Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2020:776

Rechtbank Limburg
31-01-2020
07-02-2020
8218247 AZ VERZ 19-116
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Ontslag op staande voet wegens mishandeling. Blote betwisting door werknemer onder de gegeven omstandigheden ongeloofwaardig.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2020-0131
Jurisprudentie HSE 2020/33
VAAN-AR-Updates.nl 2020-0131

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Burgerlijk recht

Zaaknummer: 8218247 AZ VERZ 19-116

Beschikking van de kantonrechter van 31 januari 2020

in de zaak van

[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ,

wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,

verzoekende partij,

verwerende partij in het tegenverzoek,

gemachtigde mr. E.G.W. Hendriks,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Healthy food solutions BV ,

gevestigd in Eygelshoven, gemeente Kerkrade,

verwerende partij,

verzoeker in het tegenverzoek,

gemachtigde mr. A.L. Stegeman.

Partijen zullen hierna [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en HFS genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het op 12 december 2019 ter griffie ontvangen verzoekschrift, tevens inhoudend een incidentele vordering ex art. 223 Rv;

  • -

    het op 20 januari 2020 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens inhoudend een tegenverzoek ex art. 7:671b BW;

  • -

    de op 23 januari 2020 ter griffie ontvangen nagekomen producties van de zijde van HFS;

  • -

    de op 24 januari 2020 ter griffie ontvangen nagekomen producties van de zijde van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ;

  • -

    de mondelinge behandeling ter zitting van 28 januari 2020.

1.2.

Ten slotte is beschikking bepaald.

2 De feiten

2.1.

HFS is een onderneming met drie werknemers en houdt zich bezig met het plaatsen en exploiteren van vendingautomaten voor gezonde voedingsmiddelen in Nederland en België.

2.2.

[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is sinds 1 juli 2019 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (productie 1 bij verzoekschrift) in dienst van HFSin de functie van logistiek medewerker voor gemiddeld 18-20 uur per week. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is vervolgens per 1 september 2019 krachtens separate arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (productie 2 bij verzoekschrift) in dienst van HFS getreden in de functie van logistiek medewerker 50% en field engineer & support 50%, waardoor zijn werktijd gemiddeld 30 uur per week is geworden, tegen een laatstelijk verdiend loon (vanaf 1 oktober 2019) van € 13,12 bruto per uur.

2.3.

Bij schrijven van 9 oktober 2019 heeft HFS aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te kennen gegeven dat HFS vanwege bedrijfseconomische redenen genoodzaakt is om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op te zeggen en dat zij - kort gezegd - een ontslagvergunning bij het UWV zal aanvragen. In die brief staat vermeld dat 8 november 2019 de laatste officiële werkdag van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zal zijn, doch [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft ook na die datum nog gewerkt. Ter zitting is vastgesteld dat HFS nog niet beschikt over een ontslagvergunning (waarvan zij stelt dat die wel door haar is aangevraagd).

2.4.

Vanaf (in ieder geval) 13 oktober 2019 hebben [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en de heer [naam directeur] , directeur van HFS (verder te noemen: [naam directeur] ), veelvuldig zowel mondeling als via e-mail (producties 3 tot en met 14 bij verweerschrift) met elkaar gecommuniceerd omtrent onder meer het functioneren van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , waaronder zich twee schriftelijke waarschuwingen van HFS aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bevinden (op 4 en 9 november 2019) vanwege onder meer het niet volgen van aanwijzingen van de werkgever op (diverse) specifieke punten en vanwege het herhaaldelijk niet bijwonen van teamoverleg.

2.5.

Op 20 november 2019 heeft zich tussen 14.45 en 15.00 uur in de bedrijfsloods van HFS een incident voorgedaan. HFS heeft bij brief van 20 november 2019 het navolgende aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geschreven:

Geachte heer [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ,

Met deze brief bevestig ik dat u met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen bent. De reden hiervoor is als volgt:

Nadat U herhaaldelijk bent gewaarschuwd en gesommeerd uw professionele taken volgens goed

werknemerschap uit te voeren en U hiervoor reeds 2 officiële waarschuwingen heeft ontvangen (zie bijlagen) sprak Uw management U op 20 november 2019 hierover aan, in de loods van HFS bv op de Albert Thijsstraat 4-T te Eygelshoven. De reden was het wederom niet uitvoeren van Uw taken, het door U eenzijdig wijzigen van werktaken zonder goedkeuring van Uw management en het niet opvolgen van de richtlijnen van de Organisatie.

Nadat U werd gewezen op Uw nalatigheid ontstond er een felle discussie waarin U verbaal en fysiek dreigend gedrag vertoonde jegens Uw manager: directeur, [naam directeur] . Bij het verzoek om Uw sleutels van het pand in te leveren heeft U deze met brute kracht, in een neerwaarts slaande beweging hard op de handen/onderarm van dhr. [naam directeur] geslagen waardoor de sleutels op de grond vielen en de arm van dhr. [naam directeur] overstrekt raakte. U heeft zich fysiek gewelddadig gedragen en hiervan is aangifte gedaan bij de politie te Kerkrade. Onderzoek bij de arts heeft inmiddels letselschade bevestigd.

Deze omstandigheden vormen een dringende reden tot ontslag op staande voet volgens artikel 7:678 BW. Op grond daarvan beëindigen wij uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang.

2.6.

Na genoemd incident heeft [naam directeur] de politie gebeld die ter plaatse is geweest en hem geadviseerd heeft om naar zijn huisarts te gaan. Huisarts [naam huisarts] heeft vervolgens een probleem met de rechterelleboog van [naam directeur] geconstateerd, alsmede dat [naam directeur] veel pijn had, en heeft daarom een echo geadviseerd. Op het aanvraagformulier voor de diagnostische echo (productie 16 bij verweerschrift), gedateerd 20 november 2020 te 16:17 uur, staat het volgende vermeld:

Reden van aanvraag: trauma: pijn en knak in epicondyl lateraalis, geen asdrukpijn, part ruptuurtje?

Anamnese: 20-22-2019, sd: geweldpleging op het werk. Medewerker heeft dhr geslagen op de elleboog kan arm redelijk bewegen, elleboog heel veel pijn, kan niks tillen. Voelde knak politie erbij geweest. advies h.a.

Het resultaat van dat onderzoek (productie 18 bij verweerschrift) luidt als volgt:

er wordt een anechogeen defect met een maximale diameter van 4 mm in de origo van de

gemeenschappelijk extensorpezen gezien (..) partieel ruptuurtje (…)

2.7.

Op 23 november 2019 heeft [naam directeur] aangifte gedaan (productie 20 bij verweerschrift)

bij de politie van mishandeling op 20 november 2019 door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Uit die aangifte wordt

de volgende passage aangehaald:

Ik doe aangifte terzake mishandeling.

Ik doe aangifte voor mijzelf en voor het bedrijf Healty Food Solutions BV, gevestigd Albert Thijsstraat 4 te Kerkrade.

Op woensdag, 20 november 2019 te 14.47 uur was ik aanwezig in het bedrijfspand Healty Food Solutions BV. Ik ben eigenaar van het bedrijf. Ik bevond mij in de loods van het bedrijf. Op genoemd tijdstip kwam werknemer [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] terug van de vulronde, dat wil zeggen de woensdagroute. Ik sprak gelijk [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan op het tijdstip van terugkomst. Hij was te vroeg terug. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] antwoordde hierop dat 1 klant was weggevallen, dit betrof klant GLS te Belgie. Ik zag dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de Volkswagen Transport bus parkeerde in de loods. Vervolgens stapte [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] uit, waarna ik hem aansprak op diverse zaken omtrent zijn functioneren. Ik vroeg hem of hij de taken en werkzaamheden van de werkplanning van week 47 had uitgevoerd. Ik vroeg hem dat omdat ik een paar dagen niet op de zaak was ivm. vaderschapsverlof. Het antwoord op mijn vraag of hij de werkzaamheden had uitgevoerd was Nee. Ik bleef doorvragen waarom hij dat niet had gedaan. Er ontstond gelijk een discussieen [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] nam gelijk een dreigende houding aan. Hij kwam dreigend op mij afgelopen. Ik zag dat hij vuur spuugde. Hij schreeuwde tegen mij: “Ik laat mij door jou niks zeggen!” Hij stond op een afstand van ongeveer 30 cm. Ik voelde mij zeer bedreigd door hem. Ik deed gelijk een stap terug om afstand te creeren. Ik probeerde op rustige toon het gesprek voort te zetten. Ik bemerkte dat dit werkte bij [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Ik vroeg hem nogmaals de reden van het niet uitvoeren van de werkzaamheden. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verklaarde dat ik hem niet kon dwingen de werkzaamheden conform afspraak uit te voeren. Hierop antwoordde ik dat dit werkweigering was en ik vroeg hem beleefd om de sleutels van de zaak in te leveren. Hierop nam [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] wederom een dreigende houding aan. Hij kwam gelijk weer scheldend op mij af. Voor mij was de maat vol en heb ik hem dwingend gesommeerd het pand te verlaten. Ik vroeg wederom de sleutels in te leveren. Ik tolereerde dit gedrag niet en ik heb hem dit ook medegedeeld. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] antwoordde hierop: “ik werk hier nog steeds”. Dit schreeuwde hij luid. Zonder hierop iets te zeggen strekte ik mijn rechterhand met het gebaar mij de sleutels te overhandigen. Ik zag en ik voelde dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zo hard als hij kon met een neerwaarts slaande beweging met zijn hand de sleutels in mijn hand boorde, waardoor de sleutels op de grond vielen. Ik voelde dat mijn arm doorboog naar achteren. De arm werd hierdoor overstrekt. Ik heb mij gebukt om de sleutels op te rapen, waarbij [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zich half over mij heenboog. Hij zei hierbij: “als je maar weet dat ik nog steeds een vast contract heb”. Ik voelde mij door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heel erg geintimideerd. Ik ben enorm geschrokken door zijn gewelddadige actie. Ik zei tegen hem” wat doe je nu?”, waarop ik zag dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het pand verliet via de poort aan de voorzijde. Ik hoorde en ik zag dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tierend naar zijn auto liep, welke hij voor het bedrijfspand had geparkeerd. Ik heb gelijk de poort gesloten om mij zelf veilig te voelen, pas nadat ik hoorde dat zijn auto weg reed, durfde ik weer naar buiten te gaan om mij te vergewissen [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ook weg was. Ik heb toen gelijk de politie gebeld. Deze zijn ter plaatse geweest. (…)

3 De verzoeken en het geschil

3.1.

[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzoekt primair vernietiging van de onverwijlde opzegging en veroordeling van HFS:

  1. om [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, weer tot het werk toe te laten;

  2. om het loon vanaf 1 november 2019 door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;

  3. om het achterstallig loon over oktober, € 130,42 bruto, te betalen, te vermeerderen met rente en wettelijke verhoging;

  4. tot afgifte van de salarisspecificaties over oktober en november 2019, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

  5. tot betaling van de wettelijke rente over de onder a, b en c verzochte bedragen vanaf datum opeisbaarheid tot de dag van voldoening.

Subsidiair verzoekt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de veroordeling van HFS:

  1. tot betaling van een billijke vergoeding ex art. 7:681 BW;

  2. tot betaling van de vergoeding ex art. 7:677 lid 2 BW;

  3. tot het verstrekken van specificaties waarin de bedragen genoemd onder a en b zijn verwerkt, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

  4. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten;

  5. tot betaling van de wettelijke rente over de onder a, b, c, en d genoemde bedragen vanaf datum opeisbaarheid tot de dag van voldoening.

Tevens verzoekt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te besluiten tot verval van enig concurrentiebeding omdat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van de werkgeefster.

Daarnaast verzoekt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een voorlopige voorziening ex art 223 Rv te treffen, inhoudend - samengevat - de veroordeling van HFS tot loondoorbetaling voor de duur van de procedure.

3.2.

HFS verzoekt om [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de vergoeding ex art. 7:677 lid 2 BW ad € 5.873,40 (uitgaande van een opzegtermijn van drie maanden) dan wel

€ 1.957,80 (uitgaande van opzegtermijn van één maand), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag van voldoening. Voor het geval de onverwijlde opzegging wordt vernietigd, verzoekt HFS ontbinding van de arbeidsovereenkomst tegen de eerst mogelijke datum.

3.3.

[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betwist de door HFS gestelde mishandeling. Volgens hem was er daarom geen dringende reden voor HFS om hem te ontslaan. Tevens betwist hij de door HFS gestelde werkweigering en andere redenen die ontbinding van de arbeidsovereenkomst zouden kunnen rechtvaardigen.

3.4.

Volgens HFS heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] haar met de mishandeling van [naam directeur] zoals omschreven in de ontslagbrief en in het proces-verbaal van de aangifte bij de politie wel degelijk een dringende reden gegeven voor de onverwijlde opzegging. Voor het geval de onverwijlde opzegging wordt vernietigd, zijn er gronden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, gelegen in - kort gezegd - stelselmatige werkweigering en een verstoorde arbeidsverhouding.

4 De beoordeling

het verzoek

4.1.

Nu reeds aanstonds ten gronde zal worden beslist, hoeftde verzochte voorlopige voorziening voor de duur van de procedure niet besproken te worden.

4.2.

De kantonrechter merkt op dat uit het systeem van art. 7:681 lid 1 BW volgt dat in een zaak als de onderhavige, de werknemer zelf de keuze zal moeten maken (op zijn laatst ter zitting) om ofwel vernietiging van de opzegging te verzoeken óf om - in plaats daarvan - zich neer te leggen bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar wel om veroordeling van de werkgever tot betaling van genoemde vergoedingen te verzoeken omdat hij het met de door de werkgever opgegeven reden van de opzegging niet eens is. Dat is dus niet een kwestie van een primair en subsidiair verzoek maar een kwestie van het een óf het ander.

4.3.

HFS heeft een ondertekende verklaring van de partner van [naam directeur] in het geding gebracht (productie 15 bij verweerschrift), waaruit de volgende passage wordt aangehaald:

Ik verklaar hierbij stellig en naar waarheid dat mijn partner, [naam directeur] (geb. [geboortedatum]

), op 20 november 2019 in de middag rond 14.00u in goede staat van gezondheid en

zonder enig mij bekend letsel aan zijn arm is vertrokken naar de locatie van zijn bedrijf, Healthy

Food Solutions BV, aan de Albert Thijsstraat 4-T te Eygelshoven.

In de middag, rond 15:45u kwam hij terug, en vertelde - hevig geschrokken en ontdaan het verhaal dat een van zijn medewerkers, bij het aanzeggen van zijn ontslag, agressief was geworden en hij daarop direct de politie heeft gebeld en aangifte heeft gedaan.

Op advies van de politie heeft hij zich direct onder behandeling van de huisarts moeten stellen, omdat zijn rechter arm / elle boog enorm pijn deed door een klap op de uitgestrekte arm door dezelfde genoemde werknemer.

Ik heb mijn partner nog nooit zo geschrokken gezien en hij is normaliter een zeer rustig en

uitgebalanceerd persoon met tientallen jaren management ervaring, maar hij zei dat hij zoiets als dit nog nooit eerder had meegemaakt. Hij was zeer ontdaan en zijn gelaat was bleek van schrik.

4.4.

De onder 4.3 aangehaalde verklaring is naar aard en inhoud door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]

onbetwist gelaten. Ook het letsel aan de onderarm/elleboog van [naam directeur] zoals dat is

vastgesteld in het diagnostisch centrum is als zodanig onbetwist gelaten. Daarmee staat in

deze procedure vast dat [naam directeur] op de bewuste woensdag 20 november 2019 rond 14:00 uur

zonder letsel aan zijn onderarm naar het bedrijfspand van HFS is vertrokken en dat [naam directeur]

tussen dat moment en 16:17 uur het onderhavige letsel heeft opgelopen zoals geconstateerd

door de huisarts en iets later bevestigd door het diagnostisch centrum.

4.5.

Tegenover de consistente verklaringen van de zijde van HFS aangaande de oorzaak van dat letsel, te weten het met brute kracht in een neerwaarts beweging hard op de handen/onderarm van dhr. [naam directeur] slaan, waardoor de sleutels op de grond vielen en de arm van [naam directeur] overstrekt raakte, staat slechts de blote betwisting daarvan door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Dat is onder de gegeven omstandigheden onvoldoende. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] erkent dat hij op dat moment in de bedrijfsloods was en dat hij daar op dat tijdstip een gesprek had met [naam directeur] . Ook erkent [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de woordenwisseling. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betwist uitsluitend het verbale en fysieke geweld. Wat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ingang wil doen vinden, is derhalve dat [naam directeur] op een andere wijze dan door de wijze zoals [naam directeur] die gemotiveerd, specifiek en consistent stelt het bewuste letsel heeft opgelopen. Daarvoor zou dan geen andere verklaring kunnen zijn dan dat [naam directeur] zich dat letsel hetzij bewust zelf zou hebben aangedaan dan wel op andere wijze zou hebben opgelopen, om daar vervolgens valse verklaringen over af te leggen. De kantonrechter acht dat scenario ongeloofwaardig, omdat daar geen enkel aanknopingspunt voor is. Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat de door HFS gehanteerde dringende reden voor het ontslag op staande voet vaststaat. De arbeidsovereenkomst is dan ook per 20 november 2019 rechtsgeldig geëindigd.

4.6.

Ten aanzien van het achterstallige loon over oktober 2019 heeft te gelden dat dit door HFS onder punt 8 van het verweerschrift gemotiveerd is betwist en door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] vervolgens niet nader is aangetoond zodat ook dit onderdeel van de vordering niet kan slagen.

4.7.

Met betrekking tot het loon over de periode van 1 tot en met 20 november 2019, stelt HFS dat zij € 896,90 betaalbaar heeft gesteld en dat dat bedrag gelijk is aan 90% van de voor [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geldende bijstandsnorm, daarmee tot aan de beslagvrije voet. Het overige deel van het loon over die maand heeft zij naar eigen zeggen (onder punt 36 van het verweerschrift) verrekend met door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] veroorzaakte schade aan HFS. HFS heeft de omvang van die gestelde schade echter op geen enkele wijze nader toegelicht, zodat het verweer op dit punt faalt. Dientengevolge zal het verzoek op dit onderdeel worden toegewezen in die zin, dat HFS veroordeeld zal worden tot betaling van het (ten onrechte) ingehouden deel van het loon over de periode 1 tot en met 20 november 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van voldoening en met de wettelijke verhoging.

4.8.

De verzochte afgifte van loonspecificaties over oktober en november 2019 is eveneens toewijsbaar nu HFS daar geen specifiek verweer tegen heeft gevoerd. De termijn daarvoor zal worden gesteld op veertien dagen na betekening van deze beschikking. De verzochte dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als in het dictum omschreven.

4.9.

De verzochte vergoeding van buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar nu die post in het lichaam van het exploot een ook overigens niet is toegelicht en daarom in het petitum uit de lucht lijkt te komen vallen.

4.10.

HFS heeft betwist dat sprake is van een non-concurrentiebeding, welk verweer door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] vervolgens niet meer is besproken, laat staan weerlegd. Ook dit verzoek faalt derhalve.

het tegenverzoek

4.11.

Het onder het verzoek overwogene leidt ertoe dat de vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex art. 7:677 lid 2 BW toewijsbaar is. Gelet op het bepaalde in

art. 7:672 BW bedraagt de opzegtermijn in dit geval één maand. HFS vordert in dat geval een vergoeding ter hoogte van € 1.957,80. Die omvang wordt op zichzelf niet betwist en dat bedrag zal derhalve worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente zoals gevorderd.

4.12.

Nu de onverwijlde opzegging standhoudt, behoeft de verzochte ontbinding geen nadere bespreking.

in het verzoek en in het tegenverzoek

4.13.

[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van HFS tot de datum van dit vonnis begroot op € 801,00, bestaande uit € 720,00 aan salaris gemachtigde en € 81,00 aan griffierecht.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

veroordeelt HFS om aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het ingehouden deel van het loon over de periode 1 tot en met 20 november 2019 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van voldoening en met de wettelijke verhoging;

5.2.

veroordeelt HFS om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] deugdelijke loonspecificaties over de maanden oktober en november 2019 te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom van 100,00 per dag dat HFS niet aan deze veroordeling voldoet en met een maximum van € 2.500,00;

5.3.

veroordeelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om aan HFS € 1.957,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag van voldoening;

5.4.

veroordeelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van HFS tot de datum van dit vonnis begroot op € 801,00;

5.5.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.

RK

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.