Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2021:3106

Rechtbank Limburg
31-03-2021
16-04-2021
8999260 AZ VERZ 21-19
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Opzegging zonder toestemming van het Uwv.

Ernstig verwijtbaar handelen werkgever.

Toekenning billijke vergoeding.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2021-0481
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0481

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 8999260 AZ VERZ 21-19

Beschikking van 31 maart 2021

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

gemachtigde mr. P.J.A. Hoogeveen,

tegen

[verweerster]

,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

gemachtigde mr. H.J. Wiarda.

Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerster] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 13;

  • -

    een verweerschrift met bijlagen A t/m P;

  • -

    een brief van 10 maart 2021 van mr. Hoogeveen met bijlage 14;

  • -

    een brief van 11 maart 2021 van mr. Wiarda met bijlage Q;

  • -

    de mondelinge behandeling op 14 maart 2021 en de pleitnota’s van beide gemachtigden.

1.3

Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

[verweerster] produceert flexibele verpakkingsmaterialen en etiketten, gemaakt van polyester en polypropyleenfolie (BOPP-folie). [verweerster] is 100% in handen van [bedrijfsnaam sub 1] is bestuurder van [bedrijfsnaam sub 2] en CEO van het regionale hoofdkantoor van de [verweerster] groep in Europa: [bedrijfsnaam sub 3] . [Bedrijfsnaam sub 4] maakt onderdeel uit van [bedrijfsnaam sub 5] .

2.2.

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 1 april 2018 in dienst getreden van [verweerster] in de functie van [functienaam] tegen een bruto maandloon van (laatstelijk) € 14.064,34 per maand, exclusief 13de en 14de maand (inclusief vakantietoeslag) en bonussen. De overeengekomen arbeidsduur is 40 uur per week. Partijen zijn verder een concurrentiebeding overeengekomen.

2.3.

[bedrijfsnaam sub 5] heeft op 24 oktober 2018 het Duitse bedrijf [naam bedrijf] overgenomen, welk bedrijf zich evenals [verweerster] bezig houdt met de ontwikkeling en productie van BOPP-folie. Omdat beide bedrijven dezelfde klanten bedienen, is er een reorganisatie doorgevoerd en ontstonden er twee Salesteams. Salesteam I werd vanaf begin 2019 aangestuurd door [verzoeker] en Salesteam II door ene [naam] .

2.4.

[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] met ingang van 1 december 2020 opgezegd. In verband met deze opzegging heeft [verweerster] aan [verzoeker] € 99.802,73 bruto betaald, bestaande uit een gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding.

2.5.

Bij brief van 3 november 2020 aan [verweerster] heeft [verzoeker] geprotesteerd tegen de opzegging en meegedeeld dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder toestemming van het UWV. Bij brief van 2 december 2020 heeft [verzoeker] aan [verweerster] meegedeeld dat hij berust in de opzegging en aanspraak maakt op een billijke vergoeding.

2.6.

Op 29 januari 2020 heeft [verzoeker] het inleidend verzoekschrift ingediend.

3 Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. een dag vast te stellen waarop de mondelinge behandeling plaatsvindt;

II. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan [verzoeker] van € 160.500,- bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag;

III. [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 3.011,66, omdat [verweerster] nog niet de volledige transitievergoeding aan [verzoeker] heeft betaald;

IV. Primair: voor recht te verklaren dat [verweerster] geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentiebeding omdat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;

V. Subsidiair: het concurrentiebeding met ingang van 1 december 2020 te vernietigen;

VI. Meer subsidiair: [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 10.000,- voor iedere maand dat het concurrentiebeding nog geldt;

Primair, subsidiair en meer subsidiair:

VII. [verweerster] te veroordelen tot het opstellen van een deugdelijke eindafrekening en afgifte van deugdelijke bruto netto specificaties;

VIII. [verweerster] te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de billijke vergoeding en het nog te betalen deel van de transitievergoeding;

IX. [verweerster] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.

3.2.

[verzoeker] stelt, in essentie, het volgende ter onderbouwing van zijn verzoek. Nu er is opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW, heeft [verzoeker] op grond van artikel 7:681 lid 1, onder a, BW recht op een billijke vergoeding. Ten onrechte is [verweerster] bij het bepalen van de hoogte van de transitievergoeding van de datum 1 december 2020 in plaats van 1 mei 2021 uitgegaan. Omdat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld kan zij geen rechten meer ontlenen aan het concurrentiebeding.

3.3.

Volgens [verweerster] is er geen reden om een billijke vergoeding toe te kennen, omdat [verweerster] heeft aangetoond dat voldaan is aan de door het UWV gestelde eisen voor ontslag. [verweerster] heeft in dat verband gewezen op een beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:992. Voor zover [verweerster] al een verwijt valt te maken, dan is dit beperkt tot het opzeggen in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW en kan een billijke vergoeding worden beperkt tot nihil. De transitievergoeding is volgens [verweerster] correct vastgesteld. Omdat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid blijft [verzoeker] gebonden aan het concurrentiebeding.

4 De beoordeling

Billijke vergoeding

4.1.

Niet in geschil is dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder dat zij de daarvoor vereiste toestemming had van het UWV. Dit betekent dat de kantonrechter op grond van artikel 7:681 lid 1 BW een billijke vergoeding kan toekennen.

4.2.

[verweerster] heeft een beroep gedaan op de eerder genoemde beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2019. De vergelijking met die beschikking gaat niet op, omdat in die zaak vast stond dat er, na twee jaar arbeidsongeschiktheid, geen loonaanspraak meer bestond en de kantonrechter tot de slotsom was gekomen dat de werknemer geen (im)materiële schade had geleden.

4.3.

De kantonrechter ziet grond om aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen.

4.4.

Met betrekking tot de vraag hoe de omvang van een billijke vergoeding berekend moet worden, heeft de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (ECLI:NL:HR:2017:1187) een aantal gezichtspunten gegeven. Tegen die achtergrond overweegt de kantonrechter het volgende.

4.5.

Blijkens voormelde beschikking van de Hoge Raad kan bij het vaststellen van de omvang van de billijke vergoeding onder meer worden gelet op hetgeen de werknemer nog aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal daarbij van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in acht moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze had kunnen beëindigen en op welke termijn dit had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd.
Of en in hoeverre rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort de mate waarin de werkgever van het einde van het dienstverband een verwijt kan worden gemaakt. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging te worden betrokken.

4.6.

De kantonrechter stelt in verband met het vaststellen van de billijke vergoeding allereerst vast dat [verzoeker] heel goed heeft gefunctioneerd en dat de onrechtmatige en onregelmatige beëindiging van het dienstverband volledig voor rekening van [verweerster] komt. Ook is de plotselinge wijze waarop [verweerster] het dienstverband heeft beëindigd niet in lijn met goed werkgeverschap. Anderzijds was sprake van een relatief kort dienstverband en acht de kantonrechter de door [verzoeker] gestelde reputatieschade beperkt, daar de grond voor het ontslag niet is gelegen in feiten die [verzoeker] persoonlijk betreffen.

4.7.

Het dienstverband had op rechtmatige wijze beëindigd kunnen worden door toestemming te vragen aan het UWV. Het UWV had in dat geval getoetst of sprake was van een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder a, BW. De kantonrechter begrijpt het betoog van [verweerster] aldus dat zij vanwege tegenvallende resultaten en de overname van een ander bedrijf tot aanpassingen van de bedrijfsvoering is overgegaan en daarom tot de conclusie is gekomen dat de arbeidsplaats van [verzoeker] is komen te vervallen. [verweerster] heeft niet de ingevolge de uitvoeringsregels van UWV vereiste financiële onderbouwing in het geding gebracht. Zij heeft volstaan met het inbrengen van een zelf opgestelde staafdiagram en tabel, maar de onderbouwing waaruit blijkt dat de hierin opgenomen cijfers kloppen, zijn niet ingediend. Voor zover [verweerster] heeft willen betogen dat er financiële redenen zijn die een drukkend effect zouden moeten hebben op de hoogte van de billijke vergoeding of dat deze daarom zelfs op nihil gesteld zou moeten worden, heeft [verweerster] hiervoor aldus een ontoereikende onderbouwing gegeven. [verweerster] heeft wel enig inzicht gegeven in de redenen van de reorganisatie en de gevolgen daarvan. Deze redenen komen de kantonrechter niet onplausibel voor, maar of zulks zou hebben geleid tot toekenning van een ontslagvergunning kan de kantonrechter, nu (een deel van) de documentatie ontbreekt, niet beoordelen. Het staat daarom niet vast dat de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] (op korte termijn) regelmatig kon worden opgezegd.

4.8.

Bij het vinden van een nieuwe dienstbetrekking acht de kantonrechter van belang dat [verzoeker] gedurende lange tijd voor het zelfde bedrijf / dezelfde groep bedrijven heeft gewerkt en in die zin dus sprake is van een eenzijdig arbeidsverleden. Anderzijds heeft [verzoeker] niet aangetoond dat het voor hem buitengewoon lastig zal zijn om een andere dienstbetrekking te vinden, acht de kantonrechter aannemelijk dat hij een netwerk heeft opgebouwd en zal hij– zoals hierna zal blijken – bij het vinden van een nieuwe baan niet meer gehinderd zijn door het concurrentiebeding. Hiervan uitgaande acht de kantonrechter het aannemelijk dat [verzoeker] binnen een half jaar tot een jaar een andere (dienst)betrekking zal kunnen vinden.

4.9.

Dit alles in aanmerking nemende, komt de kantonrechter tot de volgende berekening van de billijke vergoeding. Het maximumdagloon bedraagt – omgerekend –
€ 4.858,95 bruto per maand. Uitgaande van negen maanden voor het vinden van een soortgelijke dienstbetrekking, bedraagt de inkomstenderving € 138.168,36 bruto. [verweerster] heeft aan [verzoeker] reeds een gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding betaald van afgerond € 100.000,- bruto. De kantonrechter acht alles in overweging nemende een billijke vergoeding tot een bedrag van € 60.000,- bruto op zijn plaats. Tezamen met de reeds uitgekeerde gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding, en in acht nemend dat [verzoeker] nog niet heel lang in dienst was bij [verweerster] , acht de kantonrechter dit een toereikende compensatie voor de nadelige gevolgen van het ontslag.

De nabetaling van een deel van de transitievergoeding

4.10.

De Hoge Raad heeft in de beschikking van 17 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1286) overwogen dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat bij onregelmatige opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever het recht op en de hoogte van de wettelijke transitievergoeding moeten worden bepaald aan de hand van het tijdstip waarop die arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als de werkgever deze regelmatig zou hebben opgezegd. Uitgaande van een opzegging tegen 1 mei 2020 dient [verweerster] nog een bedrag van

€ 3.011,66 bruto te betalen ter zake de transitievergoeding, welk bedrag zal worden toegewezen.

Het concurrentiebeding

4.11.

Ingevolge artikel 7:653 lid 4 BW kan de werkgever geen rechten ontlenen aan een concurrentiebeding, indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Nu de opzegging vernietigbaar is, is – ook nu [verzoeker] heeft gekozen om daarin te berusten – de ernstige verwijtbaarheid van [verweerster] gegeven. Dit betekent dat [verweerster] geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentiebeding. De verzochte verklaring voor recht zal de kantonrechter dan ook afgeven.

Eindafrekening

4.12.

De kantonrechter zal [verweerster] veroordelen tot het opmaken van een eindafrekening en om [verzoeker] te voorzien van (een) bruto-netto specificatie(s) binnen één maand na datering van deze beschikking.

Wettelijke rente

4.13.

De wettelijke rente over de nabetaling van de transitievergoeding zal worden toegewezen vanaf 1 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening. De wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf 29 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening.

Proceskosten

4.14.

[verweerster] zal worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op

€ 747,- aan salaris gemachtigde en € 85,- aan griffierecht.

Nakosten

4.15.

[verweerster] zal op na te melden wijze worden veroordeeld in de nakosten.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 60.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente per 29 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening;

5.2.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 3.011,66 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening;

5.3.

verklaart voor recht dat [verweerster] geen rechten (meer) kan ontlenen aan het tussen [verweerster] en [verzoeker] overeengekomen concurrentiebeding;

5.4.

veroordeelt [verweerster] tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening en afgifte van (een) bruto-netto specificatie(s);

5.5.

veroordeelt [verweerster] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden bepaald op € 832,- aan salaris gemachtigde en griffierecht;

5.6.

veroordeelt [verweerster] , onder de voorwaarde dat [verweerster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [verzoeker] aan de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.5 voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 124,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van deze betekening;

5.7.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.8.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gewezen door mr. G.M. Drenth en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto, rolrechter, op 31 maart 2021.

BM

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.