Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2021:867

Rechtbank Limburg
20-01-2021
03-02-2021
8330146 CV EXPL 20-742
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Einde van slapend dienstverband. Uitleg van anticumulatiebepaling in cao (mag de transitievergoeding in mindering worden gebracht op de aanvullende cao-vergoeding?)

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2021-0149
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0149

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Burgerlijk recht

Zaaknummer: 8330146 CV EXPL 20-742

Vonnis van de kantonrechter van 20 januari 2021

in de zaak van

[eisende partij] ,

wonend in [woonplaats] ,

eisende partij,

gemachtigde mr. J.T.J. Poell,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

O-I NETHERLANDS B.V.,

gevestigd in Schiedam en kantoorhoudend in (6221 AA) Maastricht aan de Nieuweweg 25

gedaagde partij,

gemachtigde mr. J.A.M.G. Vogels.

Partijen worden hierna [eisende partij] en O-I genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het exploot van dagvaarding d.d. 10 februari 2020

  • -

    de conclusie van antwoord

  • -

    de conclusie van repliek

  • -

    de conclusie van dupliek.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eisende partij] is sinds1 september 1985 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst bij (de rechtsvoorganger van) O-I, laatstelijk in de functie van [functie] . Op die overeenkomst is tevens van toepassing de collectieve arbeidsovereenkomst voor O-I Manufacturing Netherlands B.V., O-I sales and Distribution Netherlands B.V. en O-I European Group B.V, verder te noemen: de cao.

2.2. Art. 16 van de cao luidt, voor zover hier van belang:

  1. Indien een werknemer door ziekte, zwangerschap of bevalling niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, gelden voor hem de bepalingen van artikel 629 BW, de wet Loon doorbetaling bij ziekte en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WIA), voor zover hierna niet anders is bepaald. Gedurende 104 weken zal aan de werknemer 70% van het maandinkomen (tot maximaal het voor de werknemer geldende maximum dagloon worden doorbetaald. Daarenboven ontvangt de werknemer een aanvulling tot 100% van het maandinkomen (inclusief de gemiddelde consignatietoeslag en de hindertoeslag). Aansluitend wordt het percentage arbeidsongeschiktheid vastgesteld door het UWV en ontvangt de werknemer een WIA-uitkering indien het arbeidsongeschiktheidspercentage groter is dan 35%

  2. (…)

  3. (…)

  4. (…)

a. Volledige arbeidsongeschiktheid.

Bij volledige arbeidsongeschiktheid zal 2 jaar na aanvang ziekte het dienstverband worden

beëindigd. Betrokken medewerker ontvangt een aanvulling op zijn / haar WIA-uitkering

gedurende de periode, die wordt vastgesteld op basis van de formule leeftijd en diensttijd. De

aanvulling wordt bepaald op basis van hetgeen is vastgelegd in bijlage IV.

2.3.

In laatstgenoemde bijlage IV (verder te noemen: bijlage IV) staat vermeld hoe de omvang van de aanvulling berekend dient te worden, en wel als volgt:

2.(…)

Aanvullingen

a. Een aanvullende uitkering wordt verstrekt aan een (ex-)werknemer:

- Die als gevolg van volledige arbeidsongeschiktheid een uitkering krachtens de WAO / WIA ontvangt;

b. Deze aanvullende uitkering wordt eenmalig vastgesteld en zal gedurende de

uitkeringsperiode niet worden gewijzigd.

c. Als grondslagen voor de berekening van de aanvullende uitkering gelden het inkomen en de WAO /WIA-uitkering van de deelnemer zoals gedefinieerd onder 1.
De aanvullende uitkering, die maximaal 20% zal bedragen van het laatstgenoten bruto inkomen wordt zodanig vastgesteld dat de som van de aanvullende uitkering en de WAO /WIA-uitkering gelijk is aan maximaal 90% van het laatstgenoten bruto inkomen, doch ten hoogste gelijk is aan het netto maximum dagloon. De aanvullende uitkering zal zodanig worden vastgesteld alsof gerechtigde geen sociale verzekeringspremies over zijn aanvullende uitkering verschuldigd is. Met ingang van de WAO- /WIA- uitkeringsperiode komt de pensioenbijdrage voor rekening van het pensioenfonds. Tot de datum van ontslag uit dienst van de onderneming zal gerechtigde een eenmalig vastgestelde tijdelijke toeslag ontvangen ter grootte van de voornoemde sociale verzekeringspremies zoals die bij aanvang van de uitkeringsperiode verschuldigd zijn.

d. De (ex-)werknemer is gerechtigd tot de hiervoor bedoelde aanvullende uitkering gedurende een periode maximaal gelijk aan 5% van zijn leeftijd in jaren vermeerdert met 1/3 deel van het aantal jaren, dat het dienstverband met de onderneming heeft geduurd tot het moment van het ontstaan van het recht op de uitkering krachtens de WAO / WIA. Het recht op aanvulling zoals bedoeld in het voorafgaande lid, eindigt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Werknemers van 55 jaar of ouder, op wie de regeling van deze bijlage van toepassing wordt (dat zijn die werknemers die conform art. 15 een aanvulling op de uitkeringen krachtens de ZW gedurende het eerste WAO-jaar hebben ontvangen), komen in aanmerking voor deze aanvulling tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.”

2.4.

De bijlage bevat tot slot nog een anticumulatiebepaling:

“4. Anticumulatiebepaling

De uitkeringen op grond van deze regeling zullen samen met andere (wettelijke en niet-wettelijke) uitkeringen, zoals het tijdelijk ouderdomspensioen, niet meer bedragen dan het in lid 2 sub d gestelde.

2.5.

Op 1 juli 2015 is [eisende partij] wegens ziekte arbeidsongeschikt geraakt en met ingang van 5 juli 2017 is de loondoorbetalingsverplichting geëindigd en is aan hem een WIA-uitkering toegekend. De arbeidsovereenkomst is toen niet beëindigd zodat sprake was van een zogenoemd slapend dienstverband.

2.6.

Vanaf laatstgenoemd moment heeft O-I aan [eisende partij] , op grond van de caobepalingen zoals hierboven geciteerd, een aanvulling op zijn WIA-uitkering verstrekt ten bedrage van € 590,91 bruto per maand, waar hij – in beginsel – gedurende 159 maanden recht op heeft, hetgeen in totaal op een bedrag van € 93.954,69 zou uitkomen.

Tot en met december 2019 heeft [eisende partij] als aanvulling op grond van de cao in totaal € 17.727,30 (30 maanden x € 590,91) van I-O als aanvulling ontvangen.

2.7.

Naar aanleiding van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 8 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1734) zijn partijen met elkaar in conclaaf gegaan over hoe een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten (productie 13 bij exploot) waarin zij zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 31 december 2019.

2.8.

Ter zake van een beëindigingsvergoeding is in die vaststellingsovereenkomst het navolgende opgenomen:

2. Beëindigingsvergoeding

2.1.

Ter zake van de beëindiging van de Arbeidsovereenkomst betaalt Werkgever aan Werknemer een transitievergoeding van € 72.415,65 bruto, te betalen binnen één maand na het einde van de Arbeidsovereenkomst onder aftrek van de wettelijke inhoudingen op een door Werknemer te bepalen wijze, mits deze wijze fiscaal toelaatbaar en niet kostenverhogend is voor Werkgever. Toekomstige wijzigingen in wetgeving en/of sociale zekerheidsuitkeringen zullen niet leiden tot aanpassing van de beëindigingsvergoeding.

2.2.

Partijen verschillen van mening over welk gevolgde verschuldigdheid van de in 2.1 vermelde transitievergoeding heeft op de in de considerans genoemde aanvulling op zijn WIA-uitkering die Werknemer van Werkgever ontvangt, meer specifiek of artikel 4 van bijlage IV van de tussen partijen vigerende CAO Werkgever het recht geeft de transitievergoeding op deze aanvullende uitkering in mindering te brengen. Werkgever houdt zich ter zake alle rechten voor.(…)

2.9.

O-I heeft de transitievergoeding inmiddels conform de vaststellingsovereenkomst betaald.

2.10.

Op 23 januari 2020 heeft de gemachtigde van O-I per e-mail het navolgende aan de gemachtigde van [eisende partij] bericht:

“(…) U heeft van mij nog tegoed het standpunt van cliënte met betrekking tot de anti- cumulatiebepaling van artikel 4 van bijlage IV bij de CAO.

Cliënte is van mening dat de transitievergoeding kwalificeert als een wettelijke uitkering zoals vermeld in genoemd artikel en dus op de aanvullende uitkering op de WAO-/WIA-uitkering in mindering komt. Dit leidt tot het volgende.

De maandelijkse aanvulling van uw cliënt bedraagt € 590,91 bruto en het aantal maanden dat hij daarop recht heeft bedraagt 159 maanden. In totaal is daarmee een bedrag gemoeid ad (159 X

€ 590,91 =) € 93.954,69 bruto.

Op laatstgenoemd bedrag komt de transitievergoeding ad € 72.415,65 bruto in mindering, zodat uw cliënt uiteindelijk recht heeft op een aanvulling ad in totaal (€ 93.954,69 - € 72.415,65 =) € 21.539,04 bruto.

Van laatstgenoemd aanvullingsbedrag heeft uw cliënt met als peildatum 1 januari 2020 reeds ontvangen een bedrag ad € 17.727,30 bruto (periode 1 juli 2017 tot en met 31 december 2019: 30 x

€ 590,91 = € 17.727,30 bruto).

Dit betekent dat uw cliënt gerekend vanaf 1 januari 2020 nog recht heeft op een aanvulling ad (€ 21.539,04 - € 17.727,30 =) € 3.811,74 bruto. Met dit bedrag zijn (€ 3.811,74 : € 590,91 =) 6,45 maanden gemoeid.

Kortom: over de maanden januari tot en met juni 2020 ontvangt uw cliënt nog maandelijks de aanvulling ad € 590,91 bruto, terwijl hij over de maand juli de dan nog resterende aanvulling ontvangt ad [€ 3.811,74 -(6 x € 590,91 =) € 3.545,46 =] € 266,28 bruto.

Met ingang van de maand augustus ontvangt hij dus geen aanvulling meer.

2.11.

Hoewel partijen dit niet expliciet met zoveel woorden stellen, leidt de kantonrechter uit de overige stellingen en producties (en uit de vordering) af dat O-I de aanvulling heeft uitbetaald conform de wijze waarop zij dat in haar e-mail van 23 januari 2020 aankondigde te zullen doen.

3 De vordering en het geschil

3.1.

[eisende partij] vordert een verklaring voor recht, inhoudend – kort gezegd – dat de transitievergoeding niet valt onder de noemer “(wettelijke en niet-wettelijke) uitkeringen” als genoemd in de anticumulatiebepaling en daarom niet op de aanvulling in mindering mag worden gebracht. Voorts (en daaruit voortvloeiend) vordert hij de veroordeling van O-I tot doorbetaling van de cao-aanvulling zonder aftrek van de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve datums van verzuim, onder verwijzing van O-I in de proceskosten en de nakosten, beide met rente.

3.2.

Volgens [eisende partij] (onder punt 34 van het exploot) is het evident dat onder ‘uitkeringen’ enkel kan worden verstaan ‘maandelijkse aanvullingen op de WIA-uitkering’, en dat is niet het geval bij een transitievergoeding. “Bezwaarlijk valt evenmin in te zien dat een transitievergoeding kwalificeert als een (vorm van) ouderdomspensioen, immers als voorbeeld gehanteerd voor een uitkering die wel in mindering mag worden gebracht”, aldus [eisende partij] .

3.3.

Bij antwoord stelt O-I zich op het standpunt dat de transitievergoeding wel degelijk als een wettelijke uitkering als bedoeld in de anticumulatiebepaling dient te worden aangemerkt en dat de cao-aanvulling kwalificeert als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673b BW, zodat [eisende partij] jegens O-I geen aanspraak heeft op een bedrag dat het totaal aan cao-aanvulling (€ 93.954,69) te boven gaat. Verder beroept O-I zich op het bepaalde in art. 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden) in die zin, dat zij niet heeft kunnen voorzien dat de Hoge Raad eind 2019 een beslissing zou nemen die een einde zou maken aan het fenomeen slapende dienstverbanden, waardoor O-I ook aan een werknemer met een slapend diensteverband een transitievergoeding dient te betalen. Op die grond verzoekt zij de kantonrechter de gevolgen van de cao te wijzigen nu ongewijzigde instandhouding van de cao naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

4 De beoordeling

4.1.

Vaststaat dat de transitievergoeding de facto is uitbetaald, zodat het beroep van O-I op art. 7:673b BW tardief is en ter beoordeling slechts voorligt (kan voorliggen) de vraag of de transitievergoeding wel of niet valt onder de noemer “(wettelijke en niet-wettelijke) uitkeringen” als genoemd in de anticumulatiebepaling. Het komt dan aan op een uitleg van de cao-bepalingen, waarbij de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn.

4.2.

Het argument van [eisende partij] , inhoudende dat de transitievergoeding evident niet onder de noemer wettelijke uitkering valt als bedoeld in de accumulatiebepaling omdat het geen maandelijkse uitkering is, overtuigt niet. Dat een eenmalige uitbetaling niet als uitkering kwalificeert, blijkt niet, wordt door [eisende partij] verder ook niet onderbouwd en sluit ook niet aan bij de betekenis van het woord uitkering. Een uitkering is immers niets meer dan een som geld die – al dan niet herhaald – wordt betaald. Het in de anticumulatiebepaling opgenomen voorbeeld van een ouderdomspensioen is niet meer dan een voorbeeld, zodat de stelling van [eisende partij] , dat de transitievergoeding niet kwalificeert als een (vorm van) een ouderdomspensioen, geen factor van belang (laat staan een doorslaggevende factor) is. Ook is geen factor van belang dat de aanvullingsverplichting wegens volledige arbeidsongeschiktheid niets te maken heeft met een van de doelen van de transitievergoeding, zoals [eisende partij] stelt. Dit is immers geen vereiste op grond van de anticumulatiebepaling. Het is enkel vereist dat het gaat om een wettelijke of niet-wettelijke uitkering, en een transitievergoeding is een uitkering (het is immers een som geld die wordt betaald) op basis van de wet en is dus naar de bewoordingen een wettelijke uitkering als bedoeld in de accumulatiebepaling.

4.3.

Ander aanknopingspunt voor het oordeel dat de transitievergoeding onder de anticumulatiebepaling valt, kan gezien worden in het gegeven dat aanspraak op de aanvulling ter zake toekomt aan de (ex-)werknemer die een WAO/WIA-uitkering ontvangt, derhalve na twee jaar arbeidsongeschiktheid en dus nadat de loonbetalingsverplichting is komen te vervallen, en de arbeidsovereenkomst ten tijde van het sluiten van de cao zonder nadere financiële verplichtingen over en weer kon worden beëindigd, ware het niet dat dat laatste sinds de inwerkingtreding van de WWZ niet meer het geval is. De ratio van de anti-cumulatiebepaling gelezen in samenhang met bijlage IV artikel 2 van de cao lijkt erin te zijn gelegen de werknemer een bepaald bestaansminimum te garanderen (te weten het in artikel 2 sub c en d van de cao bepaalde bedrag) tegen zo weinig mogelijk kosten voor de werkgever, zodat alle extra uitkeringen (immers zowel de wettelijke als niet-wettelijke, en dus ook de toentertijd nog niet bestaande transitievergoeding) hierop in mindering moeten worden gebracht.

4.4.

[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van O-I tot de datum van dit vonnis begroot op

€ 1.442,00 aan salaris gemachtigde.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

wijst de vordering af;

5.2.

veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van O-I tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.442,00;

5.3.

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.

RK

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.