vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/296284 / HA ZA 21-461
Vonnis in incident van 20 oktober 2021
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident]
,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.F.G. Pennino te Kerkrade,
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident]
,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R. Gijsen te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] genoemd worden.
2 De beoordeling in het incident
2.1.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Voor toewijzing van een voorlopige voorziening gedurende de duur van het geding is nodig dat het gaat om een vordering die samenhangt met de hoofdvordering (artikel 223 lid 2 Rv). Het karakter van de voorziening brengt voorts met zich dat de eiser in het incident een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak moet afwachten. Bij een beslissing op de vordering dient het belang van de eiser bij toewijzing van de vordering te worden afgewogen tegen het belang van de verweerder om de afloop van de procedure af te wachten. Bij die belangenafweging moeten alle omstandigheden van het geval (waaronder de mate van aannemelijkheid van een toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, de te verwachten duur van het geding en het eventuele restitutierisico), worden betrokken.
2.3.
Het rechtbank stelt vast dat de door [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] gevraagde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering. Feitelijk vordert [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] immers een voorschot op de schadevergoeding die hij in de hoofdzaak van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] vordert.
2.4.
Vervolgens moet worden beoordeeld of een afweging van de (materiële) belangen van partijen de gevorderde voorlopige voorziening rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
2.5.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] stelt – kort samengevat – dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] hem op 8 november 2017 met een mes heeft gestoken waardoor hij ernstig verwond is geraakt. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] is in verband met dit incident door de rechtbank bij vonnis van 24 december 2019 veroordeeld wegens een poging tot doodslag. In de hoofdzaak vordert [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] voor recht te verklaren dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] te veroordelen tot betaling van de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Daarop vooruitlopend vordert [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] in het incident ex artikel 223 Rv een voorschot op de schadevergoeding ter grootte van € 50.000,00 (€ 25.000,00 materiële schade inclusief kosten voor het verkrijgen van deskundigenberichten, zoals medische expertises en eventueel arbeidsdeskundig onderzoek en € 25.000,00 immateriële schade).
2.6.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer. Hij betwist dat [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening en wijst daarbij op het tijdsverloop in deze zaak. Verder betwist [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] primair de gegrondheid van de vordering. Hij kondigt aan in de hoofdzaak tegenbewijs te willen leveren tegen de feitenvaststelling in de strafzaak om daarmee aan te tonen dat er sprake was van afwezigheid van schuld althans gerechtvaardigde afweer/verdediging. Subsidiair is er sprake van eigen schuld/medeschuld. Ook betwist hij de causaliteit van diverse schadeposten – er is sprake van causaliteit doorbrekende omstandigheden - en de hoogte van die posten.
2.7.
De rechtbank wijst de gevraagde voorziening af. De rechtbank is van oordeel dat door het tijdsverloop in de afgelopen jaren niet meer gesproken kan worden van een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening dat van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht. In de strafzaak is de vordering benadeelde partij door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is in de strafzaak tot dit oordeel gekomen omdat dat de professionele rechtsbijstandverlener van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] pas zeer kort voor de zitting de vordering had ingediend, terwijl hij al meer dan zes maanden op de hoogte was van de zittingsdatum en er niet gebleken was van recente kosten. Het vonnis in de strafzaak dateert van 24 december 2019. Het incident is ruim anderhalf jaar later ingesteld bij dagvaarding van 25 augustus 2021. Waarom [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] , tegen de achtergrond van de reeds verstreken tijd, nu de uitkomst van de procedure niet meer kan afwachten, is niet toereikend onderbouwd. Daarnaast heeft [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] de omvang van het gevorderde voorschot niet voldoende onderbouwd, afgezet tegen de door hem genoemde reeds geleden schade, die hij becijferd heeft op in totaal € 8.667,28. De rechtbank kan die schade, gezien het gevoerde verweer, ook niet zelf op eenvoudige wijze vaststellen en daar een voorschot op baseren. Ook om die reden brengt de afweging van de belangen van partijen bij de huidige stand van zaken mee dat de gevorderde voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
2.8.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3 De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tot op heden begroot op € 1.114,00,
3.3.
verstaat dat de zaak op de rol staat van 20 oktober 2021 voor conclusie van antwoord en houdt in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.1