Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2022:6542

Rechtbank Limburg
08-08-2022
09-09-2022
9929856 AZ VERZ 22-49
Arbeidsrecht
Beschikking

Arbeidsovereenkomst tussen zorgverlener en (curator van) gehandicapte werkgever. Verstoorde arbeidsverhouding. Ziekmelding. Ontslag op staande voet. Onverwijld. Dringende reden. Loondoorbetalingsverplichting gedurende 6 weken (art. 7:629 lid 2 onder a BW). Transitievergoeding. Billijke vergoeding. Gefixeerde vergoeding.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2022-0995
JAR 2022/241
VAAN-AR-Updates.nl 2022-0995

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 9929856 AZ VERZ 22-49

Beschikking van 8 augustus 2022

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

verzoekende partij,

gemachtigde mr. R.T.G.M. Heijnen

tegen

1 [verweerder sub 1]

en

2. [verweerster sub 2]

in haar hoedanigheid van curator van [verweerder sub 1] ,

beiden wonend te [woonplaats 2] ,

verwerende partij,

gemachtigde mr. N.F.J. Sijstermans.

Partijen zullen hierna [verzoeker] , [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het verzoekschrift met bijlagen

  • -

    het verweerschrift met bijlagen

  • -

    de mondelinge behandeling op 3 augustus 2022, waarbij namens [verzoeker] een pleitnota is overgelegd.

1.2.

Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

[verweerder sub 1] , geboren op [geboortedatum] is bij beschikking van 10 februari 2010 onder curatele gesteld. [verweerster sub 2] , zijn moeder, is toen benoemd tot zijn curator.

2.2.

Vanwege zijn handicap is [verweerder sub 1] aangewezen op zorg die 24 uur per dag beschikbaar dient te zijn. Deze zorg wordt gefinancierd vanuit een persoonsgebonden budget dat aan [verweerder sub 1] is toegekend via de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB).

2.3.

[verweerster sub 2] heeft in haar hoedanigheid van curator namens [verweerder sub 1] met (onder anderen) [verzoeker] een arbeidsovereenkomst gesloten. Op basis van die arbeidsovereenkomst is [verzoeker] als zorgverlener in dienst van [verweerder sub 1] getreden met ingang van 1 mei 2019. De arbeidsovereenkomst vermeldt dat [verzoeker] maximaal drie dagen per week werkt.

2.4.

Op 30 september 2020 heeft [verweerster sub 2] (namens [verweerder sub 1] ) aan [verzoeker] op basis van art. 7:628a lid 5 BW een vaste urenomvang van 20 uur per week aangeboden. [verzoeker] heeft dat aanbod geaccepteerd.

2.5.

Het loon van [verzoeker] wordt betaald vanuit het persoonsgebonden budget. Betaling vindt plaats nadat de in een maand gewerkte uren bij de SVB zijn gedeclareerd. [verweerster sub 2] declareert bij de SVB.

2.6.

In 2021 heeft [verzoeker] met toestemming van [verweerster sub 2] 11 weken niet gewerkt omdat [verzoeker] die periode in Azerbeidzjan verbleef.

2.7.

Tijdens een teamwerkoverleg op 2 januari 2022 heeft [verzoeker] aan [verweerster sub 2] opnieuw om toestemming gevraagd om dat jaar langdurig verlof te nemen. [verweerster sub 2] heeft dat toen geweigerd.

2.8.

[verzoeker] heeft zich op 12 januari 2022 ziekgemeld bij [verweerster sub 2] .

2.9.

Op 13 januari 2022 heeft [verzoeker] aan [verweerster sub 2] doorgegeven zwanger te zijn en te verwachten dat zij 14 januari 2022 weer kan hervatten, maar dat zij geen “hele diensten” aan kan.

2.10.

[verweerster sub 2] heeft daarna [verzoeker] voor halve dagen ingeroosterd.

2.11.

Op 25 januari 2022 heeft [verzoeker] medegedeeld dat zij verwacht rond 28 augustus 2022 te bevallen en [verzoeker] heeft toen medegedeeld dat zij in het voorjaar (bijna) drie maanden naar het buitenland wil. [verweerster sub 2] heeft op dat laatste negatief gereageerd.

2.12.

Op 26 januari 2022 heeft [verzoeker] aan [verweerster sub 2] voorgesteld de arbeidsovereenkomst via een vaststellingsovereenkomst te beëindigen tegen 1 april 2022 zonder vergoedingen.

2.13.

Op 1 februari 2022 heeft [verzoeker] zich opnieuw (volledig) ziekgemeld.

2.14.

Partijen hebben daarna gecorrespondeerd en daaruit blijkt van een verslechtering van de verstandhouding. Dit heeft ertoe geleid dat [verweerster sub 2] op 22 maart 2022 aan [verzoeker] via e-mail heeft medegedeeld niet meer met haar in gesprek te willen en aan [verzoeker] (verwijzend naar de e-mail van 26 januari 2022; zie 2.12) heeft voorgesteld de arbeidsovereenkomst te beëindigen tegen 1 mei 2022.

2.15.

Bij e-mail van 22 maart 2022 heeft [verzoeker] op haar beurt aan [verweerster sub 2] medegedeeld niet meer met haar te willen spreken. In die e-mail wijst zij het voorstel tot beëindigen van de arbeidsovereenkomst af.

2.16.

[verzoeker] heeft op of omstreeks 31 maart 2022 een urendeclaratie naar de SVB gestuurd waarop staat dat zij nog recht heeft op betaling van twee weken doorbetaling (43,5 aantal uren ziek). Op de plek waar de wettelijk vertegenwoordiger van de budgethouder ( [verweerder sub 1] ) de declaratie dient te ondertekenen, heeft [verzoeker] zelf haar handtekening gezet.

2.17.

Op 11 april 2022 heeft [verweerster sub 2] ontdekt dat [verzoeker] voornoemde urendeclaratie (rechtstreeks) naar de SVB heeft gezonden.

2.18.

Bij e-mail van 23 april 2022 heeft [verweerster sub 2] aan [verzoeker] medegedeeld dat zij op staande voet ontslagen is. De brief vermeldt voor zover hier van belang het volgende:

“Van de SVB ontving ik bericht dat U een urendeclaratie over maart 2022 ad in totaal 43,5 ziekte uren hebt ingediend waarbij U als gemachtigde/wettelijk vertegenwoordiger - i.p.v. ik – hebt ondertekend. U weet dat deze declaratie formulieren uitsluitend via mij, c.q. de budgethouder moeten worden ingediend. Niet alleen het aantal uren is incorrect, maar ook de ondertekening is frauduleus.

Het ontslag dat ik U per mail van 22 maart 2022 per 1 mei 2022 heb aangezegd, trek ik hierbij in.

Na overleg met onze advocaat ontsla ik U nu echter per direct op staande voet, omdat u ondertekent als gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger van [verweerder sub 1] en eveneens door indiening van een foutieve en ook nog te hoge urendeclaratie onrechtmatig geld probeert te onttrekken aan zijn persoonsgebonden budget.”

2.19.

Bij brief van 19 mei 2022 heeft [verzoeker] aan [verweerster sub 2] medegedeeld dat het ontslag geen stand kan houden en dat [verzoeker] daarom een verzoekschrift bij de kantonrechter zal indienen. [verzoeker] heeft in dezelfde brief een voorstel gedaan om de arbeidsovereenkomst tegen 1 augustus 2022 te beëindigen, onder doorbetaling van het loon tot die datum en met betaling aan [verzoeker] van een beëindigingsvergoeding van € 8.233,35 bruto.

2.20.

Bij brief van 24 mei 2022 heeft [verweerster sub 2] aan [verzoeker] medegedeeld dat zij het ontslag op staande voet intrekt en dat [verzoeker] , als zij dat wil en zodra zij weer arbeidsgeschikt is, haar werkzaamheden kan hervatten.

2.21.

Bij e-mail van 30 mei 2022 heeft [verzoeker] medegedeeld niet akkoord te zijn met de intrekking van het ontslag op staande voet. Zij heeft haar voorstel van 19 mei 2022 in deze e-mail herhaald.

2.22.

Op 2 juni 2022 heeft [verweerster sub 2] het voorstel van [verzoeker] alsnog afgewezen.

3 Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt:

primair

  1. betaling van een billijke vergoeding van € 13.173,36 bruto;

  2. betaling van een gefixeerde vergoeding van € 7:672 lid 11 BW van € 2.026,67 bruto;

  3. betaling van een transitievergoeding van € 1.681,26 bruto;

  4. betaling van de wettelijke rente “over het in sub g, h en i genoemde bedragen vanaf datum opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening”;

  5. verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie waarin “het bedrag en betaling van sub a, b, c en d is verwerkt”, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat “verweerder” na betekening niet voldoet aan de beschikking tot een maximumbedrag van € 10.000,00;

subsidiair

betaling van de transitievergoeding van € 1.681,26 bruto, dan wel een gedeelte van dat bedrag;

verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie waarin “het bedrag en betaling van sub l is verwerkt”, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat “verweerder” na betekening niet voldoet aan de beschikking tot een maximumbedrag van € 10.000,00;

betaling van de wettelijke rente over het in sub f genoemde bedrag vanaf 23 mei 2022, tot de dag van betaling;

primair en subsidiar

  1. betaling van € 943,18 buitengerechtelijke kosten;

  2. betaling van de proceskosten vermeerderd met de nakosten van € 124,00.

3.2.

Het verweer strekt tot afwijzing van het verzoek.

4 De beoordeling

verzoek jegens [verweerder sub 1]

4.1.

is de formele werkgever van [verzoeker] . De arbeidsovereenkomst is immers gesloten tussen hem en [verzoeker] . [verzoeker] kan aan die arbeidsovereenkomst dus aanspraken ontlenen jegens [verweerder sub 1] . [verweerder sub 1] is echter onder curatele gesteld en hieruit volgt dat hij niet bekwaam is in rechte op te treden. Dat is alleen anders in zaken waarbij het gaat om de curatele zelf (zie art. 1:381 lid 6 BW), maar daarvan is hier geen sprake. Hieruit volgt dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in haar verzoek jegens [verweerder sub 1] .

verzoek jegens [verweerster sub 2] (in haar hoedanigheid van curator)

ontslag op staande voet terecht?

4.2.

Het primaire verzoek van [verzoeker] is gebaseerd op de stelling dat zij op 23 april 2022 ten onrechte is ontslagen. Zij berust in het ontslag, maar verzoekt wel [verweerster sub 2] te veroordelen tot betaling van diverse vergoedingen. [verweerster sub 2] voert daartegen onder meer aan dat zij [verzoeker] terecht op staande voet ontslagen heeft. Dit verweer wordt verworpen op grond van de volgende overwegingen.

4.3.

In artikel 7:677 lid 1 BW is bepaald dat een arbeidsovereenkomst onverwijld mag worden opgezegd als sprake is van een dringende reden. Die dringende reden moet onverwijld aan de wederpartij medegedeeld zijn.

4.4.

[verzoeker] stelt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Zij wijst in dat verband erop dat [verweerster sub 2] op 11 april 2022 op de hoogte was van de door haar aan de SVB opgestuurde urendeclaratie. Het ontslag op staande voet is vervolgens pas twaalf dagen later op 23 april 2022 gegeven. Volgens [verzoeker] is dat niet onverwijld. Dit betoog verwerpt de kantonrechter omdat hij van oordeel is dat in deze specifieke situatie wel degelijk is voldaan aan de onverwijldheidseis. [verweerster sub 2] is immers door de wijze waarop de zorg voor haar zoon wordt gefinancierd tegen wil en dank werkgever moeten worden. Daarnaast neemt zij blijkens de overgelegde urenroosters een zeer groot deel van de zorg voor [verweerder sub 1] voor haar rekening. Door het uitvallen van [verzoeker] zal dat deel nog verder zijn toegenomen. [verweerster sub 2] heeft verder uitgelegd dat zij in de tussentijd tussen 11 en 23 april 2022 nader onderzoek heeft verricht door contact op te nemen met de SVB, tevergeefs pogingen heeft ondernomen om met [verzoeker] in contact te komen en om juridisch advies heeft gevraagd. Dit alles overziend heeft [verweerster sub 2] voldoende voortvarend gehandeld en is het ontslag wel degelijk onverwijld geven.

4.5.

[verzoeker] stelt ook dat geen sprake is geweest van een dringende reden. Dit betoog slaagt wel op grond van het volgende. [verweerster sub 2] heeft weliswaar gelijk dat het urenbriefje door [verzoeker] zelf is ondertekend terwijl het door de werkgever (in dit geval dus [verweerder sub 1] en dan meer in het bijzonder zijn wettelijke vertegenwoordiger [verweerster sub 2] ) dient te worden ondertekend. Volgens [verzoeker] gebeurde dat echter altijd zo en wist [verweerster sub 2] daarvan. [verweerster sub 2] heeft dit niet betwist. Het enkele feit dat [verzoeker] haar eigen handtekening op het urenbriefje heeft gezet, is dus niet aan te merken als fraude en levert daarom geen dringende reden op. Wat [verzoeker] wel te verwijten valt, is dat zij dit urenbriefje rechtstreeks naar de SVB gestuurd heeft. Vaststaat namelijk dat [verzoeker] voorheen het urenbriefje altijd naar [verweerster sub 2] stuurde en dat [verweerster sub 2] vervolgens de uren declareerde bij SVB. [verzoeker] heeft ter zitting uitgelegd dat zij dit voor wat betreft de maand maart 2022 niet heeft gedaan omdat zij (en [verweerster sub 2] ) niet meer met elkaar wilden praten. Ze heeft het briefje daarom rechtstreeks naar de SVB gestuurd. Die uitleg vindt de kantonrechter niet overtuigend, want ook in een situatie waarin partijen geen contact meer met elkaar willen kan van [verzoeker] worden verlangd dat zij de (ziekte)uren aan haar werkgever schriftelijk doorgeeft. Een dergelijk onpersoonlijk contact had ook in die gegeven situatie van [verzoeker] gevergd mogen worden. Het is immers [verweerster sub 2] en niet [verzoeker] die de uren bij de SVB dient te declareren.

4.6.

De hamvraag is echter of [verzoeker] bewust heeft geprobeerd zichzelf ten koste van het persoonsgebonden budget van [verweerder sub 1] te verrijken. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. [verzoeker] heeft het aantal van 43,5 uren naar eigen zeggen ingevuld in overleg met de SVB omdat zij niet wist hoeveel uren zij moest invullen voor de maand maart. Zij heeft toen in overleg met de SVB daarbij als uitgangspunt genomen dat dit helft moet zijn van de in februari 2022 gedeclareerde uren. De achterliggende gedachte van [verzoeker] is hierbij geweest dat zij in maart 2022 nog recht had op twee weken loondoorbetaling op grond van art. 7:629 lid 2 aanhef en sub a BW. Zij heeft er daarbij niet aan gedacht dat de ziekte-uren van haar eerdere ziekmelding in januari 2022 ook nog meetelden voor de zes weken, waardoor zij over maart 2022 recht had op minder dan twee weken loondoorbetaling. Verder heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat zij in de veronderstelling was dat een eventueel verkeerd uren-aantal niet tot een onjuiste loonbetaling zou leiden omdat [verweerster sub 2] dit toch zou corrigeren. Tegen deze plausibele en begrijpelijke uitleg heeft [verweerster sub 2] geen verweer gevoerd. Ook staat vast dat de foutieve declaratie niet heeft geleid tot een te hoge loonbetaling aangezien [verweerster sub 2] inderdaad de urendeclaratie bij het SVB heeft gecorrigeerd. Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] bewust heeft geprobeerd onrechtmatig geld te onttrekken aan het persoonsgebonden budget van [verweerder sub 1] . [verzoeker] heeft hooguit onhandig gehandeld doordat zij de urendeclaratie niet aan [verweerster sub 2] heeft gegeven maar naar de SVB gestuurd heeft. Dit levert geen dringende reden voor een onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst op.

transitievergoeding

4.7.

De arbeidsovereenkomst is geëindigd doordat de werkgever heeft opgezegd. De hoofdregel is dan dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding. Een dergelijk recht bestaat niet als de arbeidsovereenkomst is opgezegd wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] is geen sprake en dus heeft zij recht op een transitievergoeding. Tegen de hoogte van de door [verzoeker] verzochte transitievergoeding van € 1.681,26 bruto heeft [verweerster sub 2] geen verweer gevoerd. Dit bedrag, dat de kantonrechter juist voorkomt, zal worden toegewezen.

gefixeerde vergoeding

4.8.

[verzoeker] verzoekt [verweerster sub 2] te veroordelen tot betaling van een vergoeding gelijk aan het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd bij een regelmatige opzegging (zie art. 7:672 lid 11 BW). Bij de berekening van de vergoeding van € 2.026,67 bruto is [verzoeker] uitgegaan van een bruto maandloon van € 1.623,49 en van het gegeven dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd op

31 mei 2022. Tegen deze uitgangspunten heeft [verweerster sub 2] geen verweer gevoerd. Wel voert zij aan dat [verzoeker] geen recht op de gefixeerde vergoeding heeft omdat zij terecht op staande voet is ontslagen. Dit verweer slaagt niet want zoals hiervoor overwogen is van een dringende reden geen sprake geweest. Daarnaast voert [verweerster sub 2] aan dat zij geen loonbetalingsverplichting meer heeft zodat zij ook geen vergoeding gelijk aan het loon verschuldigd kan zijn. Ook dit verweer slaagt niet want een werkgever is een gefixeerde vergoeding bij een onregelmatige opzegging ook verschuldigd als een werknemer in het geheel geen schade heeft geleden. Het doet er daarom niet toe of [verzoeker] voor de periode na het ontslag op 23 april 2022 nog recht had op loon (zie HR 21-10-1983; ECLI:NL:HR:1983:AG4667). Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] recht heeft op een vergoeding gelijk aan het loon over de periode 23 april 2022 tot en met 31 mei 2022. Die vergoeding bedraagt (onbetwist) € 2.026,67 bruto. [verweerster sub 2] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] .

billijke vergoeding

4.9.

De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Van een dringende reden was immers geen sprake en dus had [verweerster sub 2] voor opzegging toestemming van het UWV nodig of instemming van [verzoeker] nodig. Van die toestemming en/of instemming was geen sprake. In een dergelijke situatie kan de kantonrechter een ten laste van de werkgever komende billijke vergoeding aan de werknemer toekennen (zie art. 7:681 lid 1 BW). De kantonrechter zal in deze zaak van deze wettelijke bevoegdheid geen gebruik maken op grond van de volgende overwegingen.

4.10.

Uit vaste jurisprudentie volgt dat de billijke vergoeding is bedoeld als compensatie voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Daarbij kan rekening gehouden worden met de gevolgen van het ontslag, voor zover die zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever te maken verwijt van het ontslag.

4.11.

Dat [verweerster sub 2] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij de arbeidsovereenkomst op 23 april 2022 met [verzoeker] heeft opgezegd terwijl er geen sprake was van een dringende reden, staat op zichzelf genomen vast. Op die verwijtbaarheid valt wel het nodige af te dingen. Er was op dat moment immers reeds sprake van een zodanig slechte verstandhouding tussen partijen dat zij niet met meer elkaar wilden praten. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd, blijkt dat van die situatie [verweerster sub 2] niet of nauwelijks een verwijt valt te maken, terwijl [verzoeker] in de periode voor haar ontslag juist vaak de confrontatie met [verweerster sub 2] opzocht en escalerende e-mails naar [verweerster sub 2] stuurde. In dat licht bezien is het alleszins begrijpelijk dat [verweerster sub 2] het feit dat [verzoeker] achter haar rug om de urendeclaratie van maart 2022 bij de SVB had ingediend niet vertrouwde en dacht dat [verzoeker] fraude pleegde.

4.12.

Daarnaast zijn de financiële gevolgen van het ontslag niet zodanig dat zij nopen tot toekenning van een billijke vergoeding aan [verzoeker] .

4.12.1.

Als [verzoeker] op 23 april 2022 niet zou zijn ontslagen, zou zij namelijk geen recht gehad hebben op betaling van loon door [verweerster sub 2] tijdens ziekte. [verweerster sub 2] had op dat moment immers reeds zes weken loon tijdens de ziekte van [verzoeker] betaald en daarmee voldaan aan haar wettelijke verplichting van art.7:629 lid 2 aanhef en onder a BW. In die bepaling staat dat de werknemer die op doorgaans minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat, recht heeft op loon tijdens ziekte gedurende zes weken.

4.12.2.

[verzoeker] voert aan dat art. 7:629 lid 2 aanhef en onder a BW niet op haar van toepassing is, omdat zij doorgaans meer werkte dan drie dagen per week en dat zij daarom recht heeft op doorbetaling van het loon gedurende maximaal 104 weken. Zij voert dit tevergeefs aan. [verweerster sub 2] betwist namelijk met succes dat [verzoeker] doorgaans vier dagen of meer per week werkte. Zij wijst erop dat [verzoeker] in 2020 189 dagen beschikbaar was en dat daaruit volgt dat [verzoeker] dus niet doorgaans vier dagen (of meer) per week werkt. Met haar repliek dat 189 dagen in één jaar meer is dan drie werkdagen per week gemiddeld, gaat [verzoeker] eraan voorbij dat zij dient aan te tonen dat zij doorgaans vier dagen of meer gewerkt heeft. Daarin is zij niet geslaagd. De door haar overgelegde roosters waarin inderdaad veel weken te zien zijn waarin zij vier dagen (of meer) gewerkt heeft, zijn niet compleet. [verweerster sub 2] heeft daartegenover (onbetwist) gesteld dat, voor zover [verzoeker] in een week meer dan drie dagen werkte, dit in andere weken gecompenseerd werd en zij dus minder werkte.

4.12.3.

Ook het feit dat de arbeidsverhouding tussen partijen ten tijde van het ontslag ernstig verstoord was, draagt ertoe bij om aan [verzoeker] geen billijke vergoeding toe te kennen. Het moet er namelijk in dat verband voor gehouden worden dat ook zonder het ontslag op 23 april 2022 de arbeidsovereenkomst tussen partijen geen lang leven meer beschoren was. Ook in die zin zijn de financiële gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] (zeer) gering.

4.13.

Aan [verzoeker] wordt reeds een transitievergoeding en een gefixeerde vergoeding toegekend. Met die vergoedingen zijn de financiële gevolgen van het onterechte ontslag op staande voet naar het oordeel van de kantonrechter afdoende gecompenseerd.

wettelijke rente

4.14.

[verzoeker] heeft blijkbaar (het verzoekschrift verwijst kennelijk abusievelijk naar de onderdelen sub g, h en i) verzocht om [verweerster sub 2] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de verzochte vergoedingen. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 23 april 2022. De wettelijke rente over de gefixeerde vergoeding van € 2.026,67 bruto zal worden toegewezen met ingang van die datum en over de transitievergoeding van
€ 1.681,26 bruto vanaf 24 mei 2022 (zie 7:686a lid 1 BW). De billijke vergoeding wordt afgewezen dus de daarover verzochte wettelijke rente eveneens.

netto/bruto specificatie

4.15.

[verweerster sub 2] zal worden veroordeeld om aan [verzoeker] een deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken van de betaling van de transitievergoeding en de gefixeerde vergoeding. Er is geen grond om [verweerster sub 2] ook te veroordelen aan [verzoeker] een netto/bruto specificatie te verstrekken van de te betalen wettelijke rente. In zoverre wordt dit onderdeel van het verzoek afgewezen. De termijn waarbinnen [verweerster sub 2] op verzoek van [verzoeker] de specificatie dient te verstrekken (direct na betekening van de beschikking) is naar het oordeel van de kantonrechter te kort. [verweerster sub 2] zal worden veroordeeld de specificatie aan [verzoeker] te verstrekken binnen twee weken na betekening. De dwangsom zal worden gematigd tot € 50,00 per dag en worden gemaximeerd tot € 750,00.

vergoeding buitengerechtelijke kosten

4.16.

[verzoeker] heeft buitengerechtelijke werkzaamheden laten verrichten teneinde [verweerster sub 2] te bewegen tot betaling van diverse vergoedingen. Die werkzaamheden zijn in redelijkheid verricht voor zover zij betrekking hadden op de gefixeerde vergoeding en de transitievergoeding. [verzoeker] baseert de hoogte van de door haar verzochte vergoeding op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (hierna: het besluit). Zij is daarbij ervan uitgegaan dat zij ook recht heeft op een billijke vergoeding. Aangezien die vergoeding wordt afgewezen is de door haar verzochte vergoeding voor buitengerechtelijke kosten te hoog. Krachtens het besluit bedraagt de aan [verzoeker] toe te kennen vergoeding op basis van de toe te wijzen transitievergoeding en gefixeerde vergoeding een bedrag van € 495,79.

proceskosten

4.17.

[verweerster sub 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op:

  • -

    griffierecht € 86,00

  • -

    salaris gemachtigde € 747,00

Totaal € 833,00

nakosten

4.18.

De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in de navolgende beslissing is bepaald.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

veroordeelt [verweerster sub 2] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.681,26 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2022 tot de dag van betaling,

5.2.

veroordeelt [verweerster sub 2] tot betaling aan [verzoeker] van € 2.026,67 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2022 tot de dag van betaling,

5.3.

veroordeelt [verweerster sub 2] om binnen twee weken na betekening van deze beschikking aan [verzoeker] een deugdelijke schriftelijke netto/bruto specificatie te verstrekken van de in 5.1. en 5.2. vermelde bedragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag dat [verweerster sub 2] daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 750,00,

5.4.

veroordeelt [verweerster sub 2] tot betaling aan [verzoeker] van € 495,79,

5.5.

veroordeelt [verweerster sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 833,00,

5.6.

veroordeelt [verweerster sub 2] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde,

5.7.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.8.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.

Type: RW

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.