De stelling van [eiser] dat Covid-19 de oorzaak was van zijn betalingsachterstanden wordt door de voorzieningenrechter verworpen. Vast staat immers dat [eiser] al sinds 2018 een betalingsachterstand had.
Voorts is het feit dat [eiser] door de executie zijn woning kwijtraakt geen bijzondere omstandigheid, maar inherent aan de verkoop door een hypotheekhouder ex artikel 3:268 BW.
Ook de stelling dat [eiser] een belang heeft bij het behoud van zijn woning voor de uitoefening van zijn bedrijf wordt door de voorzieningenrechter gepasseerd. Niet gesteld of gebleken is immers dat er aparte faciliteiten verbonden zijn aan de woning van [eiser] die voor de uitoefening van zijn bedrijf noodzakelijk zijn. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij slechts een bureau en een computer nodig heeft voor de uitvoering van zijn werkzaamheden. Dit betekent dat hij zijn werkzaamheden op elke andere plek kan uitoefenen en het bedrijf van [eiser] niet geschaad wordt door verkoop van de woning.
Eveneens zal de stelling dat de Rabobank niet heeft meegewerkt aan een mogelijke oplossing, worden verworpen. Uit de overgelegde e-mailberichten en correspondentie blijkt dat er jarenlang contact is geweest tussen partijen met betrekking tot de betalingsachterstand en dat de Rabobank bereid was eventueel mee te werken aan een regeling. Om te kunnen onderzoeken of een regeling – en zo ja welke – mogelijk zou zijn, heeft de Rabobank meerdere malen aan [eiser] verzocht om financiële stukken aan de Rabobank te verstrekken, waaronder een ingevuld inkomsten- en lastenformulier met bijbehorende stukken als aangiftes IB. [eiser] heeft tot op heden niet (volledig) voldaan aan dit verzoek, waardoor de Rabobank niet in staat was om de haalbaarheid van een regeling te beoordelen. Hierbij komt dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat hij al enige tijd over de aangifte IB van 2017 en 2018 beschikt, maar deze niet aan de Rabobank heeft verstrekt. Ook heeft de Rabobank de door [eiser] aangedragen mogelijkheid om zijn Rabo Opbouw Spaarrekening aan te wenden om de achterstand aan te zuiveren, gemotiveerd weersproken. De Rabobank heeft gesteld dat, nu de hypotheek van [eiser] zijn maximale aflossingsvrije deel had bereikt, [eiser] zijn spaarrekening niet kan aanwenden voor de ontstane achterstanden. De spaargelden van deze spaarrekening zijn immers verpand en dienen tot betaling van de restantvordering na afloop van de financieringsperiode. Als deze spaargelden niet meer aanwezig zijn ontstaat er volgens de Rabobank een groter aflossingsvrij gedeelte, hetgeen bancair niet is toegestaan. Gelet op al het voorgaande valt de Rabobank geen verwijt te maken dat zij niet bereid was om tot een mogelijke oplossing te komen.
De stelling van [eiser] dat hij zijn betalingsachterstand kan inlopen wordt eveneens door de voorzieningenrechter gepasseerd, reeds op de grond dat deze stelling door [eiser] niet voldoende aannemelijk is gemaakt. [eiser] heeft deze stelling immers niet nader kunnen onderbouwen met behulp van nadere concrete (schriftelijke) gegevens.
Tot slot kan de stelling van [eiser] dat de lening slechts € 175.000,-- bedraagt in plaats van € 300.000,-- niet tot een ander oordeel leiden. Allereerst ontgaat de voorzieningenrechter de relevantie hiervan nu [eiser] ook niet in staat moet worden geacht dit lagere bedrag met andere middelen dan uit verkoop van de woning af te lossen. Daarnaast heeft de Rabobank voldoende onderbouwd dat de totale schuld afgerond € 300.000,-- betreft en dat [eiser] daarvan ook op de hoogte was. Dit blijkt immers uit de brief van 6 augustus 2020 en de reeds eerder door de Rabobank toegezonden overzichten van de betalingsachterstand en hoe deze is opgebouwd. Hierbij komt dat [eiser] , tijdens de mondelinge behandeling, heeft erkend dat hij wist dat hij in totaal € 300.000,-- heeft geleend van de Rabobank.