RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9606771 CV EXPL 21-5988
Vonnis van de kantonrechter van 29 juni 2022
[eiser]
,
wonend aan [adres] , [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde drs. P.J.A.A. Wassen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRIPOLIS BUSINESS SUPPORT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend aan de Aalbekerweg 4, 6336 AD Hulsberg, gemeente Nuth,
gedaagde,
gemachtigde mr. J.E.J. Beckers.
Partijen zullen hierna [eiser] en Beckers worden genoemd.
2 De feiten
2.1.
[eiser] is op 1 april 2019 bij Tripolis in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van Senior Consultant (productie 1 bij exploot van dagvaarding).
2.2.
Op 15 en 16 oktober 2019 hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen [eiser] , [naam directeur] , directeur van Tripolis, en [naam office assistente] , voormalig office assistente. In het daarvan opgemaakte verslag staat voor zover relevant (productie 3 bij exploot van dagvaarding):
(…) Over het blijven werken voor Tripolis, zijn de volgende afspraken gemaakt waarmee [naam directeur] en [eiser] beiden in het gesprek hebben ingestemd. [eiser] zet zijn werk voort, wat ingegeven is door [eiser] ’ verwachting wel te kunnen slagen. [naam directeur] twijfelt hierover, maar is bereid [eiser] een nieuwe kans te geven onder de volgende condities:
(….)
Met ingang van vandaag wordt de titel van [eiser] “consultant” in plaats van “senior consultant”. Vanaf nu staat [eiser] gelijkwaardig aan [naam] , wat betekent dat het salaris van [eiser] ook wordt aangepast naar het loon van [naam] . [naam office assistente] en [naam directeur] zullen het loon van [eiser] berekenen aan de hand van het loon van [naam] en dit aanpassen naar een fulltime dienstverband. Hierop zal nog een kleine anciënniteitstoeslag worden toegepast.
[eiser] verklaart zich uitdrukkelijk akkoord met deze voorwaarden en hervat de werkzaamheden.”
2.3.
[eiser] is vanaf 17 oktober 2019 arbeidsongeschikt.
2.4.
Bij brief van 22 oktober 2019 deelt Tripolis in de persoon van de heer [naam directeur] aan [eiser] mee (productie 4 bij exploot van dagvaarding):
“Hierbij bevestigen wij hetgeen wij zijn overeengekomen met betrekking tot een wijziging van functietitel. Met ingang van vandaag zal jouw functietitel wijzigen van “senior consultant” naar “consultant”. (…)
Als gevolg van de aanpassing van jouw functie wordt je salaris met ingang van volgende maand vastgesteld op een fulltime salaris van € 3.100 bruto per maand. Wij zijn overeengekomen dat jouw salaris overeenkomstig het salaris van [naam] wordt vastgesteld, rekening houdend met anciënniteit. (…)”
2.5.
Bij brief van 20 januari 2020 bericht (de gemachtigde van) Tripolis aan (de gemachtigde van) [eiser] (productie 8 bij conclusie van antwoord):
“(…) Door geen contact te houden met werkgever en niet te verschijnen op een afspraak, dan wel geen afspraak in te plannen met werkgever op diens redelijke verzoek, voldoet uw cliënt niet aan zijn re-integratieverplichtingen. Cliënte dient immers samen met uw cliënt een plan van aanpak op te stellen om de terugkeer op de werkvloer te bespreken. Door het handelen van uw cliënt wordt hij hiertoe niet in staat gesteld.
Ingevolge artikel 7:629 lid 3 BW verliest de werknemer zijn aanspraak op loon, indien hij nalaat om zijn re-integratieverplichtingen zoals omschreven in artikel 7:660a BW niet na te komen. Aangezien uw cliënt niet meewerkt aan zijn re-integratie verliest uw cliënt zijn loonaanspraak indien hij niet op korte (doch redelijke) termijn aan zijn verplichtingen voldoet.
(…) Ik verzoek uw cliënt derhalve namens cliënte om per ommegaande, doch uiterlijk binnen 5 dagen na dagtekening van dit schrijven een afspraak te maken om een plan van aanpak op te stellen en om zijn re-integratieverplichtingen na te komen, bij gebreke waarvan cliënte genoodzaakt is om de loondoorbetaling per datum 25 januari 2020 stop te zetten (…) Dit gesprek kan desgewenst plaatsvinden in het bijzijn van de gemachtigden.
2.6.
Tripolis heeft het loon per 26 januari 2020 stopgezet.
2.7.
[eiser] heeft op 3 februari 2020 een deskundigenoordeel aangevraagd over de vraag of hij voldoende meewerkt aan zijn re-integratie. Het UWV oordeelt op 4 maart 2020 (productie 9 bij exploot van dagvaarding):
“(…) De verzekeringsarts heeft (…) bericht: Vanuit medische optiek was er, op voorwaarde dat betrokkene werd begeleid door een belangenbehartiger naar eigen keuze, op en na 4-12-2019 geen belet om een gesprek met de werkgever aan te gaan. (…)
Voorts blijkt dat de werkgever de werknemer diverse malen (…) schriftelijk heeft uitgenodigd om over de ontstane situatie en de re-integratie te praten. Ook heeft de werkgever de werknemer verzocht om data te noemen om alsnog met elkaar in gesprek te gaan.
Van de werknemer wordt ingevolge de Wet verbetering poortwachter verwacht om mee te werken aan de re-integratie en dus ook gevolg te geven aan de diverse oproepen om tot een afspraak te komen. Indien een afspraak om welke reden dan ook niet mogelijk is, mag in alle redelijkheid ook verwacht worden dat de werknemer met tegenvoorstellen komt.
Het argument van de werknemer, dat contact met werkgever volgens de psycholoog onwenselijk is, zeker nu al bij voorbaat met gespannen verhoudingen dat gesprek gevoerd moet worden, wordt niet gedeeld door de verzekeringsarts (…)
Ook het argument dat er geen alternatieve data door de werknemer zijn geopperd omdat de Duitse arts van mening is dat absolute rust is vereist, wordt niet gedeeld door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts is van mening dat er voor de werknemer op en na 0412-2019 geen reden was om niet met de werkgever in gesprek te gaan, op voorwaarde dat de werknemer werd begeleid door een belangenbehartiger naar eigen keuze. (…)
Het argument van de werknemer dat dat de werkgever het plan van aanpak zou kunnen opstellen en ter accordering zou doorzenden, is eveneens niet conform de Wet verbetering poortwachter. Het plan van aanpak dient door beide partijen te worden opgesteld en te worden ondertekend. Het is geen plan van de werkgever dat ter accordering wordt voorgelegd.
Gezien het bovenstaande heeft de werknemer onvoldoende gedaan om weer aan het werk te gaan.
(…)
Conclusie
De re-integratie-inspanningen van de werknemer zijn onvoldoende tot datum aanvraag deskundigenoordeel. (…)”
2.8.
Bij e-mailbericht van 9 juli 2020 heeft [eiser] per direct de arbeidsovereenkomst beëindigd en ontslag genomen (productie 12 bij exploot van dagvaarding).
4 De beoordeling
Indiening aanvullende producties
4.1.
Nu Tripolis bezwaar maakt tegen de late overlegging van de stukken die door [eiser] op 10 mei 2022 zijn overgelegd en [eiser] deze stukken gelet op de datering daarvan reeds eerder in het geding had kunnen brengen, zal de kantonrechter geen acht slaan op die stukken.
4.2.
Volgens Tripolis is [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen ten gevolge van een schending van de waarheids- en substantiëringsplicht, omdat hij de correspondentie met de verweren van Tripolis niet in het geding heeft gebracht en/of omschreven bij dagvaarding, en hij niet alle van belang zijnde feiten heeft vermeld.
4.3.
Op het schenden van de in art. 111 lid 3 Rv opgenomen substantiëringsplicht staat geen (wettelijke) sanctie. Het artikelonderdeel geeft de kantonrechter slechts de bevoegdheid te bevelen alsnog de ontbrekende stukken over te leggen. Daarvan is in het onderhavige geval overigens geen gebruik gemaakt. Voor zover [eiser] stukken bij exploot van dagvaarding had dienen over te leggen (art. 85 lid 1 Rv), heeft te gelden dat deze stukken later alsnog in het geding zijn gebracht en Tripolis daarop heeft kunnen reageren, zodat zij niet aantoonbaar in haar procesbelangen is geschaad. Art. 21 Rv legt op partijen de verplichting zich te onthouden van het bewust achterhouden en verdraaien van de voor de beslissing belangrijke feiten. Een expliciete schending van deze verplichting door [eiser] is niet gebleken en daarmee niet aan de orde. Het vorenstaande brengt met zich dat de verweren van Tripolis op dit punt geen doel treffen.
4.4.
[eiser] is teruggezet naar de functie van “controller” tegen een loon van
€ 3.100,00 bruto per maand. In de arbeidsovereenkomst die partijen hebben gesloten, is echter geen sprake van een schriftelijk wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW. Uitgangspunt is dan ook dat een verlaging van het loon alleen rechtsgeldig is, indien daarover overeenstemming tussen Tripolis en [eiser] bestaat. In dat verband is van belang dat het - hiervoor in r.o. 2.2. weergegeven - gespreksverslag ondersteuning biedt aan de stelling van Tripolis dat [eiser] uitdrukkelijk heeft ingestemd met de voorwaarden, waaronder de loonsverlaging. Dat het gespreksverslag geen juiste weergave van de inhoud van het gesprek zou zijn, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat [eiser] tegen de inhoud van de brief van 22 oktober 2019 (r.o. 2.4.) heeft geageerd. Ook dit ondersteunt de stelling van Tripolis dat partijen een wijziging van functietitel en loon zijn overeengekomen. Vervolgens heeft Tripolis daaraan ook uitvoering gegeven en vanaf oktober 2019 het lagere loon aan [eiser] betaald. Niet gebleken is dat [eiser] naar aanleiding daarvan zich in oktober en/of november tot Tripolis heeft gewend. Pas na inschakeling van de gemachtigde stelt de gemachtigde van [eiser] bij email van 2 december 2019 zich op het standpunt dat Tripolis zonder uitdrukkelijke instemming van [eiser] eenzijdig de arbeidsvoorwaarden (loon) heeft aangepast. Op grond van het vorenstaande acht de kantonrechter het aannemelijk dat [eiser] de loonsverlaging heeft aanvaard en dat er sprake is van overeenstemming over de doorgevoerde loonsverlaging van € 4.000,00 bruto per maand naar € 3.100,00 bruto per maand.
4.5.
Uit het verweer van Tripolis dat oktober 2019 abusievelijk ook al een lager loon is voldaan, leidt de kantonrechter af dat [eiser] over deze maand nog recht had op het hogere loon van € 4.100,00 en Tripolis daarmee erkent nog € 900,00 bruto (€ 4.000,00 –
€ 3.100,00) aan [eiser] verschuldigd te zijn. Het vorenstaande brengt met zich dat het loon over oktober 2019 zal worden toegewezen, bij niet tijdige betaling zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente en de (maximale) wettelijke verhoging. Vanaf november 2019 bedraagt het loon van [eiser] € 3.100,00 bruto per maand en kan hij geen aanspraak maken op zijn aanvankelijk hogere loon van € 4.100,00 bruto per maand. De daarop betrekking hebbende loonvordering zal dan ook worden afgewezen.
Loon over de periode vanaf 26 januari 2020
4.6.
Voorts is tussen partijen in geschil of de loonstop vanaf 26 januari 2020 gerechtvaardigd was.
4.7.
Op grond van art. 7:629 lid 1 BW heeft een werknemer die de bedongen arbeid wegens ziekte niet kan verrichten, gedurende 104 weken recht op doorbetaling (van minimaal 70% van) van zijn loon. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] over de betreffende periode arbeidsongeschikt was in de zin van art. 7:629 lid 1 BW. Daarmee is de aanspraak op doorbetaling van loon in beginsel gegeven. Op grond van art. 7:629 lid 3 BW vervalt de loonaanspraak echter (onder meer) wanneer de werknemer zonder deugdelijke grond tekortschiet in zijn re-integratie-verplichtingen. Dit is het geval indien de werknemer zonder deugdelijke grond passende arbeid waartoe hij in staat is, niet verricht (lid 3 sub c), hij weigert mee te werken aan door de werkgever of een aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of maatregelen die erop zijn gericht de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten (lid 3 sub d), of de werknemer weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren of bijstellen van een plan van aanpak (lid 3 sub e).
4.8.
Uit het door [eiser] aangevraagde deskundigenoordeel blijkt dat het UWV heeft geoordeeld dat [eiser] onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie. Het UWV heeft zowel de visie van werkgever als werknemer bij haar oordeel betrokken. Er wordt geen reden gezien om aan voormelde conclusie te twijfelen, want het gestelde door [eiser] dat hij niet in staat is om een gesprek met werkgever aan te gaan, mist (medische en arbeidsdeskundige) onderbouwing. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de stelling van [eiser] dat geen waarde dient te worden gehecht aan het deskundigenoordeel van het UWV.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] door geen medewerking te verlenen aan het opstellen van een plan van aanpak zonder deugdelijke grond geweigerd een redelijk voorschrift in het kader van zijn re-integratie als bedoeld in art. 7:629 lid 3 sub e BW na te leven. Bij brief van 20 januari 2020 heeft Tripolis de loonstop aangekondigd en daarmee voldaan aan de ingevolge art. 7:629 lid 7 BW op haar rustende verplichting van onverwijlde kennisgeving van de loonstop.
4.10.
Het vorenstaande brengt met zich dat Tripolis terecht het loon op grond van art. 7:629 lid 3 BW heeft stopgezet en dat [eiser] vanaf 26 januari 2020 geen recht heeft op doorbetaling van het loon. De loonvordering over de periode vanaf 26 januari 2020 zal derhalve worden afgewezen.
4.11.
Tripolis heeft niet betwist dat zij nog vakantiegeld (of zoals de wet het noemt: vakantiebijslag) aan [eiser] verschuldigd is, maar merkt terecht op dat [eiser] vanaf de loonstop van 26 januari 2020 geen recht heeft op vakantiebijslag en er uitgegaan dient te worden van een bruto maandloon van € 3.100,00. Gelet hierop zal de gevorderde vakantiebijslag worden toegewezen over de periode 1 juni 2019 tot en met 25 januari 2020, te weten een bedrag van € 1.936,00 bruto (= (7 x € 3.100,00 x 0,08) + (25/31 x € 3.100,00 x 0,08)), zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente en de (maximale) wettelijke verhoging bij niet tijdige betaling.
Niet-genoten verlofdagen (compensatie in geld als loonvorm)
4.12.
Nu [eiser] vanaf 26 januari 2020 geen recht heeft op doorbetaling van het loon, bouwt hij vanaf die periode ook geen recht op vakantie op. Dit betekent dat de vordering ter zake de vergoeding van de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen toewijsbaar is tot de tot 26 januari 2020 opgebouwde vakantiedagen, zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente en de (maximale) wettelijke verhoging bij niet tijdige betaling.
4.13.
[eiser] vordert in de dagvaarding onder verwijzing naar het New Hairstyle arrest een billijke vergoeding. Dit kan niet anders begrepen worden dan dat [eiser] zijn vordering heeft gegrond op art. 7:681 BW. Het beroep van Tripolis op de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4 BW slaagt. Deze vordering (wat overigens een verzoek had moeten zijn, aldus lid 2) is immers niet ingediend uiterlijk binnen twee maanden na het einde van het dienstverband.
4.14.
Voor zover [eiser] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling een andere grondslag heeft aangevoerd, te weten een schadevergoeding in de zin van art. 7:658 lid 2 BW, geldt dat [eiser] geen schriftelijke eiswijziging bij conclusie of akte ter rolle heeft ingediend, wat wel is vereist op grond van artikel 130 Rv, en bovendien geen onderbouwing heeft gegeven voor deze eiswijziging.
4.15.
Het vorenstaande brengt met zich dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Verstrekken bruto/netto specificaties en jaaropgave 2019 en 2020
4.16.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat Tripolis nog loon aan [eiser] verschuldigd is. De gevorderde afgifte van een bruto/netto specificatie over de toe te wijzen loonbedragen en de jaaropgaven 2019 en 2020 zal dan ook worden toegewezen. De te verbeuren dwangsom zal zoals gevorderd vastgesteld worden op € 250,00 per dag en gemaximeerd worden op een totaalbedrag van € 2.500,00.
Buitengerechtelijke kosten
4.17.
[eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, zullen de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag van € 2.836,00. Aan buitengerechtelijke kosten zal een bedrag van € 408,60 worden toegewezen.
4.18.
Tripolis zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Bij de begroting hiervan wordt aangesloten bij het toe te wijzen bedrag, niet bij het gevorderde bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser] worden aldus tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 507,00
- gemachtigde salaris € 436,00 (2 punten x € 218,00)
Totaal € 1.068,03.
4.19.
De gevorderde nakosten en de gevorderde wettelijke rente daarover zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.
5 De beslissing
5.1.
veroordeelt Tripolis om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
- -
€ 900,00 bruto aan loon over oktober 2019, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na vandaag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag tot de dag van betaling en de (maximale) wettelijke verhoging
- -
€ 1.936,00 bruto aan vakantiebijslag over de periode 1 juni 2019 tot 26 januari 2020, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na vandaag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag tot de dag van betaling en de (maximale) wettelijke verhoging
- -
een vergoeding van de tot 26 januari 2020 opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, nader op te maken bij staat, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na vandaag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag tot de dag van betaling en de (maximale) wettelijke verhoging,
5.2.
veroordeelt Tripolis om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken een bruto/netto specificatie van de hiervoor toegewezen bedragen, alsmede de (nieuwe) jaaropgaven 2019 en 2020, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat Tripolis na deze veertien dagen hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,00,
5.3.
veroordeelt Tripolis om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen
€ 408,60 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten,
5.4.
veroordeelt Tripolis tot betaling van de proceskosten van [eiser] , die tot de uitspraak van dit vonnis worden bepaald op € 1.068,03,
5.5.
veroordeelt Tripolis onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening tot de dag der voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
CJ