4 De beoordeling
schending substantiëringsplicht
4.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eisers] heeft verzuimd aan de substantiëringsplicht ex art. 111 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”) te voldoen, zodat de dagvaarding nietig is althans de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens [gedaagde] heeft hij in de strafzaak, bij pleitnota van 29 november 2018 (productie 8 conclusie van antwoord), uitdrukkelijk verweer gevoerd tegen het beweerdelijk onrechtmatig handelen. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu [gedaagde] in de onderhavige zaak ter zake verweer heeft kunnen voeren (en ook gevoerd heeft) en hij derhalve niet is benadeeld op dit punt.
4.2.
Bij antwoordakte na wijziging eis heeft [gedaagde] (nogmaals) aangevoerd de eiswijziging tardief is en in strijd met de goede procesorde te achten is. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu de rechtbank deze eiswijziging ter mondelinge behandeling al heeft toegestaan en [gedaagde] vervolgens in de gelegenheid is gesteld bij akte op die eiswijziging te reageren.
4.3.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
4.4.
[gedaagde] heeft erkend (conclusie van antwoord sub 14) een “zakmesje” uit zijn broekzak te hebben gepakt, dit open te hebben geklapt en in de richting van [eiser sub 1] te hebben “gehouden”. In de conclusie van antwoord schrijft de advocaat van [gedaagde] het volgende: “(...) Hierop reageerde [gedaagde] door middel van het zwaaien met het zakmesje om [eiser sub 1] van zich af te houden. Uiteindelijk heeft [gedaagde] [eiser sub 1] , met het zakmesje in de hand, van hem afgeduwd en het zou kunnen zijn dat daarbij is gestoken. [gedaagde] weet dit echter niet meer. Het was in ieder geval niet zijn bedoeling.”. De rechtbank neemt dit als vaststaand aan.
4.5.
De rechtbank stelt verder vast dat tijdens het handgemeen op 15 april 2015 [gedaagde] de enige persoon was die een (opengeklapt) mes in zijn hand had. De rechtbank stelt ook vast dat [gedaagde] met het opengeklapte mes “zwaaiende bewegingen”, dat wil zeggen steekbewegingen, heeft gemaakt richting [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . De rechtbank neemt ook dit als vaststaand aan.
4.6.
Voorts staat vast dat [eiser sub 2] na het handgemeen per ambulance naar het MUMC te Maastricht is vervoerd, waar hij is verzorgd voor een steekwond in zijn linker borst en dat [eiser sub 1] na het handgemeen per ambulance naar het AMC te Heerlen is vervoerd, waar hij is geopereerd in verband met 12-14 messteken, waaronder één dicht bij zijn hart in de buurt.
4.7.
Uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat [gedaagde] zowel [eiser sub 2] als [eiser sub 1] één of meermalen heeft gestoken met zijn mes. Deze aantasting van de lichamelijke integriteit door [gedaagde] van [eiser sub 2] en [eiser sub 1] is onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.
noodweer en/of noodweerexces
4.8.
[gedaagde] heeft zich echter beroepen op noodweer: hij stelt dat hij door [eiser sub 1] werd aangevallen met een boksbeugel en hanteerde het mes enkel om zich te verdedigen en te kunnen vluchten. Het zakmes had hij toevallig op zak en dat diende als verdedigingsmiddel om zijn belagers van zich af te houden, zo heeft [gedaagde] aangevoerd. Er is volgens [gedaagde] ook sprake van noodweerexces, waardoor een onrechtmatig handelen niet toerekenbaar in de zin van art. 6:162 lid 3 BW is. Het mogelijk overschrijden van de grenzen van een toegestane verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan hem niet worden toegerekend. Hij heeft ter verdediging van zichzelf slechts met het mes om zich heen gezwaaid en het zou kunnen dat de grenzen van verdediging daarbij zijn overschreden, aldus [gedaagde] .
4.9.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben – kort gezegd – zowel het bestaan van noodweer als noodweerexces betwist.
4.10.0.
Onder noodweer (een rechtvaardigingsgrond) wordt verstaan een gedraging die geboden is door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (art. 6:162 lid 2 BW jo. art. 41 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr)).
4.10.1.
Van noodweerexces (een schulduitsluitingsgrond) is sprake wanneer de grenzen van noodzakelijke verdediging weliswaar zijn overschreden, maar dit het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt (art. 6:162 lid 3 BW jo. art. 41 lid 2 Sr).
4.11.
Het beroep van [gedaagde] kwalificeert als een bevrijdend verweer (vgl. HR 10 december 1999, ECLI:NL:PHR:1999:AA3841). Dit betekent dat het op grond van art. 150 Rv aan [gedaagde] is om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, zo nodig te bewijzen dat er sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces.
4.12.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn stellingen. Zo was hij de enige ter plekke met een wapen, dat hij ook gebruikte. Van een boksbeugel is niet gebleken. Niet is gebleken dat hij zelf gewond is geraakt tijdens het incident, nu uit het door hem overgelegde “contactdetails patiëntgegevens” (zie rechtsoverweging 2.5.) blijkt dat hij twee snijwondjes heeft opgelopen tijdens een verhuizing op 15 april 2015. Ook het feit dat [gedaagde] steeds opnieuw het mes moest uitklappen en hij vervolgens 12 tot 14 keer met het mes op [eiser sub 1] en [eiser sub 2] instak, duidt niet op een toestand van noodweer of noodweerexces. Nu [gedaagde] overigens geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, die zijn (blote) stellingen kunnen onderbouwen, gaat de rechtbank hieraan als onvoldoende gesteld voorbij en komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering van deze stellingen.
4.13.
Uit al het vooroverwogene volgt dat [gedaagde] jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld. Dat, zoals [gedaagde] bij antwoordakte wijziging van eis heeft opgemerkt, geen verklaring van recht zou kunnen worden uitgesproken omdat zijn aansprakelijkheid niet vaststaat, omdat hij in hoger beroep is gegaan, miskent dat in een civiele procedure als de onderhavige op eigen merites de onrechtmatigheid en daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid wordt beoordeeld. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij. De bij petitum sub I gevorderde verklaring van recht zal worden toegewezen.
materiële schadevergoeding
4.14.
Nu de onrechtmatige handeling van [gedaagde] vaststaat, is hij voor de schade aansprakelijk die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als gevolg van zijn onrechtmatig handelen hebben geleden.
4.15.
De rechtbank zal alle schadeposten afzonderlijk beoordelen, ook die al in het strafvonnis zijn toegewezen, nu het daartegen ingestelde hoger beroep lopende is.
4.16.
[eiser sub 1] vordert een kilometervergoeding voor reizen die hij ten gevolge van het letsel en de behandeling daarvan heeft moeten maken. Conform de richtlijn Letselschade Raad (hierna: LSR) komen ook reizen van familieleden voor vergoeding in aanmerking. Volgens de richtlijn komen de eerste 2.000 kilometer voor een vergoeding van € 0,26 per kilometer in aanmerking en geldt na 2.000 kilometer een daadwerkelijke vergoeding. Hij is op 22 april 2015 uit het ziekenhuis te Heerlen ontslagen. Hij woonde destijds op de Rechter Rottekade te Rotterdam. De afstand tussen het ziekenhuis en het woonadres bedraagt via de snelste route 201 kilometer, dat wil zeggen (201 km x € 0,26 =)
€ 52,26. Op 24 en 29 april 2015 moest hij terugkomen in het ziekenhuis, dat wil zeggen (402 km x 2 reizen x € 0,26 =) € 209,04. Verder moest hij een keer naar het ziekenhuis in Maastricht (412 km x € 0,26 =) € 107,12), een keer naar het ziekenhuis in Kerkrade (434 km x € 0,26 =) € 112,84 en een keer naar het ziekenhuis in Rotterdam (6,4 km x € 0,26 =)
€ 1,67). Daarnaast moest hij een verklaring afleggen bij de politie in Heerlen (412 km x € 0,26 =) € 107,12. Ten slotte heeft [eiser sub 1] diverse reizen moeten maken naar zijn huisarts en naar diverse psychologen, maar hij kan niet meer met zekerheid zeggen hoe vaak dat was. Hij staat nu nog steeds onder psychische behandeling. In het begin ging hij wekelijks, maar dat is nu minder vaak. Voor deze reizen vordert hij een bedrag van € 10.000,00 althans een bedrag in goede justitie te bepalen. Omdat zijn moeder hem elke dag in het ziekenhuis in Heerlen heeft bezocht vordert hij (402 km x 8 dagen x € 0,26 =) € 836,16.
4.17.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat de afgelegde reizen niet deugdelijk zijn onderbouwd en kant noch wal raken. Het is vreemd dat [eiser sub 1] bij vier ziekenhuizen zou zijn geweest, hetgeen op geen enkele manier wordt onderbouwd. De noodzakelijkheid van de ziekenhuisbezoeken en het causaal verband met het incident is niet aangetoond. Ook het schadebedrag van € 10.000,00 voor bezoeken aan huisarts en diverse psychologen is onbegrijpelijk, nu er geen bewijs of onderbouwing wordt overgelegd en ter zitting is verklaard dat [eiser sub 1] zoveel psychologen zou hebben gehad, dat hij niet meer weet hoeveel keer hij bij welke psycholoog is geweest. Niet wordt onderbouwd dat de EMDR behandeling geïndiceerd was. [eiser sub 1] zou meer dan 50.000 km moeten hebben gereden om daadwerkelijk dergelijke kosten te hebben gemaakt, terwijl de psychologen en huisarts in zijn woonplaats Rotterdam zijn gevestigd. Dit deel moet dan ook als volstrekt ongeloofwaardig worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
4.18.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiser sub 1] na zijn ontslag terug is gereisd naar zijn woonadres in Rotterdam. Ook acht de rechtbank het aannemelijk dat [eiser sub 1] op 24 en 29 april 2015 naar het ziekenhuis in Heerlen is gereisd. Nu het aantal kilometers van 201 (enkele reis) niet door [gedaagde] is betwist, zal de rechtbank (5 ritten x 201 km x € 0,26 op basis van de niet betwiste richtlijn LSR) € 261,30, toewijzen.
4.19.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiser sub 1] minimaal een keer naar de politie te Heerlen moest afreizen om een verklaring aldaar af te leggen. De afstand van 412 kilometers is niet betwist, zodat zal worden toegewezen een bedrag van € 107,12.
4.20.
Ten slotte acht de rechtbank het aannemelijk dat de moeder van [eiser sub 1] hem in het ziekenhuis is komen opzoeken. [gedaagde] heeft echter terecht aangevoerd dat [eiser sub 1] niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk acht dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, hetgeen op zijn weg lag om te doen. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat uit alle processtukken voldoende aannemelijk is dat [eiser sub 1] met 14 messteken is opgenomen in het ziekenhuis. De rechtbank zal in goede justitie het aantal bezoeken dat zijn moeder aan hem hij in het ziekenhuis heeft gemaakt vaststellen op vier dagen. De rechtbank zal (vier dagen x 402 km x € 0,26 =)
€ 418,08 toewijzen.
4.21.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiser sub 1] niet heeft onderbouwd dat en waarom hij naar het ziekenhuis te Maastricht, te Kerkrade en te Rotterdam moest reizen, slaagt. Dit deel van het gevorderde zal als onvoldoende gesteld worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gestelde, maar niet onderbouwde bezoeken aan huisarts en diverse psychologen, zodat ook dit deel zal worden afgewezen.
4.22.
[eiser sub 1] heeft van 15 april 2015 tot en met 22 april 2015 in het ziekenhuis gelegen. Hij vordert een vergoeding voor die acht dagen conform de richtlijnen van de Letselschade Raad (LSR), dat wil zeggen acht dagen x € 30,00 = € 240,00.
4.23.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser sub 1] niet heeft onderbouwd acht dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. In het strafvonnis wordt gesproken over “een aantal dagen”. Nu een onderbouwing ontbreekt, dient dit deel te worden afgewezen volgens [gedaagde] .
4.24.
Het verweer van [gedaagde] slaagt in zoverre dat [eiser sub 1] niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk acht dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, hetgeen op zijn weg lag. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat uit alle processtukken voldoende aannemelijk is dat [eiser sub 1] met 12-14 messteken is opgenomen in het ziekenhuis en hij aansluitend is geopereerd. De rechtbank zal in goede justitie het aantal dagen dat hij in het ziekenhuis verbleef vaststellen op vijf dagen. [gedaagde] heeft niet de hoogte van de dagvergoeding betwist, zodat voor toewijzing gereed ligt een bedrag van (5 dagen x € 30,00 = ) € 150,00.
huishoudelijke hulp 26 weken
4.25.
[eiser sub 1] stelt gedurende 26 weken te hebben moeten herstellen van de hem door [gedaagde] toegebrachte messteken. Gedurende die tijd was hij aangewezen op huishoudelijke hulp. Volgens de richtlijn van de LSR is het normbedrag voor een alleenstaande met zwaar beperkt letsel € 137,00 per week voor de eerste drie maanden en na drie maanden € 9,50 per uur dat er huishoudelijk werk wordt geboden. [eiser sub 1] weet niet meer hoeveel huishoudelijke hulp hij in de laatste 3,5 maand heeft gekregen, zodat hij om die reden aansluit bij de weekvergoeding van de LSR. Hij vordert (26 weken x € 137,00 =) € 3.562,00.
4.26.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat niet is aangetoond op welke wijze en hoe vaak huishoudelijke hulp is verleend. Ter zitting heeft (de advocaat van) [eiser sub 1] betoogd dat iemand van een organisatie bij hem kwam poetsen, maar dat hij geen verdere onderbouwing heeft gegeven. [eiser sub 1] heeft bovendien zelf gesteld en met stukken onderbouwd dat hij na het ongeval weer bij zijn moeder is ingetrokken. Dit deel dient dan ook te worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
4.27.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp per 1 januari 2021 (opnieuw) is geïndexeerd. De rechtbank zal dan ook de meest recente richtlijn aanhouden en niet, zoals [eiser sub 1] , uitgaan van de richtlijn van 2019.
4.28.
Het verweer van [gedaagde] slaagt in zoverre dat de rechtbank het zonder nadere onderbouwing, die niet door [eiser sub 1] is gegeven, niet aannemelijk acht dat hij 26 weken huishoudelijke hulp zou hebben gehad, te meer nu hij zelf heeft gesteld na het ongeval bij zijn moeder te zijn ingetrokken. Gelet echter op de ernst van de verwondingen zal de rechtbank in goede justitie bepalen dat [gedaagde] 4 weken huishoudelijke hulp x € 147,00 (‘zwaar beperkt’), dat wil zeggen in totaal € 588,00, aan [eiser sub 1] dient te betalen.
4.29.
[eiser sub 1] stelt in 2015 (€ 375,00) en 2016 (€ 385,00) zijn eigen risico volledig te hebben moeten aanwenden. In 2017 (€ 363,41) en in 2018 (€ 46,74) heeft hij zijn eigen risico deels moeten aanwenden. In totaal vordert hij € 1.170,15 ter zake, aangezien hij dit eigen risico niet had hoeven aanwenden indien [gedaagde] hem geen letsel had toegebracht.
4.30.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat uit productie C niet valt af te leiden dat het eigen risico is verbruikt als gevolg van het incident. Evenmin staat vast dat de medicatie niet al voor het incident door [eiser sub 1] werd gebruikt. Zo staat er ook een neuszalf op de lijst, terwijl [gedaagde] geen verband ziet tussen die zalf en het incident. Er wordt geen enkele onderbouwing gegeven waaruit blijkt dat de kosten gerelateerd zijn aan het incident. Dit deel moet dan ook volgens [gedaagde] worden afgewezen.
4.31.
Vaststaat dat [eiser sub 1] in 2015 ten gevolge van het incident in het
ziekenhuis heeft gelegen. Het eigen risico 2015 van € 375,00 ligt om die reden voor
toewijzing gereed.
4.32.
Het verweer van [gedaagde] dat het verbruikte eigen risico voor de jaren 2016, 2017 en
2018 niet terug te voeren is op het incident slaagt, nu [eiser sub 1] dit deel van zijn
vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Dit deel zal om die reden worden afgewezen.
4.33.
[eiser sub 1] stelt merkkleding te hebben aangehad op de dag van het incident. In het ziekenhuis is die kleding doorgeknipt. Hij vordert een vergoeding van € 500,00.
4.34.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat deze post niet is onderbouwd. Ter zitting is door de advocaat van [eiser sub 1] enkel verklaard dat hij altijd designerkleding draagt, maar ook dit is niet nader geconcretiseerd, zodat dit deel dient te worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
4.35.
Het verweer van [gedaagde] slaagt. [eiser sub 1] heeft op geen enkele manier onderbouwd dat hij op de dag van het incident designkleding droeg die is kapot geknipt. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat de kleding die [eiser sub 1] op de dag van het incident droeg, in het ziekenhuis (grotendeels) is kapot geknipt om hem te kunnen behandelen. De rechtbank zal om die reden in goede justitie een bedrag van € 100,00 toekennen.
eigen bijdrage rechtsbijstand
4.36.
[eiser sub 1] vordert de eigen bijdrage rechtsbijstand van € 143,00.
4.37.
[gedaagde] betwist deze vordering, nu dit valt onder een eventuele proceskosten veroordeling.
4.38.
Het verweer van [gedaagde] slaagt, te meer nu ter zitting door (de advocaat van) [eiser sub 1] al is erkend dat deze post onder de proceskosten dient te worden begrepen. Dit deel zal om die reden worden afgewezen.
4.39.
[eiser sub 2] stelt merkkleding te hebben gedragen op de dag van het incident. In het ziekenhuis is die kleding doorgeknipt. Hij vordert een vergoeding van € 500,00.
4.40.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat deze post niet is onderbouwd. Ter zitting is door de advocaat van [eiser sub 2] enkel verklaard dat hij altijd designerkleding draagt, maar ook dit is niet nader geconcretiseerd, zodat dit deel dient te worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
4.41.
Het verweer van [gedaagde] slaagt. [eiser sub 2] heeft op geen enkele manier onderbouwd dat hij op de dag van het incident designkleding droeg die in het ziekenhuis is doorgeknipt. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat de kleding die [eiser sub 2] op de dag van het incident droeg, in het ziekenhuis (grotendeels) is doorgeknipt om hem te kunnen behandelen. De rechtbank zal om die reden in goede justitie een bedrag van
€ 100,00 toekennen.
eigen bijdrage rechtsbijstand
4.42.
[eiser sub 2] vordert de eigen bijdrage rechtsbijstand van € 199,00.
4.43.
[gedaagde] betwist deze vordering, nu dit valt onder een eventuele proceskosten veroordeling.
4.44.
Het verweer van [gedaagde] slaagt, te meer nu ter zitting door (de advocaat van) [eiser sub 2] al is erkend dat deze post onder de proceskosten dient te worden begrepen. Dit deel zal om die reden worden afgewezen.
4.45.
[eiser sub 2] heeft gesteld vanaf zijn woonadres in Rotterdam twee keer naar de politie in Heerlen (416 km) te hebben moeten reizen en drie keer [eiser sub 1] in het ziekenhuis in Heerlen (406 km) te hebben bezocht. Hij vordert in totaal (2.050 km x € 0,26 =)
€ 533,00. Verder heeft hij in verband met zijn PTSS diagnose minimaal 20 keer een psycholoog in Rotterdam moeten bezoeken, hetgeen neerkomt op een bedrag van (6,2 km x 20 x € 0,26 =) € 32,42. Ook stond hij onder behandeling bij Dock Psychiater; hij schat de reisvergoeding hiervoor op € 400,00. Sinds de steekpartij heeft hij het gevoel alsof zijn lichaam niet meer van hemzelf is, reden waarom hij sinds 2015 wekelijks een Imam in de Schilderswijk in Den Haag bezoekt. Die afstand is 50,4 km. Hij vordert dan ook (50,4 km x 5 jaar x 52 weken x € 0,26 =) € 3.407,04.
4.46.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat [eiser sub 2] heeft nagelaten enig bewijs te overleggen ten aanzien van de door hem beweerdelijk gemaakte reizen. De bezoeken aan de Imam kunnen niet worden gekwalificeerd als (zorg)hulpverlening, terwijl ook niet is gebleken van enig causaal verband van het incident met die bezoeken, zodat die vordering moet worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
4.47.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiser sub 2] een keer naar de politie in Heerlen is gereisd, zodat de rechtbank 416 km x € 0,26 = € 108,16 zal toewijzen. Nu [eiser sub 2] niets heeft onderbouwd wat betreft het door hem gestelde tweede bezoek, zal de rechtbank dit deel van zijn vordering afwijzen.
4.48.
De rechtbank acht het eveneens aannemelijk dat [eiser sub 2] zijn broer [eiser sub 1] minimaal een keer in het ziekenhuis in Heerlen heeft bezocht, zodat de rechtbank (406 km x € 0.26 =) € 105,56 zal toewijzen. Nu [eiser sub 2] niets heeft onderbouwd wat betreft het door hem gestelde twee andere bezoeken, terwijl hij zelf ook nog herstellende was van het incident, zal de rechtbank dit deel van zijn vordering als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
4.49.
Het verweer van [gedaagde] slaagt voor wat betreft de gevorderde reiskostenvergoeding aan bij Dock Psychiater: [eiser sub 2] heeft dienaangaande in het geheel niets onderbouwd. Dit deel zal dan ook worden afgewezen.
4.50.
Het verweer van [gedaagde] slaagt voor wat betreft de bezoeken aan de Imam in Den Haag: nog daargelaten dat deze post niet is onderbouwd, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking nu een Imam niet als (zorg)hulpverlener kan worden gekwalificeerd. Dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.
vergoeding immateriële schade
4.51.
[eiser sub 1] heeft gesteld door 14 messteken diverse operaties heeft moeten ondergaan en permanente littekens daaraan heeft overgehouden (productie J). Hij is gediagnosticeerd met PTSS (productie I). Tot op heden stelt hij psychologische klachten van de steekpartij te ondervinden. Volgens vaste jurisprudentie kan wanneer iemand eenmaal in een vitaal lichaamsdeel wordt gestoken, een vergoeding van minimaal € 3.000,00 worden toegekend. Aangezien hij 14 maal is gestoken, vordert hij (14 x € 3.000,00 = € 42.000,00). Ook acht hij een vergoeding van € 1.000,00 per litteken redelijk, dat wil zeggen (14 x € 1.000,00 =) € 14.000,00. Verder is het vaste jurisprudentie dat aan iemand die getuige is geweest van een (poging tot) doodslag, een vergoeding van € 25.000,00 toekomt, aldus [eiser sub 1] . [eiser sub 1] heeft moeten zien hoe zijn broer in de borst werd gestoken, omdat [eiser sub 2] hem te hulp schoot. Gelet op al het voorgaande vordert hij
€ 100.000,00, althans een bedrag in goede justitie te bepalen wegens immateriële schade.
4.52.
[gedaagde] betwist de gestelde immateriële schade. Het is onjuist dat volgens vaste jurisprudentie een bedrag van € 3.000,00 per toegebrachte messteek wordt toegekend. De hoogte van een vergoeding is mede afhankelijk van de plek en het genezingsproces van de verwondingen. Er is ook geen vast ‘prijskaartje’ te verbinden aan het steken met een mes. Hetzelfde geldt voor een vergoeding van € 1.000,00 per litteken. [eiser sub 1] heeft bovendien nagelaten aan te tonen hoe groot zijn verwondingen zijn, hoe deze zijn genezen en waar deze zich exact bevinden, zodat niet kan worden beoordeeld in hoeverre deze verwondingen in aanmerking komen voor vergoeding van de immateriële schade. Voor het bedrag van € 25.00,00, gevorderd omdat hij getuige was van een poging tot doodslag, heeft hij aansluiting gezocht bij een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2015. Volgens het standaardarrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) komt de beweerdelijke ‘shockschade’ pas voor vergoeding in aanmerking wanneer de betrokkene rechtstreeks met het ongeval zou zijn geconfronteerd én de confrontatie geestelijk letsel tot gevolg heeft, waarbij het moet gaan om een psychiatrische erkend ziektebeeld. Verder blijkt uit vaste jurisprudentie dat shockschade schade betreft waarvan de gerechtigde vergoeding kan vorderen wanneer aan een ander dan degene die de vordering instelt iets ernstigs overkomt. In onderhavig geval was de gedraging van [gedaagde] jegens [eiser sub 2] niet dusdanig ernstig dat een vergoeding van € 25.000,00 gerechtvaardigd is. Ook ontbreekt de causaliteit en onderbouwing. De vordering dient volgens [gedaagde] op dit punt volledig te worden afgewezen.
4.53.
De rechtbank volgt [gedaagde] grotendeels in zijn verweer dat [eiser sub 1] de door hem gestelde immateriële schade niet (voldoende) heeft onderbouwd. Daarentegen staat wel vast dat [gedaagde] [eiser sub 1] 12-14 keer met een mes heeft gestoken, hetgeen een ernstige en traumatische gebeurtenis is. De rechtbank zal om die reden in goede justitie een vergoeding van immateriële schade aan [eiser sub 1] toekennen van € 7.500,00.
4.54.
[eiser sub 2] heeft gesteld een litteken op de borst te hebben opgelopen. Verder heeft hij moeten aanschouwen hoe zijn broer 14 keer met een mes is gestoken. Hij heeft veelvuldig last van paniekaanvallen. Bij hem is PTSS geconstateerd. Volgens vaste jurisprudentie is een vergoeding van minimaal € 25.000,00 rechtvaardig voor een slachtoffer die een bijzonder traumatische gebeurtenis meemaakt waardoor hij PTSS krijgt, zoals bij hem het geval is. Verder blijkt uit vaste jurisprudentie dat voor een messteek minimaal
€ 3.000,00 wordt toegekend wanneer de messteek op een vitaal lichaamsdeel wordt toegebracht. Hij vordert een bedrag van € 45.000,00 aan immateriële schade althans een bedrag in goede justitie te bepalen.
4.55.
[gedaagde] betwist dat volgens vaste jurisprudentie € 3.000,00 per litteken wordt toegekend. Hij heeft verder nagelaten de door hem gestelde PTSS te onderbouwen met een deskundigenrapport. Uit de overgelegde stukken blijkt niet van PTSS bij [eiser sub 2] . De vordering moet worden afgewezen. Als alle opgesomde bedragen ten slotte worden opgeteld, komt dit neer op € 28.000,00 en niet op € 45.000,00, aldus [gedaagde] .
4.56.
De rechtbank volgt [gedaagde] grotendeels in zijn verweer dat [eiser sub 2] de door hem gestelde immateriële schade niet (voldoende) heeft onderbouwd. Daarentegen staat wel vast dat [gedaagde] [eiser sub 2] met een mes heeft gestoken en [eiser sub 2] heeft moeten aanschouwen hoe zijn broer 12-14 keer met een mes door [gedaagde] werd gestoken, hetgeen een traumatische gebeurtenis is. De rechtbank zal om die reden in goede justitie een vergoeding van immateriële schade aan [eiser sub 1] toekennen van € 3.500,00.
4.57.
Zoals al in de rolbeslissingen van 1 april 2020 en 13 mei 2020 is overwogen, zal de rechtbank beslissen dat de kosten van de herstelexploten voor risico en rekening van [eisers] komen.
4.58.
De rechtbank zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op:
- -
kosten exploot dagvaarding € 102,96
- -
griffierecht € 83,00
- -
salaris advocaat € 1.126,00 (zijnde 2,0 punten van liq.tarief € 563,00),
totaal € 1.311,96