Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2021:3107

Rechtbank Limburg
31-03-2021
16-04-2021
8995009 AZ VERZ 21-16
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Verzoek van een werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW. Geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever. Dat de werknemer plots is geconfronteerd met de

mededeling van de werkgever dat het ‘over en uit’ is, is niet vast komen te staan. Gesprekken, ook onder begeleiding van een mediator, hebben de onderlinge verhoudingen niet kunnen verbeteren. Toewijzing tegenverzoek werkgever op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en toekenning transitievergoeding.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2021-0506
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0506

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 8995009 AZ VERZ 21-16

Beschikking van 31 maart 2021

in de zaak van

[verzoekende partij] ,

wonend te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

gemachtigde mr. W.C.G.J. Sterk,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verwerende partij] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verwerende partij,

gemachtigde mr. D.J.L. Siegers.

Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 23;

  • -

    het verweerschrift met bijlagen 1 t/m 16;

  • -

    een brief aan de zijde van [verwerende partij] van 12 maart 2021 met bijlagen 17, 18 en 19;

  • -

    de mondelinge behandeling op 17 maart 2021 en de pleitnota’s van beide gemachtigden.

1.2.

Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

[verzoekende partij] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 april 2011 in dienst getreden bij [verwerende partij] . De functie die door [verzoekende partij] laatstelijk werd uitgeoefend is de functie van [functienaam sub 1] tegen een maandloon van € 3.266,47 exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. De overeengekomen arbeidsduur is 39,5 uur per week.

2.2.

In december 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden met [verzoekende partij] en zijn leidinggevende, [functienaam sub 1] ( [functienaam sub 1] ). Dit gesprek ging onder meer over de onderlinge samenwerking.

2.3.

Op 11 september 2020 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekende partij] en [naam leidinggevende] over de samenwerking. Pas na de vakantie van [naam leidinggevende] – op 7 oktober 2020 – had [naam leidinggevende] tijd om terug te komen op wat er was besproken.

2.4.

[verzoekende partij] heeft zich vervolgens gewend tot [naam sub 1] van P&O ( [naam sub 1] ). Hij heeft haar gevraagd om een gespreksverslag en om een beëindigingsovereenkomst op te stellen. [naam sub 1] heeft dit laatste geweigerd en aangegeven dat zij niet wist van het gesprek tussen [verzoekende partij] en [naam leidinggevende] en ook niet wist dat er een beëindigingsovereenkomst opgesteld moest worden.

2.5.

Bij e-mail van 14 september 2020 heeft [verzoekende partij] aan [naam sub 1] een door hem opgesteld verslag van het gesprek met [naam leidinggevende] gestuurd met het verzoek dit onder meer door te sturen aan [naam sub 2] , [functienaam sub 2] . In het gespreksverslag van [verzoekende partij] staat dat [naam leidinggevende] had gezegd dat er na 2020 voor [verzoekende partij] geen plek meer zou zijn bij [verwerende partij] en dat op directieniveau was besloten dat de samenwerking zou stoppen. [naam leidinggevende] zou [verzoekende partij] naar huis hebben gestuurd waar hij moest nadenken over zijn afscheid bij [verwerende partij] .

2.6.

[naam sub 1] heeft gereageerd bij e-mail van 15 september 2020 en aan [verzoekende partij] laten weten dat zij er enkel van op de hoogte was dat er twijfels waren over de match tussen [verwerende partij] en [verzoekende partij] en dat daarover gesprekken gevoerd zouden worden. [naam sub 1] heeft [verzoekende partij] geadviseerd om bij wijze van voorbereiding voor het gesprek op 7 oktober 2020 na te denken over zijn toekomst binnen of buiten [verwerende partij] , wat hij zelf kon doen om dit te bereiken en hoe [verwerende partij] hem daarbij kon helpen.

2.7.

Op 15 september 2020 heeft [verzoekende partij] zich ziek gemeld.

2.8.

Bij e-mail en Whatsappbericht van 15 september 2020 heeft [naam sub 1] [verzoekende partij] uitgenodigd voor een gesprek de dag erna, waarbij ook [naam sub 3] , [functienaam sub 3] , aanwezig zou zijn. [verzoekende partij] heeft [naam sub 1] per Whatsapp medegedeeld dat ook hij graag het gesprek wilde aangaan, maar enkel onder begeleiding van een mediator. Verder heeft [verzoekende partij] [verwerende partij] verzocht om een afspraak bij de bedrijfsarts te regelen. [naam sub 1] heeft aan [verzoekende partij] medegedeeld dat het inschakelen van een professionele mediator voor [verwerende partij] een stap te vroeg is, omdat zij eerst met [verzoekende partij] zelf wilden praten. Het gesprek heeft niet plaatsgevonden en op 18 september 2020 heeft [verzoekende partij] [verwerende partij] laten weten dat hij een advocaat had ingeschakeld.

2.9.

Bij brief van 23 september 2020 heeft (de gemachtigde van) [verzoekende partij] gereageerd richting [verwerende partij] en medegedeeld dat [verwerende partij] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen, onder meer omdat, kort gezegd, [verzoekende partij] op 11 september 2020 vanuit het niets geconfronteerd werd met de boodschap dat het ‘over en uit’ was bij [verwerende partij] , vervolgens [verwerende partij] mediaton heeft geweigerd en geen afspraak bij de bedrijfsarts heeft geregeld. (De gemachtigde van) [verzoekende partij] heeft nogmaals verzocht om mediaton en om gezien te worden door een bedrijfsarts.

2.10.

[verwerende partij] heeft gereageerd bij brief van 23 september 2020 waarin [verwerende partij] , in essentie, heeft medegedeeld dat tijdens het gesprek op 11 september 2020 niet is gezegd dat het ‘over en uit’ was bij [verwerende partij] , maar dat wel was gezegd dat de houding en het gedrag van [verzoekende partij] dienden te verbeteren. Bovendien had [verzoekende partij] , volgens [verwerende partij] , zelf meermalen aangekondigd te willen vertrekken. Het voorgestelde gesprek, waarbij onder andere [naam sub 1] aanwezig zou zijn, was bedoeld om de misverstanden die waren gerezen naar aanleiding van het gesprek met [naam leidinggevende] uit de wereld te helpen.

2.11. (

De gemachtigde van) [verzoekende partij] heeft bij brief van 6 oktober 2020 aan [verwerende partij] medegedeeld dat hij bestrijdt dat sprake is van niet goed functioneren en dat hij er bij blijft dat [verwerende partij] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, en hij heeft zich bereid verklaard deel te nemen aan mediaton. [verwerende partij] heeft gereageerd bij brief van 13 oktober 2020

2.12.

In de probleemanalyse van 9 oktober 2020 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat [verzoekende partij] conform de richtlijn arbeidsconflicten ongeschikt is voor zijn werk, maar dat hij, met ondersteuning, wel in staat is om het gesprek met een vertegenwoordiging van de werkgever aan te gaan. Gelet op de geëscaleerde situatie beveelt de bedrijfsarts mediaton aan als zinvoller en sneller alternatief.

2.13.

Op 20 oktober 2020 is een mediatontraject gestart.

2.14.

Bij e-mail van 3 november 2020 heeft [naam leidinggevende] [verzoekende partij] verzocht om een plan van aanpak te ondertekenen en te retourneren. Bij brief van 6 november 2020 heeft (de gemachtigde van) [verzoekende partij] [verwerende partij] laten weten dat hij het plan van aanpak niet wil ondertekenen omdat er geen overleg daarover heeft plaats kunnen vinden vanwege de geëscaleerde verhoudingen. Bij brief van 12 november 2020 is [verzoekende partij] in de gelegenheid gesteld om het plan van aanpak aan te vullen met zijn opmerkingen.

2.15.

De mediaton is op 23 december 2020 geëindigd zonder positief resultaat.

2.16.

Naar aanleiding van een consult bij de bedrijfsarts op 6 januari 2020 heeft deze gerapporteerd dat [verzoekende partij] beperkingen heeft in alle rubrieken, gelieerd aan spanningen als gevolg van het arbeidsconflict.

2.17.

Op 27 januari 2021 heeft [verzoekende partij] een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.

3 Het geschil

3.1.

[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

I. de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekende partij] en [verwerende partij] te ontbinden;

II. [verwerende partij] te veroordelen om aan [verzoekende partij] te betalen:

  • -

    € 11.857,29 aan transitievergoeding;

  • -

    € 125.000,- aan billijke vergoeding;

  • -

    € 5.974,38 aan advocaatkosten;

  • -

    € 3.300,- aan winstdeling;

  • -

    € 1.233,46 ter verzilvering.

III. [verwerende partij] te veroordelen binnen één maand na de ontbindingsdatum de vergoedingen te betalen, en deze, bij niet betaling binnen die termijn, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft [verzoekende partij] verzocht de eindafrekening op te maken en dienovereenkomstig af te rekenen binnen diezelfde maand en aan [verzoekende partij] de bruto-netto specificatie waar hij recht op heeft te verstrekken, dit alles op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat [verwerende partij] daarmee te laat is:

IV. [verzoekende partij] in de gelegenheid te stellen het ontbindingsverzoek in te trekken;

V. [verwerende partij] – onvoorwaardelijk – te veroordelen om:

a. aan [verzoekende partij] het loon door te betalen;

b. [verzoekende partij] inzage te verstrekken in / afschrift te verstrekken van de tijdregistraties van de afgelopen vijf jaar op straffe van een dwangsom;

c. aan [verzoekende partij] een overwerkvergoeding te betalen van € 16.613,10 te vermeerderen met de wettelijke verhoging dan wel de wettelijke rente;

VI. [verwerende partij] te veroordelen in de volledige proces- en nakosten.

3.2.

[verzoekende partij] stelt zich op het standpunt dat [verwerende partij] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dit ernstig verwijtbaar handelen bestaat volgens [verzoekende partij] uit de mededeling van [naam leidinggevende] op

11 september 2020 dat [verzoekende partij] zou worden ontslagen en het in de ogen van [verzoekende partij] onzorgvuldig handelen door [verwerende partij] nadien (doordat [verwerende partij] geen contact met hem heeft opgenomen na het bewuste gesprek en door hem geen gespreksverslag te verstrekken). Vervolgens beweert [verwerende partij] dat dit alles berust op een misverstand en heeft [verwerende partij] de bal bij [verzoekende partij] gelegd door hem op te dragen na te denken over zijn ontwikkeling en toekomst binnen of buiten [verwerende partij] . Verder heeft [verwerende partij] haar – volgens [verzoekende partij] : onterechte – kritiek op zijn functioneren niet eerder medegedeeld dan op 11 september 2020 en hem in zijn ontwikkeling gedwarsboomd door hem niet te laten doorgroeien tot ZB manager of vestigingsdirecteur. Ook vindt [verzoekende partij] [verwerende partij] ’s handelwijze in aanloop naar de mediaton onzorgvuldig. [verwerende partij] heeft bovendien nooit echt de intentie gehad om de verhoudingen te herstellen. Sterker, zij heeft de arbeidsverhouding bewust verstoord en [verzoekende partij] een verbetertraject onthouden. [verwerende partij] heeft onzorgvuldig gehandeld door [verzoekende partij] een plan van aanpak voor te leggen dat niet is toegesneden op de situatie. Ook tijdens het mediatontraject heeft [verwerende partij] onzorgvuldig gehandeld door niet te verschijnen op 13 november 2020 bij het gesprek met de mediator en omdat [naam leidinggevende] – onaangekondigd – is verschenen op 17 november 2020 en [naam sub 1] op 7 december 2020 zonder vooraf excuses aan te bieden aan [verzoekende partij] . Vervolgens heeft [verwerende partij] niets meer van zich laten horen.

Dit alles rechtvaardigt volgens [verzoekende partij] een toewijzing van het verzoek op grond van artikel 7:671c lid 1 BW. Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen maakt [verzoekende partij] ingevolge artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder b en artikel 7:671c lid 2 aanhef en onder b BW aanspraak op respectievelijk een transitievergoeding en billijke vergoeding.

3.3.

[verwerende partij] stelt zich op het standpunt dat de houding en het gedrag van [verzoekende partij] te wensen overliet en dat hij daarop door [naam leidinggevende] op 11 september 2020 is aangesproken. De verwachting van [verwerende partij] was dat [verzoekende partij] met enige bijsturing weer op het juiste niveau kon functioneren. [verwerende partij] onderschrijft de andersluidende lezing van het gesprek door [verzoekende partij] niet. Na de ziekmelding van [verzoekende partij] heeft mediaton niet geleid tot een werkbare verhouding en is nadien ingezet op re-integratie. [verwerende partij] betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Wel is inmiddels sprake van een ernstige en onomkeerbare verstoring van de arbeidsverhouding, waardoor een einde dient te komen aan het dienstverband. [verwerende partij] heeft verzocht om ontbinding op grond van artikel 7:671b lid 1 BW, primair op grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g subsidiair onder i BW. In dat verband is [verwerende partij] bereid de transitievergoeding te betalen.

4 De beoordeling

Het verzoek van [verwerende partij] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c lid 1 BW

4.1.

Op grond van artikel 7:671c BW kan de kantonrechter op verzoek van een werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De wetgever heeft overwogen dat is aangesloten bij de formulering van artikel 7:685, tweede lid, BW (Kamerstukken II, 2013/2014, 33 818, nr. 3, p. 109). De kantonrechter moet derhalve beoordelen of sprake is van een gewichtige reden, gelegen in een dringende reden of in een verandering van omstandigheden, die dienen te leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst.

4.2.

De kantonrechter is van oordeel dat wat [verzoekende partij] heeft aangevoerd met betrekking tot het ernstig verwijtbaar handelen van [verwerende partij] onvoldoende is om te spreken van een dringende reden of een verandering van omstandigheden, die billijkheidshalve dadelijk of na korte termijn tot een einde van de arbeidsovereenkomst moet leiden

4.3.

De grond van het gestelde ernstig verwijtbaar handelen is (voornamelijk) gelegen in hetgeen [naam leidinggevende] op 11 september 2020 tegen [verzoekende partij] zou hebben gezegd. [verwerende partij] heeft gemotiveerd betwist dat [naam leidinggevende] tegen [verzoekende partij] zou hebben gezegd dat het voor [verzoekende partij] ‘over en uit’ was bij [verwerende partij] , en haar stelling onderbouwd met een e-mail van [naam leidinggevende] aan [naam sub 2] en [naam sub 3] van 11 september 2020. Hierin staat dat [naam leidinggevende] aan [verzoekende partij] heeft aangegeven dat gedrag, houding en uitspraken moeten veranderen, dat hij daarmee niet te lang moet wachten omdat de wegen scheiden als er geen verandering zichtbaar is in 2020, dat hij drie weken de tijd krijgt om hierover na te denken en op te schrijven wat hij wil dat verandert en wat [verwerende partij] moet doen, en dat [naam leidinggevende] op 7 oktober graag een afspraak inplant met [verzoekende partij] .

4.4.

Het is dan aan [verzoekende partij] om zijn stelling, dat hem is meegedeeld dat het ‘over en uit’ was, te bewijzen. Daarin is hij niet geslaagd.

4.5.

[verzoekende partij] heeft er een punt van gemaakt dat er door [verwerende partij] geen verslag is gemaakt van het gesprek met [naam leidinggevende] . De kantonrechter ziet hierin geen poging van [verwerende partij] om zaken te verbergen, maar juist een bevestiging van de stelling van [verwerende partij] ; het was een informeel gesprek waarin [naam leidinggevende] [verzoekende partij] duidelijk heeft willen maken dat hij zijn houding en gedrag moest veranderen. Hoewel het aan een werkgever is om zorg te dragen voor een deugdelijke verslaglegging van belangrijke gesprekken, leidt de kantonrechter uit het ontbreken van een verslag in dit geval af dat aan het gesprek niet de lading toekwam die [verzoekende partij] daaraan toegedicht wenst te zien.

4.6.

[verzoekende partij] heeft klaarblijkelijk de boodschap van [naam leidinggevende] op 11 september 2020 verkeerd begrepen. Er is dus naar het oordeel van de kantonrechter sprake van miscommunicatie, een misverstand.

4.7.

[verwerende partij] heeft bovendien gepoogd het misverstand uit de wereld te helpen door bij eerste gelegenheid uit te leggen wat er wel gezegd was, althans gezegd had moeten worden. Verder heeft [verwerende partij] [verzoekende partij] het advies gegeven om kritisch na te denken over zijn eigen ontwikkeling. [verwerende partij] wilde daarover in gesprek met [verzoekende partij] en [verwerende partij] heeft uiteindelijk ook een mediatontraject ingezet. De kantonrechter heeft niet de overtuiging gekregen dat [verwerende partij] dit alles slechts heeft gedaan uit tactisch oogpunt of voor de schone schijn, zoals gesteld door [verzoekende partij] .

4.8.

[verwerende partij] heeft [verzoekende partij] met andere woorden de kans willen geven om dingen uit te praten, zonder deze uit te vergroten. [verzoekende partij] heeft het tegenovergestelde gedaan: [verzoekende partij] geeft [verwerende partij] van zijn kant geen kans door alles wat [verwerende partij] doet negatief uit te leggen en zaken uit te vergroten door met hele lijsten met – soms vergezochte – verwijten te komen.

De kantonrechter geeft hieronder enkele voorbeelden daaruit:

  • -

    [verwerende partij] zou [verzoekende partij] niet hebben gekend in de kritiek op diens houding en gedrag. Uit de brief van [verzoekende partij] aan [naam sub 1] van 14 september 2020 blijkt dat [verzoekende partij] wel eerder op informele wijze op zijn tekortkomingen is gewezen. Een gesprek, wanneer er geen verbetering optreedt, is een logische volgende stap;

  • -

    [verwerende partij] wilde aanvankelijk geen mediaton, maar een gesprek, zo stelt [verzoekende partij] . Dat is juist (en was op dat moment ook begrijpelijk), maar op enig moment krijgt [verzoekende partij] wat hij al bij aanvang wenste: mediaton. En wat verwijt [verzoekende partij] [verwerende partij] vervolgens? Dat [verwerende partij] geen gesprek wil;

  • -

    [verzoekende partij] verwijt [verwerende partij] dat [naam leidinggevende] op 17 november 2020 in het mediatongesprek verschijnt. Vervolgens zendt [verwerende partij] op 7 december 2020 [naam sub 1] naar het gesprek met de mediator. Ook dat is weer niet goed volgens [verzoekende partij] .

4.9.

Naar het oordeel van de kantonrechter is het in geval van (het ontstaan) van een arbeidsconflict (ook) aan de werknemer om zich coöperatief op te stellen en open te staan voor de mogelijkheden die leiden naar de-escalatie. Door te blijven hangen in ‘zijn’ visie van wat er op 11 september 2020 is gezegd, ondanks de (nadere) uitleg van [verwerende partij] , heeft hij de kansen om tot een oplossing te komen niet benut. Het door [verzoekende partij] gestelde handelen van [verwerende partij] is derhalve geen reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

4.10.

Zoals hierna zal blijken is er tussen partijen (inmiddels) wel sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, die volgens beide partijen duurzaam en onherstelbaar is, wat wel een reden zou kunnen zijn om [verzoekende partij] verzoek toe te wijzen. Hij heeft dit echter niet ten grondslag gelegd aan zijn verzoek en toewijzing zou in zijn nadeel zijn omdat hij, vanwege afwezigheid van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verwerende partij] , dan geen recht zou hebben op een transitievergoeding. Het verzoek van [verzoekende partij] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW zal dus worden afgewezen.

Het tegenverzoek van [verwerende partij] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a BW jo. artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder (primair) g dan wel (subsidiair) i, BW en het verzoek van [verzoekende partij] tot loondoorbetaling

4.11.

[verwerende partij] heeft aangevoerd dat de arbeidsverhouding dusdanig verstoord is dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder g, BW). [verzoekende partij] heeft niet betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat die verstoring duurzaam en onherstelbaar is. Sterker: uit zijn stellingen blijkt dat hij het met wat [verwerende partij] aanvoert eens is. Hoewel er sprake is van een opzegverbod (arbeidsongeschiktheid), kan worden geoordeeld dat tevens sprake is van een uitzondering op een opzegverbod. Immers valt uit hetgeen [verzoekende partij] ter mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht te concluderen dat er volgens hem sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in zijn belang dient te eindigen, en [verzoekende partij] heeft de stelling van [verwerende partij] dat het verzoek geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid ook niet betwist (artikel 7:671b lid 6 BW). De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst derhalve ontbinden op de g-grond met ingang van 1 mei 2021. Dit betekent dat [verzoekende partij] tot die datum recht heeft op loondoorbetaling, zodat deze vordering van [verzoekende partij] zal worden toegewezen.

Het verzoek van [verzoekende partij] ter zake de transitievergoeding

4.12.

Nu de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verwerende partij] zal worden ontbonden, is zij aan [verzoekende partij] een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 lid 1 BW. [verwerende partij] heeft de juistheid van de berekening van het verzoek van [verzoekende partij] op dit punt niet betwist, zodat zij zal worden veroordeeld tot betaling van € 11.857,29 aan [verzoekende partij] . Dit bedrag zal zoals door [verzoekende partij] verzocht worden vermeerderd met de wettelijke rente indien [verwerende partij] de transitievergoeding niet binnen één maand na de ontbindingsdatum heeft betaald.

Het verzoek van [verzoekende partij] ter zake de billijke vergoeding

4.13.

Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [verwerende partij] (zie 4.2. en verder) zal het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding worden afgewezen.

Het verzoek van [verzoekende partij] ter zake de winstdeling

4.14.

Het verzoek van [verzoekende partij] om [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van € 3.000,- aan winstdeling zal worden afgewezen, omdat [verwerende partij] heeft gesteld dat er over 2020 in verband met tegenvallende resultaten geen aanspraak bestaat op winstdeling en [verzoekende partij] dit standpunt niet heeft betwist.

Het verzoek van [verzoekende partij] ter zake de verzilvering

4.15.

[verzoekende partij] maakt aanspraak op verzilvering van aandelen en opties. [verwerende partij] stelt dat aan de verzilvering van aandelen en opties voorwaarden zijn verbonden, dat de reeds toegekende aandelen van [verzoekende partij] blijven en dat hij deze zelf te gelde kan maken indien deze vrijvallen. Omdat [verzoekende partij] dit niet heeft betwist, zal de kantonrechter het verzoek ook op dit punt afwijzen.

Het verzoek van [verzoekende partij] ter zake de eindafrekening

4.16.

De kantonrechter zal [verwerende partij] veroordelen tot het opmaken van een eindafrekening en [verzoekende partij] te voorzien van een bruto-netto specificatie binnen één maand na de ontbindingsdatum en dienovereenkomstig met [verzoekende partij] af te rekenen. De kantonrechter ziet echter geen reden om hieraan een dwangsom te verbinden, nu er geen reden is om aan te nemen dat [verwerende partij] haar verplichtingen niet zal nakomen.

Het verzoek van [verzoekende partij] ter zake de tijdsregistraties en de overwerkvergoeding

4.17.

Het verzoek [verwerende partij] te veroordelen tot het verstrekken van tijdregistraties over de afgelopen vijf jaar op straffe van een dwangsom zal de kantonrechter afwijzen, nu [verwerende partij] deze registraties bij haar verweerschrift heeft overgelegd. Ook het hiermee verband houdende verzoek [verwerende partij] te veroordelen tot een overwerkvergoeding (te vermeerderen met wettelijke verhoging en rente) zal de kantonrechter afwijzen, omdat [verzoekende partij] zijn verzoek niet heeft onderbouwd, terwijl hij wel de beschikking had over de tijdregistraties. Indien deze hem onvoldoende duidelijk waren, had hij bij [verwerende partij] voorafgaand aan de mondelinge behandeling om opheldering kunnen vragen. De kantonrechter ziet derhalve geen aanleiding [verzoekende partij] alsnog in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de tijdsregistraties.

Gelegenheid tot intrekking van het verzoek

4.18.

Aangezien het ontbindingsverzoek van [verzoekende partij] zal worden afgewezen, is er geen grond hem zijn verzoek te laten intrekken.

4.19.

Omdat [verwerende partij] enkel zal worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding zal de kantonrechter haar ook niet de gelegenheid bieden het verzoek in te trekken.

De proceskosten in beide verzoeken

4.20.

[verwerende partij] is de grotendeels in het gelijk gestelde partij, zodat zij in beginsel recht heeft op vergoeding van haar proceskosten. Zij heeft de kantonrechter echter verzocht de proceskosten te compenseren. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2021;

5.2.

veroordeelt [verwerende partij] tot betaling aan [verzoekende partij] van € 11.857,29 bruto, bij gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot de dag van betaling;

5.3.

veroordeelt [verwerende partij] tot betaling aan [verzoekende partij] van het loon van € 3.266,47 bruto per maand tot 1 mei 2021;

5.4.

veroordeelt [verwerende partij] [verzoekende partij] te voorzien van een eindafrekening en een bruto-netto specificatie en tot betaling aan [verzoekende partij] van hetgeen [verwerende partij] dienovereenkomstig aan hem verschuldigd is;

5.5.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.7.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gewezen door mr. G.M. Drenth en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto, rolrechter, op 31 maart 2021.

BM

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.