vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/272563 / HA ZA 20-6
Vonnis in het incident van 3 juni 2020
[eiseres, verweerster in het incident]
,
wonend in [woonplaats] ,
eiseres, verweerster in het incident,
advocaat mr. M.A. Hupkes,
de vennootschap naar Cypriotisch recht FI MARKETS LIMITED,
gevestigd te Limassol (Cyprus),
gedaagde, eiseres in het incident,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders-Folmer.
Eiseres in de hoofdzaak zal hierna [eiseres, verweerster in het incident] genoemd, gedaagde in de hoofdzaak F1.
4 De beoordeling
4.1.
In de dagvaarding onder II heeft [eiseres, verweerster in het incident] gesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.2.
In dit incident betoogt F1 dat de Nederlandse rechter niet tot oordelen bevoegd is. Volgens F1 (randnummer 3.51 van de in rechtsoverweging 1.1. genoemde incidentele conclusie) is de grondslag van de vordering van [eiseres, verweerster in het incident] een verbintenis uit onrechtmatige daad.
4.3.
De rechtbank verwerpt dit standpunt van F1. Blijkens de dagvaarding baseert [eiseres, verweerster in het incident] de vordering die zij op F1 stelt te hebben, op een tussen haar als consument uit Nederland en F1, een bedrijf uit Cyprus, gesloten overeenkomst (zie bijvoorbeeld randnummer 31 dagvaarding) en stelt zij dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt nu de overeenkomst is gesloten tussen enerzijds [eiseres, verweerster in het incident] , een consument uit Nederland en anderzijds F1, een bedrijf uit Cyprus. In de dagvaarding (randnummer 51) verwijt [eiseres, verweerster in het incident] F1 dat zij zich bedient van oneerlijke handelspraktijken; door [eiseres, verweerster in het incident] omschreven als een bijzondere vorm van onrechtmatige daad. De rechtbank begrijpt het door [eiseres, verweerster in het incident] aan F1 gemaakte verwijt aldus dat zij stelt dat F1 in het kader van de uitvoering van de door partijen gesloten overeenkomst toerekenbaar is tekortgeschoten, nu F1 zich heeft bediend van oneerlijke handelspraktijken. De grondslag van de vordering is derhalve gelegen in de door [eiseres, verweerster in het incident] gestelde overeenkomst. Beoordeeld moet worden of de Nederlandse rechter op deze grondslag rechtsmacht toekomt.
4.4.
Tussen partijen is van toepassing de Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissing in burgerlijke en handelszaken (hierna ook: Brussel 1 bis). In het onderhavige geschil is sprake van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van die Verordening.
4.5.
Ingevolge artikel 4 lid 1 Brussel 1 bis worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
4.6.
In afwijking van het bepaalde in artikel 4 lid 1 Brussel 1 bis wordt de bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten geregeld in afdeling 4 van Brussel 1 bis (artikelen 17 tot en met 19).
Ingevolge artikel 17 lid 1 aanhef en onder a, b en c Brussel 1 bis wordt de bevoegdheid van de rechter geregeld door afdeling 4 voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, in de onder a, b en c van dat artikel genoemde gevallen.
4.7.
F1 betoogt dat [eiseres, verweerster in het incident] geen consument is, maar dat zij van meet af aan als professioneel belegger met F1 een overeenkomst heeft gesloten, waartoe zij ook de “professional application” heeft ondertekend (randnummers 1.2, 1.3 en 3.6, incidentele conclusie). F1 verwijst naar het door [eiseres, verweerster in het incident] ondertekende “professional elective request” d.d. 27 maart 2019 (productie 1 bij de incidentele conclusie).
4.8.
[eiseres, verweerster in het incident] op haar beurt bestrijdt dit standpunt van F1 (randnummers 3, 19 en 20 van de in rechtsoverweging 1.1. genoemde conclusie van antwoord in het incident). [eiseres, verweerster in het incident] voert aan dat de overeenkomst volgens een gestandaardiseerd proces online is gesloten. Dit leidt per definitie tot de status van retailbelegger ofwel consument via het basisaccount. [eiseres, verweerster in het incident] verwijst naar de e-mail aan haar van 25 maart 2019, met als onderwerp “Uw klantindeling”. Blijkens deze e-mail werd [eiseres, verweerster in het incident] ingedeeld als particuliere klant. Als aparte stap is opteren voor een “professional account” mogelijk. Een dergelijk verzoek kan pas in het systeem worden aangemaakt als de cliënt als retailbelegger ofwel consument in het systeem zit. Nu het forumkeuzebeding vooraf bij de aanvang van de relatie via de algemene voorwaarden is overeengekomen met een consument en niet later toen de dienstverlening werd opgeschaald naar een “professional account” en al helemaal niet na het ontstaan van het geschil, is de Nederlandse rechter bevoegd, aldus [eiseres, verweerster in het incident] .
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat het begrip “consument”, zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 Brussel 1 bis, restrictief en op autonome wijze moet worden uitgelegd en dat het slechts betrekking heeft op de niet bedrijfs- of beroepsmatig handelende particuliere eindverbruiker.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het door F1 overgelegde en door [eiseres, verweerster in het incident] op 27 maart 2019 ondertekende “Verzoek om als professionele klant te worden behandeld” niet dat [eiseres, verweerster in het incident] van meet af aan bedrijfsmatig met F1 heeft gecontracteerd. [eiseres, verweerster in het incident] heeft juist, onder verwijzing naar een e-mail van 25 maart 2019, aangevoerd dat zij als consument in het systeem van F1 is opgenomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, heeft F1 haar standpunt dat [eiseres, verweerster in het incident] van meet af aan als professionele belegger met F1 heeft gecontracteerd, onvoldoende feitelijk onderbouwd. De rechtbank kwalificeert de overeenkomst dan ook als een consumentenovereenkomst.
4.10.
Op grond van artikel 17 lid 1 aanhef en sub c Brussel I bis wordt de bevoegdheid geregeld door afdeling 4 Brussel 1 bis wanneer: ”de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.”
4.11.
In de dagvaarding (randnummer 37) heeft [eiseres, verweerster in het incident] gesteld dat de activiteit van F1 valt onder die genoemd in artikel 17 lid 1 aanhef en onder c Brussel 1 bis, nu F1 zich, zoals blijkt uit de inrichting van haar website, uitdrukkelijk richt op de Nederlandse consumenten, naast consumenten uit andere lidstaten, hetgeen niet afdoet aan de specifieke gerichtheid op de Nederlandse markt.
4.12.
F1 heeft aangevoerd en te bewijzen aangeboden (randnummer 6.1, incidentele conclusie) dat alle activiteiten van F1, waaronder begrepen het beleid, het te exploiteren platform, de betalingen (via de klantenrekeningen), de publieke uitingen, etc. vanuit Cyprus plaatsvinden en dat de markt waar gehandeld wordt, is gelegen in Cyprus.
4.13.
Daarmee heeft F1 niet, in elk geval niet gemotiveerd, weersproken hetgeen [eiseres, verweerster in het incident] bij dagvaarding omtrent de activiteiten van F1, bezien in het licht van artikel 17 lid 1 aanhef en onder c Brussel 1 bis, heeft gesteld. De rechtbank neemt dan ook aan dat het geval aan de orde is als omschreven in die bepaling.
4.14.
Ingevolge artikel 18 lid 1 Brussel 1 bis kan de rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij die overeenkomst, worden gebracht voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft. Op grond van die bepaling is de Nederlandse rechter, in dit geval de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bevoegd van het geschil kennis te nemen.
4.15.
F1 beroept zich op het in rechtsoverweging 2.2. opgenomen forumkeuzebeding, op grond waarvan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht zou toekomen. De rechtbank verwerpt dit standpunt van F1. Uit de artikelen 25 lid 4 en 19 aanhef en onder 1 Brussel 1 bis volgt dat van afdeling 4 slechts kan worden afgeweken door overeenkomsten gesloten na ontstaan van het geschil. Daarvan is hier geen sprake.
4.16.
De slotsom is dat de primaire vordering in het bevoegdheidsincident wordt afgewezen.
4.17.
De subsidiaire vordering inhoudende dat de rechtbank verklaart dat op de onderhavige procedure Cypriotisch recht van toepassing is, leent zich niet voor behandeling in het kader van dit bevoegdheidsincident. De subsidiaire vordering zal om die reden worden afgewezen.
4.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal F1 worden veroordeeld in de proceskosten in dit incident. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op € 543,00 aan salaris voor de advocaat.
4.19.
De zaak zal naar de rol worden verwezen van 15 juli 2020 voor conclusie van antwoord en opgave verhinderdata zijdens beide partijen voor een te houden mondelinge behandeling.