9 De beslissing
De rechtbank:
- -
veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- -
veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit 1 primair tot een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van 5 jaren;
- -
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- -
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde], niet-ontvankelijk in haar vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
- -
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam moeder] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 25.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 23 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- -
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- -
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam moeder] van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- -
bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 160 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- -
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- -
wijst de vordering van benadeelde partij [naam zus] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 17.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 23 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- -
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- -
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam zus] van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- -
bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- -
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.M.A. van Atteveld, voorzitter, mr. A.M. Koster-van der Linden en mr. I.E. Lemmers rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Stuurman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 23 juni 2019 in de gemeente Nederweert als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, Aan Vijftien (N266),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd
[slachtoffer] ) werd gedood,
welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, heeft
gereden met een snelheid van ongeveer 118 kilometer per uur, althans
een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende
maximumsnelheid, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter
plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij) in strijd met een voor hem,
verdachte, geldend rood licht uitstralend verkeerslicht, het kruispunt
gevormd door voornoemde Aan Vijftien, de Brugstraat en de Sint
Rochusstraat is genaderd en (vervolgens) is opgereden, zulks op het
moment dat een voor hem, verdachte, van links komende fietser, zijnde
voornoemde [slachtoffer] , reeds zo dicht was genaderd, dat een botsing
althans aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte bestuurde
motorrijtuig en dat die van links komende fietser,
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een
krachtens de Wegenverkeerswet vastgestelde maximumsnelheid in
ernstige mate heeft overschreden en/of terwijl het feit is veroorzaakt of
mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, geen voorrang heeft
verleend;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2019 in de gemeente Nederweert als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de
weg, Aan Vijftien (N266), zo onvoorzichtig en/of onoplettend heeft
gereden met een snelheid van ongeveer 118 kilometer per uur, althans
een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende
maximumsnelheid, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter
plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij) in strijd met een voor hem,
verdachte, geldend rood licht uitstralend verkeerslicht, het kruispunt
gevormd door voornoemde Aan Vijftien, de Brugstraat en de Sint
Rochusstraat is genaderd en (vervolgens) is opgereden, zulks op het
moment dat een voor hem, verdachte, van links komende fietser,reeds
zo dicht was genaderd, dat een botsing althans aanrijding is ontstaan
tussen het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en dat die van
links komende fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar
op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig
betrokken was geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in de gemeente Nederweert op/aan Aan Vijftien
(N266), op of omstreeks 23 juni 2019
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was
toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
( art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )