1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eisers (moeder en zoon) hebben sinds vijftien jaar individuele begeleiding van [naam 3] (verder de begeleider), laatstelijk op grond van de Wmo 2015. Zij ontvangen daarvoor een pgb voor 5,5 uur per week (eiser) en 8 uur per week (eiseres). Eisers behoeven ondersteuning bij de financiën, administratie, contact met instanties, onderhouden/ vergroten netwerk en het vergroten van hun zelfvertrouwen.
3. Eisers hebben zich in oktober 2018 gemeld bij verweerder voor verlenging van de indicatie individuele begeleiding. Vervolgens hebben gebiedsteammedewerkers gesprekken met eisers gevoerd en met de begeleider. Zij hebben vervolgens voor elk van de eisers een Leefzorgplan opgesteld.
3.3.
Eisers hebben hun Leefzorgplan voor gezien en voor akkoord getekend, maar hebben tevens aangegeven dat het gesprek niet nuttig was en dat zij het niet eens zijn met de afspraken, omdat hun wensen worden genegeerd. Eisers hebben verder verwezen naar een eerder, op 27 januari 2019, door hun begeleider gemaakt bezwaar.
4. Verweerder heeft bij brief van 25 februari 2019 aan eisers medegedeeld dat is verzocht om een gesprek met eisers over hoe de begeleiding vanaf 1 april 2019 vorm gegeven moet gaan worden, maar dat eisers hebben aangegeven niet in gesprek te willen gaan totdat het lopende bezwaarschrift is afgehandeld. Omdat er geen afstemming kan plaatsvinden ziet verweerder zich genoodzaakt de pgb’s vanaf 31 maart 2019 geheel stop te zetten. Verder is gesteld dat er contact is gelegd met twee hulpverleningsinstanties die eisers willen begeleiden in hun zorgvragen; zij kunnen per 1 april starten. Verweerder verneemt graag wanneer een gesprek mogelijk is.
5. Eisers hebben op 8 maart 2019 opnieuw een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 14 maart 2019 bij verweerder ontvangen.
6. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 12 maart 2019 medegedeeld dat het jammer is dat eisers geen gesprek willen en dat verweerder open blijft staan voor contact.
7. Verweerder heeft in het primaire besluit de bezwaarschriften van 27 januari 2019 en 8 maart 2019 opgevat als gericht tegen de Leefzorgplannen van 30 januari 2019 en heeft de bezwaren ongegrond verklaard en de Leefzorgplannen gehandhaafd. Deze besluiten liepen per 1 april 2019 af, waardoor het pgb per 1 april 2019 is gestopt. De invulling van een geleidelijke afbouw van het pgb en de introductie van een nieuwe zorgverlener zal in een nieuw Leefzorgplan worden verwoord. Daarbij zullen de inzichten die zijn ontstaan tijdens de hoorzitting op 2 april 2019 worden meegenomen. Het op 14 maart 2019 ontvangen bezwaarschrift, voor zover gericht tegen de brieven van 25 februari 2019 en 12 maart 2019, richt zich tegen mededelingen die geen besluiten in de zin van de Awb zijn, aldus verweerder.
8. Verweerder heeft overwogen dat hij op grond van de Wmo 2015 bij het verstrekken van een pgb dient vast te stellen of daarmee de in te kopen ondersteuning van goede kwaliteit is (artikel 2.3.6, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo 2015). Verder moet de belanghebbende er blijk van geven dat hij zelf in staat is het pgb te beheren. Bij de beoordeling van de kwaliteit van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt uitgegaan van de regionaal gestelde kwaliteitseisen voor zorg in natura, benoemd in het Programma van Eisen, behorend bij de inkoop van Wmo in de regio Noord-Limburg, door de Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Sociaal Domein Limburg-Noord. Dat betekent dat ervan uit wordt gegaan dat de ondersteuning die geleverd wordt met inzet van een pgb een vergelijkbare kwaliteit heeft met ondersteuning die, met betrekking tot een gelijksoortig product, wordt ingekocht door middel van zorg in natura. Uit de hoorzitting bleek dat eisers zeer tevreden zijn over de hulpverlening van hun begeleider. Zij ervaren veel stress van het vooruitzicht dat de begeleider gedeeltelijk of geheel wordt weggehaald als hulpverlener. De twee brieven met de mededeling dat het pgb per 1 april 2019 eindigt hebben dit duidelijk versterkt. Verweerder is er niet van overtuigd kunnen worden dat de Leefzorgplannen van
30 januari 2019 onjuist zouden zijn of geen doorgang zou mogen vinden. Dat er zorg nodig is staat niet ter discussie en duidelijk is dat op het moment de huidige begeleider bij eisers kwam, hij de zaken goed op de rit heeft gekregen en eisers diverse ontwikkelingen heeft laten doormaken. Echter, de gebiedsteammedewerkers hebben geconstateerd dat er stilstand in de ontwikkeling is en dat daarom een andere hulpverlener, naast de huidige noodzakelijk is. Bovendien hebben eisers ieder een specifiek soort zorg nodig en de invulling daarvan moet nog nader worden bepaald. Dit zou gebeuren in een nieuw Leefzorgplan en daarbij zal ook nader gekeken moeten worden naar het beheer van het pgb en de wijze waarop de doelen die worden gesteld worden verwoord. Omdat zorg nodig blijft, ook nadat de huidige begeleider met pensioen gaat, wordt ook om die reden een geleidelijke overdracht van de hulpverlening noodzakelijk geacht. Het is belangrijk dat de huidige begeleider daarvan overtuigd raakt en zijn medewerking verleent aan het introduceren van een of twee nieuwe hulpverleners.
9. Inmiddels is op 23 april 2019 voor eisers afzonderlijk een nieuw Leefzorgplan opgesteld, waarin staat dat eisers nog tot en met 31 oktober 2019 de individuele begeleiding van de huidige begeleider zullen ontvangen op pgb-basis en dat zij daarna worden geleid naar een andere zorgaanbieder in de vorm van zorg in natura. Eisers hebben deze Leefzorgplannen niet ondertekend, aangegeven het er niet mee eens te zijn dat zij hun begeleider kwijtraken en aangegeven de Wmo-begeleiding te willen stoppen. Verweerder heeft bij brief van 21 mei 2019 medegedeeld dat er dan geen vraag en reden meer is een pgb te verstrekken en dat het pgb met terugwerkende kracht wordt stopgezet per 1 april 2019.
10. Bij uitspraak van deze rechtbank van 6 februari 2020, nr. AWB 19/1387 is het beroep van eisers tegen het besluit van 9 april 2019 gegrond verklaard en heeft de rechtbank verweerder opgedragen alsnog een beslissing op bezwaar te nemen, aangezien het besluit van 9 april 2019 als primair besluit dient te worden gekwalificeerd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het pgb met terugwerkende kracht moet doorlopen vanaf 1 april 2019 tot 6 weken na de beslissing op bezwaar.
11. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gehandhaafd en beslist dat het huidig aantal uren pgb voor eisers wordt verlengd tot en met 30 november 2020, waarbij vanaf 1 juni 2020 er naartoe wordt gewerkt dat vanaf 30 november 2020 nieuwe zorgverleners kunnen instromen. Anders zal het pbg voor beiden eindigen op 30 november 2020. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de geleverde zorg niet meer volledig aan de kwaliteitseisen voldoet, omdat er naast de huidige zorg een ander soort professionaliteit noodzakelijk wordt geacht. Eisers hebben verweerder ervan kunnen overtuigen dat ze veel stress ervaren als hun huidige begeleider gedeeltelijk of geheel wordt weggehaald als hulpverlener. Eisers hebben verweerder er niet van kunnen overtuigen dat het gestelde in het primaire besluit onjuist zou zijn en geen doorgang zou mogen vinden. De vraag of de zorg die er nu op dit moment is de beste vorm van hulpverlening is, is nog steeds niet overtuigend weerlegd. Er wordt getwijfeld aan de deskundigheid van de huidige begeleider. Uit de stukken blijkt onvoldoende duidelijk wat zijn opleidingsachtergrond is en of deze geschikt is voor de problematiek die bij eisers spelen. Ten aanzien van het pgb-beheer wijst verweerder erop dat dit door eisers zelf moet worden gedaan. De begeleider mag dit niet voor eisers beheren. Verweerder heeft besloten tot inzet van twee andere medewerkers van het gebiedsteam die contact op zullen nemen met eisers. Ten slotte geeft verweerder aan dat nader bekeken moet worden en samen met eisers naar de wijze waarop de doelen die worden gesteld kunnen worden behaald en dat deze doelen in duidelijk kleine stappen worden verwoord.
12. Eisers kunnen zich met de besluitvorming van verweerder niet verenigen. Hiertoe voeren zij in beroep - samengevat weergegeven – aan dat ze zich niet herkennen in het geschetste beeld dat er sprake zou zijn van stilstand in hun ontwikkeling. Dat de zelfredzaamheid van eiseres is verbeterd blijkt uit het feit dat zij inmiddels werkzaam is binnen NLW en het haar steeds beter lukt om het gezin draaiende te houden en aan te sturen. Eiser is dankzij de huidige begeleiding werkzaam als facilitair medewerker bij de gemeente Horst voor 5,5 uur per dag. Daarnaast stellen eisers dat verweerder heeft nagelaten om gemotiveerd aan te geven welke doelen onvoldoende zouden zijn behaald en waarom. Ook heeft verweerder nagelaten te motiveren welke andere soort professionaliteit ingezet zou moeten worden en waarom dat meer aangewezen zou zijn dan de huidige begeleiding. Bovendien spreekt verweerder zichzelf tegen volgens eisers door enerzijds te stellen dat andere hulpverlening is aangewezen naast de huidige hulpverlening, terwijl de huidige hulpverlening feitelijk wordt beëindigd. Verder stellen eisers dat het juist op de weg van verweerder ligt om overtuigend te motiveren dat andere, specialistische begeleiding noodzakelijk is en dat dit niet door eisers hoeft te worden weerlegd. Het feit dat de huidige begeleider over ongeveer 5 jaar met pensioen gaat, is volgens eisers geen reden om reeds de huidige begeleiding af te bouwen en te beëindigen. Ten slotte wijzen eisers op de in beroep overgelegde diploma’s van de huidige begeleider. Dat hij niet is aangesloten bij bepaalde beroepsverenigingen, betekent niet dat de huidige begeleider onvoldoende deskundig is. De beëindiging van de huidige begeleiding heeft verregaande consequenties voor het welzijn van eisers en heeft een averechts effect op de ontwikkeling die eisers reeds hebben doorgemaakt.
13. Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep van eisers in het verweerschrift, naast het reeds in de bestreden besluiten ingenomen standpunten, nog aangegeven dat onduidelijk blijft wie de pgb’s beheert. Het indienen van de budgetplannen die nodig zijn voor het alsnog uitbetalen van het pgb is verricht door de begeleider. Verweerder merkt op dat dit een aanwijzing vormt dat de begeleider meer bemoeienis heeft dan is aangegeven.
14. De rechtbank heeft ter zitting vernomen dat de pgb’s van eisers per
30 november 2020 zijn geëindigd. De huidige begeleider heeft zijn werkzaamheden, ondanks het ontbreken van pgb’s, voortgezet na 30 november 2020.
15. In geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de geleverde zorg niet meer volledig aan de kwaliteitseisen voldoet, omdat er naast de huidige zorg een ander soort professionaliteit noodzakelijk wordt geacht en daarom terecht heeft bepaald dat naast de huidige hulpverlener nieuwe zorgverleners moeten worden geïntroduceerd voor
30 november 2020. De rechtbank benadrukt dat verweerder de pgb’s van eisers voor de huidige hulpverlener niet heeft beëindigd bij de bestreden besluiten. Wel heeft verweerder in die besluiten voorwaarden gesteld aan een eventuele toekomstige verlenging daarvan.
16. Bij de beoordeling door de rechtbank is het navolgende wettelijk kader van belang.
Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert:
- begeleiding als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Ingevolge voornoemd artikel betreft participatie het meedoen aan het maatschappelijk verkeer en zelfredzaamheid betreft het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Verweerder verleent op grond van artikel 2.3.5, derde lid van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voor zover de cliënt dit naar het oordeel van verweerder niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met behulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruik van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
In het tweede lid is bepaald dat een pgb wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
17. De rechtbank stelt voorop dat de bestreden besluiten betrekking hebben op de toekenning van een maatwerkvoorziening voor een periode die reeds afgesloten is. Desalniettemin neemt de rechtbank procesbelang aan onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 21-01-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:238, nu eisers met het oog op de toekomst belang hebben bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank. Eisers hebben eind december 2020 een nieuwe aanvraag ingediend voor een pgb voor begeleiding.
18. De rechtbank overweegt dat er in algemene zin onvoldoende twijfel bestaat over de deskundigheid van de huidige begeleider van eisers. Dat hij niet is aangesloten bij bepaalde beroepsverenigingen of dat zijn opleidingsachtergrond niet geheel duidelijk is, betekent niet dat de huidige begeleider eisers in het geheel niet doeltreffend zou kunnen begeleiden. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de huidige begeleider in de ruim vijftien jaar dat hij het gezin heeft begeleid, veel met hen heeft bereikt. Zo hebben eisers beiden een baan, lukt het eiseres beter om het gezin draaiende te houden en woont één zoon op zichzelf. Kennelijk kan de huidige begeleider eisers in algemene zin doeltreffend begeleiden. Gelet op de beperkingen van eisers (zwakbegaafdheid respectievelijk autisme) is het wenselijk dat de huidige begeleider die voor eisers vertrouwd is, betrokken blijft bij de begeleiding.
19. De rechtbank concludeert desondanks dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van stilstand in de ontwikkeling van eisers en dat de geleverde zorg niet meer volledig aan de kwaliteitseisen voldoet, omdat er naast de huidige zorg een ander soort professionaliteit noodzakelijk wordt geacht. Verweerder heeft in het leefzorgplan van eiseres van 23 april 2019 gemotiveerd dat er te weinig vooruitgang wordt geboekt op het gebied van de zelfredzaamheid van eiseres en het meer voor zichzelf opkomen. Beschreven wordt dat het doel van de begeleiding is dat de hulpverlener steeds minder nodig is en vooral gericht moet zijn op het aansturen in plaats van het overnemen. Door verweerder wordt geconcludeerd dat zorg die meer gespecialiseerd is in het werken met mensen met zwakbegaafdheid passend is voor eiseres. Verwezen wordt naar de zorgaanbieder Uitblinkers. Vervolgens benoemt verweerder in het leefzorgplan een aantal doelen/hulpvragen die tot nu toe niet zijn behaald en waar met de nieuwe zorgverlener aan kan worden gewerkt. In het leefzorgplan van eiser van 23 april 2019 heeft verweerder gemotiveerd dat er te weinig is toegewerkt naar zelfstandigheid en het vergroten van zijn sociale contacten. Verweerder heeft onderbouwd dat de huidige begeleiding alleen, niet meer passend is voor de te behalen doelen. Door verweerder wordt geconcludeerd dat zorg die meer gespecialiseerd is in het werken met mensen met autisme passend is. Verwezen wordt naar de zorgaanbieder Clarijszorg, waarbij beschreven wordt aan welke doelen/hulpvragen dan gewerkt kan worden. Kortom; hoewel de huidige zorgverlener de afgelopen jaren veel met eisers heeft bereikt is nu een moment aangebroken waarop gespecialiseerde hulpverleners kunnen worden ingezet (naast de huidige begeleider) die met eisers kunnen werken aan de doelen zelfredzaamheid en voor zichzelf opkomen (eiseres) respectievelijk zelfredzaamheid en sociale contacten (eiser). Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat de huidige begeleider is gespecialiseerd in hulpverlening aan zwakbegaafden of mensen met autisme. Zijn opleidingsachtergrond is niet duidelijk geworden, ondanks toegezonden fotokopieën van diploma’s, omdat die niet goed leesbaar zijn en/of slechts delen van documenten weergeven.
20. De beroepsgrond van eisers dat verweerder heeft nagelaten om gemotiveerd aan te geven welke doelen onvoldoende zouden zijn behaald en waarom en welke andere soort professionaliteit ingezet zou moeten worden, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet slagen. Door verweerder is dit in de leefzorgplannen van eisers benoemd en voldoende gemotiveerd. De rechtbank verwijst naar de voorgaande rechtsoverweging.
21. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de bestreden besluiten het huidig aantal uren pgb voor eisers heeft verlengd tot en met 30 november 2020, waarbij eisers een overgangstermijn is gegund vanaf 1 juni 2020 tot en met 30 november 2020 om nieuwe zorgverleners te laten instromen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder terecht de voorwaarde gesteld van instroom van gespecialiseerde zorgverleners naast de huidige begeleider. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers en hun huidige begeleider daarvoor bovendien voldoende tijd gegund.
22. De rechtbank overweegt dat het tot de professionele verantwoordelijkheid van de huidige begeleider behoort dat hij bevordert dat eisers van de juiste (gespecialiseerde) zorg worden voorzien. Hij heeft een sterke vertrouwensband met eisers opgebouwd en eisers zullen andere hulpverleners alleen accepteren als de huidige begeleider de noodzaak daarvan richting eisers bevestigt. Of de huidige begeleider in die verantwoordelijkheid tekort is geschoten is geen onderwerp van deze procedure. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 15 is overwogen. Ter zitting heeft de rechtbank vernomen dat eisers eind december 2020 een nieuwe aanvraag voor een pgb voor begeleiding hebben ingediend en dat er in januari een keukentafelgesprek heeft plaatsgevonden, waarbij eisers hebben aangegeven onderhavige uitspraak te willen afwachten. In het kader van die aanvraag ligt de vraag voor of voor de begeleiding door de huidige hulpverlener (opnieuw) pgb’s worden verstrekt.
23. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.