Uit (onder andere) het KB (van 21 november 2017, gepubliceerd 17 januari 2018) blijkt dat de gesprekken tussen partijen al in 2008 zijn begonnen en dat in de periode 2008-2011 gesprekken zijn gevoerd over de mogelijkheden voor uitbreiding dan wel hervestiging van het bedrijf van [bedrijfsnaam gedaagde] . Gesprekken hierover zijn in 2015 met [bedrijfsnaam gedaagde] gevoerd door [bedrijfsnaam X] (op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en laatstgenoemde). Deze gesprekken hebben niet tot resultaat geleid, waarna de gemeente weer zelf rechtstreeks in onderhandeling met [bedrijfsnaam gedaagde] is getreden. Een concreet aanbod in geld voor de betrokken perceelsgedeelten is door de gemeente aan [bedrijfsnaam gedaagde] gedaan bij brieven van
26 november 2015 en 28 juni 2016, welk aanbod door [bedrijfsnaam gedaagde] bij brief van 1 augustus 2016 is afgewezen. Verder blijkt uit het KB dat partijen vanaf november 2016 opnieuw de uitbreidingsmogelijkheden voor [bedrijfsnaam gedaagde] zijn gaan onderzoeken; daarbij is het niet alleen gegaan om uitbreiding van de gebouwen op onder andere de te onteigenen perceelsgedeelten (dat wil zeggen: op eigen terrein van [bedrijfsnaam gedaagde] ) maar ook - en later: vooral - om uitbreiding in een andere richting op gronden die niet aan [bedrijfsnaam gedaagde] toebehoren.
Uit de stukken blijkt verder dat de gemeente bij brief van 8 februari 2018 een finaal bod heeft uitgebracht groot € 330.220,00. Aan dit bod ligt ten grondslag een taxatierapport uit 2015 en het bedrag bestaat uit een component waardevergoeding voor de grond, een component inkomensschade en een component bijkomende schade. Ook dit finale bod is door [bedrijfsnaam gedaagde] afgewezen, waarbij wederom is aangegeven dat niet alleen over geld maar ook over compensatiegrond moet worden gesproken (zoals onder ander blijkt uit de mail van
23 maart 2018, door de gemeente overgelegd als productie 15.3).
Voorafgaand aan het genoemde finale bod en ook daarna is tussen partijen onderhandeld over niet alleen een financiële vergoeding voor de betrokken perceelsgedeelten, maar met name over uitbreidingsmogelijkheden voor [bedrijfsnaam gedaagde] . Uit de stukken blijkt dat [bedrijfsnaam gedaagde] meermalen te kennen heeft gegeven niet te willen spreken over alleen een prijs voor de door de gemeente benodigde perceelsgedeelten maar dat hij met name wilde spreken over compensatiegrond dan wel uitbreidingsmogelijkheden. [bedrijfsnaam gedaagde] is ook in de onderhavige onteigeningsprocedure dit standpunt blijven handhaven, zoals ook blijkt uit haar laatste antwoordakte, waarin met zoveel woorden wordt gezegd dat de gemeente dient te spreken over uitbreidingsmogelijkheden om aldus alsnog een onteigening te voorkomen.
Uit de stukken - waarbij met name te noemen zijn het KB en het als productie 15 door de gemeente overgelegde logboek van de onderhandelingen - blijkt dat er tussen partijen in de loop van de jaren veel contactmomenten zijn geweest. Inhoudelijk moet in het bijzonder worden gewezen op het gesprek tussen de taxateurs van partijen op 16 november 2018, bij welke gelegenheid onder andere is gebleken dat partijen in belangrijke mate verschillen van inzicht omtrent de prijsvaststelling en de daarbij te hanteren uitgangspunten. Anders dan de gemeente is [bedrijfsnaam gedaagde] bijvoorbeeld van mening dat in ieder geval compensatiegrond behoort te worden aangeboden en dat er van het verlies van de betrokken perceelsgedeelten een grote invloed zal uitgaan op de (huur)waarde van het overblijvende. Een en ander heeft als gevolg dat de gemeente denkt aan een schadeloosstelling in termen van enkele tonnen en [bedrijfsnaam gedaagde] aan ruim 2 miljoen.