaring van verdachte dat [getuige 6] en de zoon van [slachtoffer] die betreffende avond ook in de woning aanwezig waren.
Tussenconclusie 2
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 maart 2014 in de periode gelegen tussen 19.30 uur en 20.30 uur samen met [slachtoffer] aanwezig is geweest in de woning aan de [adres 1] te Well. Voorts leidt de rechtbank uit de verklaring van getuige [getuige 10] af dat tijdens het gesprek sprake is geweest van oplopende spanningen. Blijkens het aantreffen van verdachtes DNA op verschillende plaatsen op de trui van [slachtoffer] heeft er naar oordeel van de rechtbank ook daadwerkelijk lichamelijk contact plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Dat verdachte agressief is geweest blijkt reeds uit het vernielen van de slaapkamerdeur. Nu niet is gebleken van anderen die op 22 maart 2014 in de periode gelegen tussen 19.30 uur en 20.30 in de woning waren dan slechts verdachte en [slachtoffer] , kan en moet ervan worden uitgegaan dat verdachte degene is geweest die jegens [slachtoffer] meermalen geweld heeft gebruikt, dat heeft geleid tot de bij [slachtoffer] vastgestelde letsels, het hartinfarct en diens overlijden.
Eindconclusie
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] . Verdachte dient derhalve van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag te worden vrijgesproken.
Zoals reeds onder tussenconclusie 1 is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat de pijn en stress als gevolg van het jegens [slachtoffer] toegepaste geweld hebben geleid tot het hartinfarct waaraan hij uiteindelijk is overleden. Nu de rechtbank blijkens tussenconclusie 2 van oordeel is dat dit geweld door verdachte is toegepast, is het overlijden van [slachtoffer] aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank acht derhalve de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling met de dood tot gevolg wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2
Het onder 2 ten laste gelegde
De civiele procedure
Uit het getuigenverhoor van getuige [getuige 2] en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat [getuige 2] zowel via de gewone als de aangetekende post op 15 en 16 mei 2014 een (qua inhoud gelijkluidende) brief heeft ontvangen, voorzien van bijlagen, met als afzender Laus Advocaten te Haarlem. In de brieven staat vermeld dat [slachtoffer] geld ontvangen zou hebben voor de verkoop van het beeldhouwwerk “De Engel” en een stuk grond en dat het advocatenkantoor namens haar cliënt, de heer [verdachte] , zijnde verdachte, een bedrag van 1,4 miljoen euro terugvordert van de erven van [slachtoffer] .
Op 19 mei 2014 werden deze documenten in beslagenomen. Het betrof de volgende documenten:
-
een brief met een logo van advocatenkantoor Laus c.s gericht aan de gezamenlijke erven van heer [slachtoffer] , [adres 1] , [plaats 1] . De brief was voorzien van afzendplaats Haarlem d.d. 15 mei 2014. Gesteld werd dat 1.400.000 euro binnen 10 dagen moest worden overgemaakt op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] t.n.v. Stichting derdengelden Laus c.s advocaten. Deze brief was getekend door advocaat Laus;
-
een brief met een logo van advocatenkantoor Laus c.s. gericht aan de gezamenlijke erven van heer [slachtoffer] , [adres 1] [plaats 1] . De brief is voorzien van afzendplaats Haarlem d.d. 16 mei 2014. De inhoud van de brief is gelijk aan de bovengenoemde brief. De brief was getekend namens advocaat Laus;22
3. een kopie van een handgeschreven overeenkomst waarin het volgende staat geschreven: “Hierbij verklaar ik [verdachte] geld overhandigd aan [slachtoffer] en wel te weten 1.400.000 euro zegge: (één miljoen vierhonderdduizend euro)., d.d. 19-3-2014 om 20:37 uur gekocht 1 x engelenbeeld van hout zo als afgesproken en aanbetaling perceel – grond te Venlo” De overeenkomst is getekend voor ontvangst [slachtoffer] en voor afgifte [verdachte] ;
4. een kopie van een geprinte (machinaal uitgewerkte/getypte) koopovereenkomst gedateerd 19 maart 2014. In deze koopovereenkomst staan als partijen genoemd: verkoper [slachtoffer] , [adres 1] Well en koper Dhr. [verdachte] wonende te [plaats 2] , [adres 2] . In deze koopovereenkomst is beschreven de koop/verkoop van het Engelenbeeld ‘Braun’ en een perceel grond te Venlo. Een nadere beschrijving van de twee objecten staat er niet in. Er staat onder andere in dat bij overlijden van [slachtoffer] het geldbedrag van € 1.400.000,- teruggestort moest worden aan [verdachte] . De koopovereenkomst is ondertekend met [slachtoffer] en [verdachte] .23
Bij een doorzoeking door de rechter-commissaris bij Laus advocaten op 1 september 2014 zijn de originelen van bovengenoemde overeenkomsten (AAHP5799NL #001, 002 en #004) in beslag genomen, alsmede:
5. een factuur gedateerd op 19 maart 2014 (MHP5799NL #003). Op deze factuur stond dat het geldbedrag van € 1.400.000,-, gesplitst in een bedrag van € 400.000,00 voor het “Engelenbeeld van Braun” en een bedrag van € 1.000.000,00 als aanbetaling tbv perceel Venlo, betaald was op 19 maart 2014 en dat aflevering zou geschieden op 22 maart 2014. Tevens stond vermeld dat de factuur het bewijs van betaling was24;
Tijdens een doorzoeking in de woning van (de ex-echtgenote van) verdachte op 8 juli 2014 werd aangetroffen:
6. een kopie van een handgeschreven overeenkomst d.d. 19 maart 2014 die wat betreft inhoud woordelijk overeenstemt met de hierboven onder 3. vermelde overeenkomst, met dien verstand dat deze overeenkomst een andere layout heeft en de handtekening onder de naam [slachtoffer] er anders uitziet.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er op 19 maart 2014 geen geld was betaald aan [slachtoffer] . Voorts heeft zij [slachtoffer] die avond ook geen overeenkomst zien tekenen.25
De zoon van [slachtoffer] , [getuige 3] heeft op 16 juni 2014, mede namens alle erven van [slachtoffer] , aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en/of poging tot oplichting. Aangever heeft verklaard dat [getuige 2] halverwege mei 2014 brieven heeft ontvangen van advocatenkantoor Laus, waarin stond dat [slachtoffer] op 19 maart 2014 1.400.000 euro contant had ontvangen voor de verkoop van een stuk grond en het houten engelenbeeld. Dit geld werd terug gevorderd, omdat het contract niet zou zijn nagekomen. De brief was mede ondertekend door ene [verdachte] hij zou degene zijn met wie [slachtoffer] deze contracten zou zijn overeen-gekomen en hebben getekend. Aangever heeft verder verklaard dat de handtekeningen op de contracten niet de handtekeningen van [slachtoffer] betreffen, terwijl het contract normaal gesproken door [slachtoffer] zelf als verkoper zou zijn opgesteld. 26
Op 17 juni 2014 werd door verdachte, te dezer zake woonplaats kiezende te Haarlem aan de Bachsingel 24 ten kantore van advocaat mr. L. Laus, conservatoir beslag
gelegd op de volgende (on)roerende zaken:
- -
het pand staande en gelegen te Well aan de [adres 1] ;
- -
het industrieterrein gelegen te Venlo aan de [adres 3] ;
- -
diverse roerende zaken, zoals schilderijen, kunst, auto, sieraderen, die zich bevonden in het pand aan de [adres 1] te Well.27
Verdachte vorderde vervolgens in rechte de veroordeling van de gezamenlijke erfgenamen c.s. tot betaling van 1.400.000 euro middels een civiele procedure. De rechtbank Limburg heeft deze vordering op 5 november 2014 afgewezen.28
Tussenconclusie 1:
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte in de periode van 19 maart 2014 tot en met 5 november 2014 de terugbetaling van 1,4 miljoen euro heeft gevorderd van de erven van [slachtoffer] . Deze vordering heeft hij onderbouwd met twee koopovereenkomsten en een factuur strekkende tot bewijs van het feit dat [slachtoffer] een bedrag van 1,4 miljoen euro in contanten had ontvangen voor de aankoop van een beeld genaamd ‘de Engel’ en voor de (aanbetaling) van een perceel grond.
Onderzoek originele documenten
De originele bij mr. Laus in beslag genomen documenten werden door het Nederland Forensisch Instituut nader onderzocht.
Er werd een DNA-onderzoek verricht ten aanzien van alle drie de aangetroffen originele documenten. Bij het onderzoek met betrekking tot het aangetroffen celmateriaal op alle documenten zijn er geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van het celmateriaal van [slachtoffer] .29
Voorts werd er vergelijkend handschriftonderzoek uitgevoerd waarbij onder andere de handtekeningen op de originele geprinte koopovereenkomst, de originele handgeschreven overeenkomst(AAHP5799NL #002 en # 004) en de bij [verdachte] aangetroffen kopie van een handgeschreven overeenkomst (AAHP5801NL) werden vergeleken met het beschikbaar gestelde referentiemateriaal betreffende de handtekening van het slachtoffer [slachtoffer] . Volgens het NFI zijn de onderzochte handtekeningen zeer waarschijnlijker vervalsingen dan dat de handtekeningen een authentieke handtekening van [slachtoffer] betreffen.30
Tussenconclusie 2
Op basis van de resultaten van handschriftonderzoek in combinatie met de verklaringen van [getuige 3] stelt de rechtbank vast dat de handtekeningen op de koopovereenkomsten niet de authentieke handtekening van [slachtoffer] betreffen. Voorts stelt de rechtbank vast dat bij het forensische onderzoek op de documenten geen DNA-sporen van [slachtoffer] zijn aangetroffen, hetgeen wel in de rede had gelegen indien [slachtoffer] deze overeenkomsten zelf had ondertekend.
Onderzoek overdracht geld
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er op 19 maart 2014 geen geld aan [slachtoffer] was betaald. Getuige [getuige 2] was die avond thuis en zij heeft de twee mannen voortdurend gezien. Voorts heeft zij die avond [slachtoffer] ook geen overeenkomst zien tekenen. Getuige [getuige 2] heeft aangegeven dat de handtekening op de overeenkomsten niet de handtekening van [slachtoffer] betreft.31
Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2014 met verdachte naar Limburg is geweest om een duur beeld te kopen. Hij moest een koffer vast houden, waarvan verdachte had verteld dat daar het geld in zat voor het beeld. De getuige heeft de koffer de hele tijd bij zich gehad en daarna weer meegenomen naar de auto. Hij weet dat er geen geld uit de tas is gekomen.32
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] op 20 maart 2014 aan hem had gevraagd of hij contant geld kon lenen.33
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem op 20 maart 2014 vroeg waar hij een apparaat kon kopen waarmee hij geld kon checken op echtheid. Hij zei dat er mensen gingen komen met geld en dat wilde hij checken.34
Getuige [getuige 9] heeft verklaard dat hij op [slachtoffer] op 22 maart 2014 omstreeks 17.39 uur bij hem aan de deur kwam en vroeg of hij een apparaat had waarmee hij kon nakijken of het vals geld betrof. [slachtoffer] vertelde dat hij een beeld had verkocht voor 50.000 euro en dat ze deze vanavond zouden komen ophalen. Hij wilde weten of het geld echt was. [getuige 9] heeft [slachtoffer] het apparaat meegegeven.35
Tussenconclusie 3
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 19 maart 2014 geen geldbedrag van 1,4 miljoen euro door verdachte is overgedragen aan [slachtoffer] , zoals door verdachte wordt gesteld en uit de koopovereenkomsten en de bijbehoren factuur zou moeten blijken. Niet alleen wordt dit door de getuigen [getuige 2] en [getuige 8] , welke op 19 maart 2014 bij de ontmoeting van verdachte en [slachtoffer] aanwezig zijn geweest, ontkend, maar ook uit bovengenoemde getuigenverklaringen is af te leiden dat [slachtoffer] na 19 maart 2014 niet over contanten beschikte en er wat betreft het beeld “de Engel” nog geen koopovereenkomst was gesloten, laat staan dat die al was nagekomen middels betaling van de koopsom.
Verdachte heeft nader verklaard dat het geldbedrag niet op 19 maart 2014 is betaald, maar dat dit reeds op 18 maart 2014 door hem was overgedragen aan [slachtoffer] in aanwezigheid van [getuige 6] in de schuur van club [naam club] te Haps. Deze verklaring wordt echter weerlegd door de verklaring van [getuige 6] dat hij verdachte na 17 maart 2014 niet meer heeft gezien, welke verklaring aansluit bij de resultaten van het telecommunicatieonderzoek waaruit blijkt dat de gsm van verdachte op 18 maart 2014 de hele dag masten aanstraalde in Lisse en Delft.
Wetenschap valsheid verdachte
Op 18 juni 2014 belt verdachte naar [getuige 10] . Het gesprek heeft – onder andere – de volgende inhoud:
[getuige 10] : “Denk je dat het zal lukken, joh?”
Verdachte: “Ja, ja, dat kan. Er zou gisteren beslag gelegd zijn. Ik heb de papieren ontvangen. Beslag gelegd op die twee plekken en alle spullen in huis.”
[getuige 10] : “Er is dus beslag gelegd. Goh. En nu?”
Verdachte: We moeten nu afwachten. Als ze betalen, dan goed. Anders wordt het een rechtszaak. Dan zullen ze moeten betalen. Dan zal alles wel worden verkocht.”
Vervolgens hebben [getuige 10] en verdachte het over de beslaglegging, hoe dat is zijn werk gaat en over de beroepstermijnen.
[getuige 10] : “Ze zijn toch gek als ze niet betalen dan? Dus het is niet lang meer?”
Verdachte: “Hmm”
[getuige 10] : “Dat zal binnen 1à 2 maanden rond zijn dan?”
Verdachte: “Ik weet het niet, maar als het zo is dan zal ik meteen weggaan.”
[getuige 10] : “Ik zou dat ook doen als ik in jouw plaats was. Het is wel winst, wat je ook maar kan
lospeuteren. Als er werkelijk een groot bedrag komt, dan... zoooo. dan ben je wel binnen,
[verdachte] .”
Verdachte: “Wij allen, wij allen. We gaan dan weg hier.”
Vervolgens zegt [getuige 10] op enig moment: “Goh! Ik dacht dat ze het helemaal zouden uitpluizen”
Verdachte: “Exact!”
[getuige 10] : “Ik was daar bang voor. Ik dacht dat als het zover was gekomen dat ze opriepen, dan dacht ik dat het wel was afgelopen. Zo dacht ik er over.”
[verdachte] : “Exact, exact! Ik dacht er ook zo over.”
[getuige 10] : “Goh!”
Vervolgens gaat het over de belasting en de rente over het bedrag.
Verdachte: “En ik heb bijna twee miljoen te vorderen”
[getuige 10] : “je zei toch 1,4”
Verdachte: “Maar met rente.”36
Gezien het gegeven dat verdachte het in de betreffende stukken genoemde bedrag van €1.400.000,- niet daadwerkelijk aan [slachtoffer] heeft betaald, wist verdachte dat hij gebruik maakte van valse stukken. De inhoud van bovenstaand tapgesprek bevestigt dat nog.
Eindconclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 19 maart 2014 tot en met 5 november 2014 gebruik heeft gemaakt van valse overeenkomsten, voorzien van valse handtekeningen van [slachtoffer] , als titel om in rechte van de erven van [slachtoffer] de terugbetaling van een geldbedrag van 1,4 miljoen euro te vorderen en daartoe beslag te laten leggen, zodat het onder 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard.