Twee werknemers verzoeken diverse rechtspersonen te veroordelen tot het oprichten van een gezamenlijke ondernemingsraad. Werknemers niet-ontvankelijk in hun verzoek. Niet alle relevante rechtspersonen in rechte betrokken. Niet toegelicht wie als ondernemer in de zin van de WOR aangemerkt dient te worden. Niet gesteld dat instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de betrokken ondernemingen.
1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TARINA HOLDING B.V.,
2. de naamloze vennootschap GP HEALTH PRODUCTS N.V.,
3. de naamloze vennootschap GP INTERNATIONAL HOLDING N.V.,
4. de naamloze vennootschap GP LOGISTIC SERVICES N.V.,
alle gevestigd te Kerkrade,
verwerende partij,
gemachtigde mr. E.V.C. Savelkoul.
Partijen zullen hierna ook [verzoeker sub 1] , [verzoeker sub 2] en GP genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift met bijlagen
-
het verweerschrift met bijlagen
-
de brief van mr. Bedaux van 12 mei 2021 met bijlagen
-
de mondelinge behandeling op 19 mei 2021 waarbij partijen pleitnota’s overgelegd hebben.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker sub 2] is op grond van een omstreeks mei 2012 ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst in dienst van Food for Health Publishing and Media B.V. Dit is een dochteronderneming van Tarina Holding B.V (verweerder sub 1.).
2.2.
[verzoeker sub 1] is op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst van GP Health Products B.V. (volgens verzoekers), althans in dienst van GP International Holding N.V. (volgens verweerder).
2.3.
GP International Holding vormt samen met vier dochterondernemingen de GP-groep. Verweerders sub 2 en 4 zijn twee van die dochterondernemingen. De andere twee dochterondernemingen zijn GP Purchasing B.V. en GP Customer Services.
2.4.
Tarina Holding B.V.(verweerder sub 1) staat aan het hoofd van de Tarina Groep. Verder bestaat deze groep uit vijf dochterondernemingen.
2.5.
[naam leidinggevende] (hierna: [naam leidinggevende] ) is de direct leidinggevende van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] .
2.6.
Op 10 april 2020 heeft [verzoeker sub 1] zich ziek gemeld.
2.7.
Op 9 oktober 2020 heeft [verzoeker sub 2] zich ziek gemeld.
2.8.
Bij brief van 22 december 2020 hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] GP verzocht hen in staat te stellen een ondernemingsraad op te richten.
2.9.
Bij e-mail van 10 maart 2021 hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] GP verzocht en voor zover nodig gesommeerd alsnog te voldoen aan het verzoek tot oprichting van een ondernemingsraad.
2.10.
GP heeft dit geweigerd.
3 Het geschil
3.1.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] verzoeken:
“I. voor recht te verklaren dat Green Power gevolg dient te geven aan hetgeen bij of krachtens de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is bepaald, meer in het bijzonder het instellen van een ondernemingsraad ex artikel 36 van deze wet,
II. Green Power te gebieden die ondernemingsraad conform de wet uiterst ingesteld te hebben vóór 1 juli 2021, althans binnen twee maanden na betekening van het in deze te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,00 per dag of deel daarvan dat Green Power in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 500.000,-,
III. Green Power te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten samenhangend met de voorbereiding van de oprichting te bepalen op € 7.500,00 te vermeerderen met de kosten van deze procedure aan de zijde van verzoekers gevallen,
IV. Green Power te veroordelen in de kosten van dit geschil, aan de zijde van verzoekers gevallen incl. salaris advocaat.”
3.2.
Het verweer van GP strekt tot niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van het verzoek.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader ingegaan worden.
4 De beoordeling
4.1.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben het verzoek (onder meer) gericht tegen GP International Holding B.V. GP heeft op dat punt aangevoerd dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] kennelijk hebben bedoeld het verzoekschrift (mede) te richten tegen GP International Holding N.V. Omdat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] daar niet meer op gereageerd hebben, gaat de kantonrechter ervan uit dat zij hun verzoek inderdaad tegen deze rechtspersoon hebben willen richten. Daarom staat in de aanhef van deze beslissing als verweerder sub 3. GP International Holding N.V. (en dus niet B.V.).
4.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] toegelicht dat met het verzoekschrift evident is beoogd te bewerkstelligen dat binnen GP een gemeenschappelijke ondernemingsraad opgericht wordt.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat dit (gewijzigde) verzoek niet toewijsbaar is op grond van de volgende overwegingen.
4.4.
Anders dan [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] stellen, is een ondernemer op grond van de wet niet automatisch verplicht een gezamenlijke ondernemingsraad in te stellen zodra er in de door de ondernemer in stand gehouden ondernemingen gezamenlijk ten minste vijftig werknemers werkzaam zijn. Artikel 3 lid 1 van de WOR stelt namelijk als aanvullend vereiste dat de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad bevorderlijk dient te zijn voor een goede toepassing van de WOR in de betrokken ondernemingen.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zijn in hun verzoek niet op dat vereiste ingegaan. In zoverre hebben zij dus niet voldaan aan hun stelplicht waardoor niet valt vast te stellen dat is voldaan aan art. 3 lid 1 WOR. Hun betoog dat zij met de oprichting van de gemeenschappelijke ondernemingsraad de werkomstandigheden binnen GP willen verbeteren, daarbij verwijzend naar de ‘ziekmakende/agressieve e-mails van [naam leidinggevende] ’, kan hen niet baten. Daarin valt immers geen onderbouwing te lezen dat instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR.
4.5.
Daarnaast slaagt het verweer van GP dat [verzoeker sub 2] niet ontvankelijk is in zijn verzoek. [verzoeker sub 2] is immers werknemer van Food for Health Publishing and Media B.V. Deze rechtspersoon is niet als verweerder door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] in deze procedure betrokken. [verzoeker sub 2] heeft verder niet kunnen aantonen belang te hebben bij oprichting van een gemeenschappelijke ondernemingsraad binnen de in de aanhef van deze beslissing vermelde rechtspersonen. De nadere stelling van [verzoeker sub 2] dat het verzoek moet worden geacht mede te zijn gericht tegen Food for Health Publishing and Media B.V. wordt verworpen, want dat blijkt niet uit het verzoekschrift.
4.6.
De kantonrechter overweegt verder dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] slechts enkele rechtspersonen uit de GP- en Tarina-groep als verweerder (ondernemer in de zin van de WOR) hebben aangemerkt. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beogen met hun verzoek echter dat voor alle rechtspersonen die binnen deze groepen vallen gezamenlijk één gemeenschappelijke ondernemingsraad ingesteld dient te worden. De vraag is dan wie als ondernemer (in de zin van de WOR) van het geheel van deze twee groepen dient te worden aangemerkt. De afzonderlijke rechtspersonen binnen die twee groepen kunnen dat niet zijn, althans dat blijkt nergens uit de stellingen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] . [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zijn kennelijk (ook) van mening dat [naam leidinggevende] ,die volgens hen al dan niet tezamen met zijn echtgenote (on)middellijk bestuurder is van alle rechtspersonen, als ‘ondernemer’ in de zin van de WOR aangemerkt dienen te worden. Het verzoekschrift is echter niet tegen deze twee natuurlijke personen gericht. De kantonrechter acht het in strijd met de goede procesorde dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] eerst vlak voor de zitting (de brief van 12 mei is op 17 mei 2021 ter griffie ingekomen) stellen dat het verzoek ook geacht moet worden te zijn gericht tegen de andere (niet in het verzoekschrift vermelde) rechtspersonen die onderdeel uitmaken van de GP- en Tarina-groep, alsmede tegen de bestuurders ( [naam leidinggevende] en diens echtgenote) van deze ondernemingen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beiden niet ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun verzoek.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van GP tot op heden begroot op € 747,00 salaris gemachtigde te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na vandaag tot de dag van betaling.
4.9.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zullen worden veroordeeld tot betaling van de nakosten op de wijze als in de navolgende beslissingen.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verklaart [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk in hun verzoek,
5.2.
veroordeelt [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van GP tot op heden begroot op € 747,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na vandaag tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door GP volledig aan deze beschikking voldoen, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf acht dagen na vandaag tot de dag van betaling,
- te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf acht dagen na betekening tot de dag van betaling voldoening,
5.4.
verklaart de onderdelen 5.2. en 5.3. van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: