vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/237974 / HA ZA 17-368
Vonnis van 15 augustus 2018
[eiser in de hoofdzaak] ,
in persoon en als wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige] geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
advocaat mr. M.J.E. Spauwen te Maastricht,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IKEA B.V.,
gevestigd te Amsterdam, tevens gevestigd te Heerlen,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak] en Ikea genoemd worden.
4 De beoordeling
Inleidend
4.1.
In deze zaak kan uitgegaan worden van de volgende feiten.
De ouders van [minderjarige] hebben op 10 juni 2014 de vestiging van Ikea in Heerlen bezocht. Hun toen driejarige dochter [minderjarige] hebben zij achtergelaten in Småland, de speelfaciliteit die Ikea ouders/begeleiders biedt. Op dat moment waren nog twee andere kinderen aanwezig, een jongetje van vier jaar oud en een meisje van vijf jaar oud. Er werd toezicht gehouden door één medewerker van Ikea. Toen zij bezig was om een vierde kindje te registreren, is [minderjarige] door het andere meisje geduwd en in de ballenbak gevallen. [minderjarige] heeft daarbij haar rechter bovenbeen gebroken. Ze is aan dit been geopereerd waarbij pennen geplaatst zijn, die in oktober 2014 zijn verwijderd. Op dit moment gaat het goed met [minderjarige] . Er is tot nu toe geen verschil in beenlengte ontstaan en er zijn geen functionele problemen.
4.2.
[eiser in de hoofdzaak] wil de schade die hij en [minderjarige] geleden hebben, verhalen op Ikea of op de ouders van het duwende meisje. De rechtbank zal de vorderingen die door [eiser in de hoofdzaak] zijn ingesteld hieronder beoordelen.
Onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW jo. artikel 6:107 BW
4.3.
De rechtbank overweegt allereerst dat op Ikea, die de opvang van kinderen tijdens het winkelen van hun ouders/begeleiders in haar vestiging faciliteert, een zorgplicht rust ten aanzien van de veiligheid van die kinderen. Die kinderen worden immers bij Småland, door de ouders/begeleiders van die kinderen, aan de zorg van Ikea toevertrouwd en komen daar onder toezicht van Ikea staan. Ikea heeft ook niet bestreden dat zij een dergelijke zorgplicht heeft.
4.4.
Ikea stelt dat zij aan haar zorgplicht voldaan heeft doordat toezicht werd gehouden door één medewerker, die sedert eind 2013 bekend was met het begeleiden van kinderen bij de speelfaciliteiten (productie 1 bij conclusie van antwoord).
4.5.
Volgens [eiser in de hoofdzaak] moeten er minimaal twee toezichthouders aanwezig zijn. Als een medewerker bezig is met het inschrijven van een nieuw kind kan de andere medewerker toezicht houden op de spelende kinderen, aldus [eiser in de hoofdzaak] . De rechtbank is van oordeel dat Ikea aan haar zorgplicht voldaan heeft door één medewerker toezicht te laten houden op het groepje van drie spelende kinderen. De rechtbank is niet gebleken dat er in 2014 een geschreven of ongeschreven norm bestond waaruit blijkt dat er minimaal twee toezichthouders vereist zijn bij een groepje van drie kinderen in de leeftijd van drie tot en met vijf jaar. [eiser in de hoofdzaak] heeft verder nog gesteld dat uit het enkele feit dat de toezichthoudende medewerker het ongeval niet heeft zien gebeuren, afgeleid kan worden dat er niet voldoende toezicht is geweest. De rechtbank volgt [eiser in de hoofdzaak] hierin niet. In zijn stelling ligt besloten dat hij van de toezichthoudende medewerker verlangt dat deze alle aanwezige kinderen altijd tegelijkertijd in het oog houdt. Dat is in de praktijk niet mogelijk. Een incident waarbij het ene kind het andere duwt, kan in een oogwenk gebeuren.
Gebrekkige opstal ex artikel 6:174 BW
4.6.
Ikea heeft aan de hand van de door een medewerker ingevulde ‘maandelijks veiligheidschecklist’ van 2 juni 2014 en de door een andere medewerker ingevulde ‘dagelijkse hygiëne- en veiligheidschecklist Småland’ van 10 juni 2014 (producties 3 en 4 bij conclusie van antwoord), haar stelling onderbouwd dat Småland op 10 juni 2014 een veilige speelomgeving was. De lijsten vermelden geen indicatoren op grond waarvan Ikea kinderen die dag de toegang tot Småland had moeten weigeren. Volgens de checklist van
10 juni 2014 was het niveau van de ballen in de ballenbak tussen de 45 en 60 cm en waren de ballen gelijk verdeeld.
4.7.
De enkele stelling van [eiser in de hoofdzaak] dat (de vloer van) de ballenbak onveilig moet zijn geweest, omdat [minderjarige] bij de val in de ballenbak haar bovenbeen heeft gebroken is in het licht van de door Ikea overgelegde documenten onvoldoende voor een beroep op artikel 6:174 BW. Dat de ballenbak niet voldeed aan de (Europese) veiligheidsvereisten voor dergelijke speeltoestellen is evenmin gesteld of gebleken.
Aansprakelijkheid ex artikel 6:170 BW jo. artikel 6:162 BW
4.8.
De stelling van [eiser in de hoofdzaak] dat de toezichthoudende medewerker van Ikea onrechtmatig jegens [minderjarige] en [eiser in de hoofdzaak] heeft gehandeld, wordt verworpen. Het kennelijk niet volledig laten invullen van het inschrijfformulier op 10 juni 2014 maakt niet dat die medewerker onrechtmatig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank was het inschrijfformulier bedoeld voor intern (administratief) gebruik van Ikea, zoals het kunnen oproepen/omroepen van ouders/begeleiders van een ingeschreven kind en inzicht in het aantal kinderen dat Småland bezoekt. De rechtbank is niet gebleken van een geschreven of ongeschreven norm op grond waarvan Ikea gehouden is persoonsgegevens van spelende kinderen te registreren ten behoeve van andere ouders/begeleiders van kinderen die Småland bezoeken. Het feit dat de toezichthoudende medewerker zich na de val van [minderjarige] in de ballenbak, die zij niet gezien heeft omdat zij bezig was met inschrijving van het vierde kindje, geconcentreerd heeft op de hulpverlening aan [minderjarige] en niet op het bekijken van de video-opnamen om te achterhalen wat vooraf is gegaan aan de val van [minderjarige] , is evenmin als onrechtmatig aan te merken. Dat achteraf is gebleken dat een ander kindje betrokken was bij de val in de ballenbak en de ouders van dat kindje niet zijn opgeroepen/omgeroepen door de toezichthoudende medewerker om gegevens uit te wisselen met [eiser in de hoofdzaak] , is een ongelukkige gang van zaken, maar leidt er niet toe dat de toezichthoudende medewerker van Ikea onrechtmatig heeft gehandeld. Van onrechtmatig nalaten waarvoor Ikea als werkgever aansprakelijk is, is derhalve niet gebleken.
4.9.
Gelet op al het voorgaande dienen de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen te worden afgewezen. Ter zake van de meest subsidiaire vordering van [eiser in de hoofdzaak] overweegt de rechtbank het volgende.
4.10.
[eiser in de hoofdzaak] heeft een leeg (voorbeeld) inschrijfformulier van Ikea overgelegd (productie 1 bij dagvaarding). Op dat inschrijfformulier kan door de begeleider van het kind de naam van het kind, de leeftijd, het adres en de woonplaats, het telefoonnummer, het kledingboxnummer en de naam van de ouder/volwassene worden ingevuld. Dergelijke gegevens zijn, gelet op de aard en inhoud ervan, persoonsgegevens.
4.11.
[eiser in de hoofdzaak] dient, om een vordering tegen het duwende meisje en haar ouders te kunnen instellen, over de NAW-gegevens van het duwende meisje te beschikken. [eiser in de hoofdzaak] wil dan ook inzage in de bij Ikea aanwezige NAW-gegevens van dat meisje en heeft gesteld dat hij een rechtmatig belang heeft bij die inzage. Voor het geval dat Ikea niet over de volledige NAW-gegevens beschikt, heeft [eiser in de hoofdzaak] aangevoerd dat hij, aan de hand van de gegevens die Ikea wel heeft, de ontbrekende gegevens kan achterhalen.
4.12.
De rechtbank begrijpt dat [eiser in de hoofdzaak] de onderhavige vordering stoelt op artikel 843a lid 1 Rv. Om een vordering tot inzage te kunnen toewijzen, moet [eiser in de hoofdzaak] op grond van dat artikellid (1) een rechtmatig belang hebben bij inzage (2) van een bepaald bescheid aangaande (3) een rechtsbetrekking waarin hij partij is. Aan de tweede en derde voorwaarde is voldaan. [eiser in de hoofdzaak] wil inzage in een concreet omschreven bescheid: het inschrijfformulier dat is ingevuld door de ouders/begeleiders van het duwende meisje. Ook is de rechtsbetrekking duidelijk. [eiser in de hoofdzaak] wil de ouders van het duwende meisje aansprakelijk stellen. Resteert de vraag of [eiser in de hoofdzaak] een rechtmatig belang heeft bij zijn vordering. Artikel 6:169 lid 1 BW regelt de risicoaansprakelijkheid van de ouder/voogd voor de gedragingen van kinderen jonger dan veertien jaar. [eiser in de hoofdzaak] zal, om tot aansprakelijkheid van die ouders te kunnen komen, moeten onderbouwen dat de gedraging van het andere meisje, namelijk haar duw van [minderjarige] , als een onrechtmatige daad aan dat meisje zou kunnen worden toegerekend, als haar leeftijd daaraan niet in de weg zou hebben gestaan. Partijen verschillen daarover van mening. De rechtbank overweegt dat indien [eiser in de hoofdzaak] voldoende kan onderbouwen dat het andere meisje onrechtmatig heeft gehandeld, hij een rechtsvordering tegen de ouders van dat meisje kan instellen en hij dan ook een rechtmatig belang heeft bij zijn vordering tot inzage. De rechtbank acht het gelet hierop nodig om de video-opname van 10 juni 2014 te bekijken. Na het bekijken van deze beelden zal blijken of kan worden vastgesteld of er sprake was van een onrechtmatig handelen van het duwende meisje, dan wel van een speelse duw en een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De rechtbank zal bepalen dat Ikea die video-opname op een usb-stick of dvd ter griffie van deze rechtbank moet deponeren. Ikea is niet gehouden om van die opname een kopie aan [eiser in de hoofdzaak] te verstrekken vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het betreffende minderjarige kind. De video-opname zal te zijner tijd door de rechtbank, in bijzijn van partijen, op een nader te bepalen zitting worden bekeken. [eiser in de hoofdzaak] heeft eerder al gemotiveerd kenbaar gemaakt waarom hij die opname niet wil zien. De rechtbank zal [eiser in de hoofdzaak] daarom niet verplichten om die zitting bij te wonen. Indien [eiser in de hoofdzaak] de opname niet wil zien, kan hij zijn advocaat de zitting laten bijwonen. Partijen zullen bij akte in de gelegenheid worden gesteld om de rechtbank opgave te doen van hun verhinderdata vanaf oktober tot en met december 2018, waarna de rechtbank een zitting als hiervoor vermeld zal plannen.
4.13.
De rechtbank overweegt verder dat Ikea, als bewaarder van (een deel van) de NAW -gegevens van het duwende meisje, een beroep heeft gedaan op artikel 8 Wbp. De rechtbank begrijpt het beroep van Ikea aldus dat sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv. Ikea heeft aangevoerd dat het haar niet vrijstaat om de bewuste gegevens (zonder meer) aan [eiser in de hoofdzaak] te verstrekken. [eiser in de hoofdzaak] heeft dit bestreden en gesteld dat zijn belang zwaarder weegt dan het recht van privacy van het duwende meisje.
4.14.
De rechtbank overweegt dat per 25 mei 2018 de Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (hierna te noemen: AVG) van toepassing is. Per die datum zijn de Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 en de Wbp ingetrokken. De AVG heeft directe werking en een belangenafweging als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, Wbp is terug te vinden in artikel 6 aanhef, lid 1, onder f, AVG. Overwogen wordt dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt als dit noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde, mits de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene(n) niet zwaarder wegen. Nieuw is dat in artikel 6 aanhef, lid 1, onder f, AVG het belang van het kind apart is vermeld. Artikel 6 aanhef, lid 1, onder f, AVG luidt:
Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
4.15.
Partijen zijn alleen ingegaan op de belangenafweging als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, Wbp en worden, gelet op het bovenstaande, in de gelegenheid gesteld om bij akte, voor zover zij dat nodig achten, alsnog nader in te gaan op het toetsingskader van de nieuwe regelgeving.
4.16.
In afwachting van de door partijen te nemen aktes zal iedere verder beslissing worden aanhouden.